Met
weemoed in het hart denk ik terug aan onze stedelijke trots bij uitstek:
de Kermis.
Uiteraard
bedoel ik dan de "Tilburgse Kermis".
Toen
dit evenement nog in hoofdzaak werd gehouden voor de autochtone
Tilburgse mensen en nog slechts spaarzaam werd bezoedeld door bezoekers
van heinde en verre, die als motten op de lamp, op dit gebeuren afkomen.
Begrijp
me niet verkeerd, ik heb totaal niets tegen toeristen, zelfs al zijn ze
van nog zulk een raar pluimage. Ze mogen van mij pronken met hun veren,
al darren ze hier rond met de veren in hun reet, je zult er mij niet
over horen.
Maar
om nu te zeggen dat het er ook gezelliger op is geworden….. nou nee.
Wat
was nu feitelijk de charme van de kermis uit mijn jeugd?
Het
amusement was een stuk simpeler dan nu, trouwens ook een stuk rustiger.
Het
mechanische gokken beperkte zich voornamelijk nog tot het bumperspel,
een voorloper van de flipperkast. De totale attractie bestond uit
achttien kasten die in de rondte stonden opgesteld. Aan de bovenkant van
elke kast was een houten plankje bevestigd, waarop de deelnemer zijn
kwartje neer mocht leggen. Wanneer alle kasten bezeten betaald waren,
werd door de uitbater via een centrale knop de bal vrijgegeven en kon er
getrokken worden.
Simpel
amusement, oneerlijk ook, soms had je het geluk dat je bal bleef bonken
tegen de bumpers, maar aangezien de telling niet verder reikte dan 1000
kwam dit niet altijd in de score tot uiting, en was dat extra gebonk
voor de kat z´n viool.
De
deelnemer met de meeste punten was de winnaar en werd de gelukkige
eigenaar van een zwaar verzilverd theelepeltje of soortgelijk onnut
prullaria. Als kind hoopte ik altijd dat we met tweeën de hoogste score
behaalden, want dan werd die prestatie beloond met een fors tablet
chocolade, melk of puur al naar believen. Niet dat dit vaak voorviel
overigens, want het kermisgeld was niet zo vorstelijk dat er
ongelimiteerd gegokt kon worden.
Verder
had men dan nog de vliegtuigjes en een variant daarop: de duikbootjes,
beide attracties vergden enige geoefendheid om een serieuze gooi te
kunnen doen naar de hoofdprijzen.
De
bedoeling van het spelletje was om een soort dartpijltje, ook wel bekend
onder de naam vogelpik, in een genummerde kaart te deponeren, die een
oplopende waarde had.
Een
bijkomende moeilijkheid was dat deze miniatuur vliegtuigjes/duikbootjes
ronddraaiden zodat je, wanneer jouw speeltje langs je kaart kwam, op het
gepaste moment moest drukken waarna het pijltje werd gelanceerd en
trillend in je kaart getuigde van jouw (on)kunde.
Persoonlijk
heb ik daar nooit aan meegedaan, wel heb ik er vaak – hinderlijk - bij
staan kijken.
Als
knaapje vond ik het al een attractie op zich, om de gezichten van de
deelnemers te bestuderen, de hebzucht die van die koppen afstraalde...
Soms
kon ik de verleiding niet weerstaan om de kampioen in spe, op het
ultieme moment een zetje te geven zodat hij totaal mis schoot, waarna ik
mij ijlings uit het gezichtsveld verwijderde want niet iedereen was een
goed verliezer.
De
hele dag kon ik zoekbrengen op het kermisterrein, desnoods zonder één
stuiver in de zak.
Er
was zoveel te zien en te genieten, deelnemen of consumeren was nog geen
noodzaak.
Zo
herinner ik me nog levendig de eerste draaimolen die je tegenkwam op het
Piusplein komende vanuit de Piusstraat. Hij heeft er jarenlang gestaan,
steeds op hetzelfde plekje.
Hoewel
toen reeds ouderwets, zou men het heden ten dage een futuristisch geheel
kunnen noemen. Een combinatie van hoge fietsen, een soort voorvader van
het huidige rijwiel, met daaraan vast een nog hogere bank.
Waarschijnlijk niet echt kindvriendelijk noch veilig, maar wel een
schitterend schouwspel.
