INHOUD KERMIS
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
SPECIAAL
BRABANTS

 

 

CuBra

Huub Moonen - Herinneringen

Met weemoed in het hart denk ik terug aan onze stedelijke trots bij uitstek: de Kermis.

Uiteraard bedoel ik dan de "Tilburgse Kermis".

Toen dit evenement nog in hoofdzaak werd gehouden voor de autochtone Tilburgse mensen en nog slechts spaarzaam werd bezoedeld door bezoekers van heinde en verre, die als motten op de lamp, op dit gebeuren afkomen.

Begrijp me niet verkeerd, ik heb totaal niets tegen toeristen, zelfs al zijn ze van nog zulk een raar pluimage. Ze mogen van mij pronken met hun veren, al darren ze hier rond met de veren in hun reet, je zult er mij niet over horen.

Maar om nu te zeggen dat het er ook gezelliger op is geworden….. nou nee.

 

Wat was nu feitelijk de charme van de kermis uit mijn jeugd?

Het amusement was een stuk simpeler dan nu, trouwens ook een stuk rustiger.

Het mechanische gokken beperkte zich voornamelijk nog tot het bumperspel, een voorloper van de flipperkast. De totale attractie bestond uit achttien kasten die in de rondte stonden opgesteld. Aan de bovenkant van elke kast was een houten plankje bevestigd, waarop de deelnemer zijn kwartje neer mocht leggen. Wanneer alle kasten bezeten betaald waren, werd door de uitbater via een centrale knop de bal vrijgegeven en kon er getrokken worden.

Simpel amusement, oneerlijk ook, soms had je het geluk dat je bal bleef bonken tegen de bumpers, maar aangezien de telling niet verder reikte dan 1000 kwam dit niet altijd in de score tot uiting, en was dat extra gebonk voor de kat z´n viool.

De deelnemer met de meeste punten was de winnaar en werd de gelukkige eigenaar van een zwaar verzilverd theelepeltje of soortgelijk onnut prullaria. Als kind hoopte ik altijd dat we met tweeën de hoogste score behaalden, want dan werd die prestatie beloond met een fors tablet chocolade, melk of puur al naar believen. Niet dat dit vaak voorviel overigens, want het kermisgeld was niet zo vorstelijk dat er ongelimiteerd gegokt kon worden.

Verder had men dan nog de vliegtuigjes en een variant daarop: de duikbootjes, beide attracties vergden enige geoefendheid om een serieuze gooi te kunnen doen naar de hoofdprijzen.

De bedoeling van het spelletje was om een soort dartpijltje, ook wel bekend onder de naam vogelpik, in een genummerde kaart te deponeren, die een oplopende waarde had.

Een bijkomende moeilijkheid was dat deze miniatuur vliegtuigjes/duikbootjes ronddraaiden zodat je, wanneer jouw speeltje langs je kaart kwam, op het gepaste moment moest drukken waarna het pijltje werd gelanceerd en trillend in je kaart getuigde van jouw (on)kunde.

Persoonlijk heb ik daar nooit aan meegedaan, wel heb ik er vaak – hinderlijk - bij staan kijken.

Als knaapje vond ik het al een attractie op zich, om de gezichten van de deelnemers te bestuderen, de hebzucht die van die koppen afstraalde...

Soms kon ik de verleiding niet weerstaan om de kampioen in spe, op het ultieme moment een zetje te geven zodat hij totaal mis schoot, waarna ik mij ijlings uit het gezichtsveld verwijderde want niet iedereen was een goed verliezer.

 

De hele dag kon ik zoekbrengen op het kermisterrein, desnoods zonder één stuiver in de zak.

Er was zoveel te zien en te genieten, deelnemen of consumeren was nog geen noodzaak.

Zo herinner ik me nog levendig de eerste draaimolen die je tegenkwam op het Piusplein komende vanuit de Piusstraat. Hij heeft er jarenlang gestaan, steeds op hetzelfde plekje.

Hoewel toen reeds ouderwets, zou men het heden ten dage een futuristisch geheel kunnen noemen. Een combinatie van hoge fietsen, een soort voorvader van het huidige rijwiel, met daaraan vast een nog hogere bank. Waarschijnlijk niet echt kindvriendelijk noch veilig, maar wel een schitterend schouwspel.

Het