Het
geheel was uitgevoerd in chroom en rood ribfluweel en maakte een
gedistingeerde, chique indruk. Uiteraard werden onder het draaien de
oren der inzittenden, alsmede die der toeschouwers, gestreeld door
orgelklanken. Nostalgie, ik weet het, maar het had iets.
Zoals
vrijwel in elke ´mallemolen´ in die dagen werd ook daar een kwast
gebruikt, als extra lokkertje. Dit was een bal aan een touw, aan de
onderkant voorzien van een pluim. Degene die de pluim van de bal trok
mocht een keertje gratis draaien.
Urenlang
heb ik vol bewondering staan kijken naar de man, die door een ruk aan
het touw, verantwoordelijk was voor de rare onvoorspelbare capriolen die
de bal maakte, maar het toch steeds zo wist uit te mikken dat de kwast
terecht kwam bij de drukst bezette banken, wel wetende dat dan ook de
minder gelukkige bijzitters nog een keer mochten draaien.
En
dat diverse keren achtereen, een ware kunstenaar.
Enige
jaren geleden stond ik te mijmeren bij een ouderwetse draaimolen,
voorzien van kwast en orgel. Het meest schrijnende verschil met het
verleden was de ritprijs, 3 gulden alstublieft!
Na
enige tijd het gebeuren te hebben gadegeslagen werd ik benaderd door een
vader, gehuld in trainingspak, die meende in mij een pedofiel te
herkennen. In een duidelijk niet Tilburgse tongval, begon hij zich uit
te sloven en toonde een duidelijk onaangepast gedrag.
Dit
terwijl mijn interesse toch voornamelijk de attractie en het interieur
betrof, en niet de inzittenden. Het leek mij ondoenlijk om dit
overspannen en hanige sportschoolfiguur te overtuigen van mijn goede
bedoelingen, dus gaf ik hem een knietje en nam de benen.
Zo
waren er ook op het terrein twee poppenkasten, een op de Besterd en een
(van de exploitant Vos) stond standaard opgesteld bij de Damstraat,
nabij het openbaar urinoir.
Waar
zijn ze gebleven? Wie heeft er niet als kind gegriezeld bij het
verschijnen van de
"dood
van Pierlala" of gejuicht wanneer Jan Klaasen zijn belagers weer
eens te slim af was en hen in een kist liet verdwijnen. Schijnbaar was
Jan zijn tijd ver vooruit, de manier waarop hij genadeloos en zonder
scrupules zijn tegenstanders een stuk hout in de nek legde, was meer
iets van onze jaren. En het knuppeltje op de houten kop dat gaf een
dreun hoor, dat kunt u gerust van me aannemen. Ook de behandeling van
zijn vrouw Katrijn en zijn absolute minachting van de sterke arm der
wet, in casu de politie, zou in de huidige tijd niet misstaan.
Toch
is geen enkele tere kinderziel hierdoor bedorven of op verkeerde
gedachten gebracht.
Daarvoor
zijn weer andere zegeningen der welvaart verantwoordelijk.
Wat
te denken van het zogenaamde "groot vermaak".
De
Rups, een fors uitgevallen variant op de draaimolen die wanneer hij goed
op toeren was als prettige bijkomstigheid uit het niets een soort
gordijn te voorschijn toverde, dat alle wagentjes compleet bedekte en
zodoende de inzittenden aan de nieuwsgierige blikken der toeschouwers
onttrok. Menig jongeling heeft zo de eerste schreden gezet op het pad
der liefde c.q. hun primaire ervaringen opgedaan bij het ontdekken der
andere sekse.
Ook
de Swing Mill was bij uitstek een attractie die werd gebruikt om de
kermisliefde te imponeren. Dit was een karretje dat aan de voorzijde was
bevestigd aan de molen, maar verder uiterst mobiel was. Door aan een
touw te trekken dat zich in het wagentje bevond werden de passagiers met
een behoorlijke snelheid, gelanceerd in de rijrichting.
Bij
enige geoefendheid in het trekken en vieren van het touw, kon men het
aan de linkerkant voortijlende karretje in de flank rammen, welke
prestatie alom met gejuich werd begroet.
De
Luchtschommels waren ook zeer geliefd bij de opgeschoten jeugd. Dit
waren schommels in de vorm van een bootje, waarin men alleen of met
tweeën ging staan en die vanuit de knieën en heupen in beweging werden
gebracht. Het was de sport om een dermate hoogte te bereiken dat de punt
van jouw schuitje, de bovenkant van het tentdoek raakte.
Dit
ultieme genot kon men slechts één of twee keer beleven, want dan trok
een medewerker van de attractie aan een hendel, waardoor een plank uit
de vloer omhoog kwam en jouw schuitje onverbiddelijk weer afremde, kon
je weer opnieuw beginnen.
Wat
was er verder typisch aan de kermis?
Om
eens een klein voorbeeldje te noemen, de looprichting. Al sinds
mensenheugenis is het een ongeschreven wet dat die linksom is, elke
rechtgeaarde Tilburger weet dat en houdt zich daaraan. Toch ontmoet je
de laatste jaren, dankzij de toeristen, op elk plein de nodige
tegenliggers die dan ook prompt zorgen voor onnodige opstoppingen.
Natuurlijk
had je ook vroeger stremmingen, vooral ter hoogte van de Heuvelse kerk
want daar recht tegenover het H.Hartbeeld stond traditiegetrouw:
"The American Sportshow" opgesteld.
Ofwel
´de bokstent´, zoals de meer gangbare benaming luidde. Vooral wanneer
er op het podium voor de tent weer een parade werd gehouden, was de
samengestroomde mensenmassa welhaast ondoordringbaar.
Ik
vond het een prachtige attractie en was dan ook niet voor die tent weg
te slaan, uren achtereen stond ik me te vergapen aan die mannen, gekleed
in een sportbroekje of een te krappe zwembroek, die op de tonen van
vrolijke marsmuziek allerlei onduidelijke bewegingen stonden te maken.
Wanneer de muziek stopte kwam er een abrupt einde aan hun gezamenlijke
exhibitie, dan nam een man de microfoon ter hand en stelde breedvoerig
en pathetisch elke individuele sporter aan het publiek voor, compleet
met zijn specialisme.
Meestal
een vreemd klinkende, uitheemse vechtsport, iets wat in die dagen
beslist nog geen gemeengoed was.
Na
jaren realiseerde ik me pas hoe weldoordacht en goed de formule in
elkaar stak, waarmee deze bokstent werkte. Men hanteerde de begrippen
´goed en slecht´en speelde handig in op het verlangen naar sensatie,
van het grote publiek.
Voor
hen die gezien hun leeftijd deze klassieker niet kennen, en voor hen die
ondanks hun leeftijd, de werkwijze nog steeds niet doorgronden, zal ik
trachten die te beschrijven.
Het
gezelschap bestond doorgaans uit drie boksers meestal gekleurde jongens,
die men met enige fantasie nog onder de categorie " goede" kon
rangschikken.
Voorts
waren er vier of vijf knapen die het vrije worstelen beoefenden en dit
waren de "slechte", de slagroom op de taart. Om in het
levensonderhoud te voorzien was het noodzakelijk dat er elk half uur een
voorstelling werd gegeven, dus werd er via de al vermeldde parade het
nodige publiek naar de tent gelokt. Dan trachtte de microfonist middels
enkele vrijwilligers enige partijtjes te organiseren.
Voor
het boksen lukte het hem gewoonlijk wel om een overmoedige amateur te
strikken die genegen was om enkele klappen te incasseren, al dan niet
gelokt door de premie die hij zou bekomen wanneer hij erin zou slagen om
zijn tegenstander: "te stoppen, te dwingen tot opgave , of via een
eventuele knock out uit te schakelen".
Dit
lukte zelden, want hoewel geen hoogvliegers, de lieden van de tent
konden er wel iets van.
De
uitverkoren amateur kreeg dan een oude bokshandschoen naar het hoofd
gesmeten, die tevens zijn toegangsbewijs was.
Dan
begon het spul pas goed, er moesten nog twee amateurs gevonden worden
voor een partijtje: ´Catch-at-catch-can´ en de ´Lute Japane´, of hoe
het verder allemaal mocht heten.
Wanneer
zich hier een vrijwilliger voor aandiende door zijn hand op te steken,
ontstak de uitgedaagde worstelaar steevast in razernij, dreigde de
amateur voor het leven te verminken en moest worden tegengehouden om
niet de trappen af te stormen en de onverlaat ter plekke te doen
sneuvelen. Een grootmeester in deze discipline was Mr. Johnson.
Ik
zie hem nog zo voor me, een geblokt figuur, een volle baard en een te
strakke zwembroek.
In
gebroken Nederlands provocerend, de zaak ophitsend en bij de mensen het
bloed onder de nagels uit pesten. Groot was de desillusie en de
teleurstelling, toen ik jaren later ontdekte dat hij Bertus Donks heette
en voorzitter was geworden van een kermisbond.
Wel
vond ik het raar dat dezelfde Mr. Johnson, wanneer het publiek belust op
bloed en sensatie elkaar verdrong om de brede trappen op te stormen
richting kassa om een kaartje te bemachtigen voor deze slachtpartij, de
microfoon greep en in accentloos ABN de twijfelende kermisbezoekers naar
binnen probeerde te praten. Schijnbaar viel dit echter niemand op.
Mensen
geloof me vrij, de hele bokstent was je reinste nep, volksverlakkerij,
gebakken lucht en doorgestoken kaart. Men werkte namelijk met
handlangers, er was geen enkele amateur bij.
Wanneer
je – net als ik - maar lang genoeg voor de tent bleef hangen, leerde
je ze vanzelf kennen. Het waren steeds dezelfde figuren die zich
onopvallend tussen het publiek mengden om de rol van vrijwilliger te
spelen.
Als
je ´s morgens over het nog verlaten kermisterrein dwaalde, hoorde je de
planken van de ring dreunen, dan waren de artiesten bezig hun rol in te
studeren.
Voor
de goede orde, deze wijsheid is mij ook pas op latere leeftijd komen
aanwaaien.
De
show werd zeer overtuigend gebracht en slechts geldgebrek weerhield mij
van een frequent bezoek aan deze lokaliteit. Noodgedwongen slenterde ik
op en neer voor de tent want er was geen enkele mogelijkheid om illegaal
binnen te dringen.
Afgunstig
op de gelukkigen die wel binnen zaten, luisterde ik naar de
´ringspeaker´ die net als Theo Koomen de gave bezat, om van een
niemendalletje iets sensationeels te maken.
En
ik was gedoemd me te behelpen met de aanblik van de gezette dame, die
achter de kassa zo verveeld zat te kijken, dat het soms pijnlijk werd.
Ze moet uitzonderlijk snel en goed zijn geweest in het rekenen en
verkopen van kaartjes, want ze was beslist niet geselecteerd op
schoonheid en uitstraling. Brrr .
Soms
wanneer er van binnenuit een hand door het groene gordijn werd gestoken
om een premie te innen, kwam het fossiel in actie en stopte enige
pecunia in dit lichaamsdeel.
Met
enig geluk kon ik dan door de kier in het gordijn een glimp opvangen van
de ring, iets wat mij deed rillen van verrukking en spanning.
De
Goden zij dank, is onze verwende jeugd niet meer afhankelijk van hun
ongebreidelde fantasie om zich te amuseren, en heeft de TV hun
geestelijke inventiviteit al van kindsbeen af de grond ingeboord.
Natuurlijk
weet ik dat het naïef is om een jeugdherinnering te idealiseren, ook is
het mij niet ontgaan dat de tijd zich voortspoedt met rasse schreden.
Toch
nu onze kermis – de grootste van de Benelux intussen – weer op het
punt staat om los te barsten, betrap ik mezelf op het ontbreken van
enige affectie met dit gebeuren.
Hoewel
ik dezelfde achternaam draag als een roemruchte Tilburgse kermisfamilie,
en slechts enkele decennia geleden nog zo idolaat was van deze
bedrijfstak dat ik serieus heb overwogen om met een exploitant mee te
reizen, ben ik nu blij dat dit niet is doorgegaan.
De
kermis is verworden tot een commercieel, agressief, slechts op
winstbejag gefixeerd instituut, overgoten met een sausje van
doordringende house - dreunen en stupide geluidseffecten.
Bezien
in dit licht zult u wel niet verbaasd opkijken wanneer ik u zeg dat ik
mijn kermispret (uiteraard
naast het terrasbezoek) vooral beleef, op de zogenaamde
"Nostalgische Kermis".
Want
zegt het spreekwoord al niet: "Oude liefde roest niet?"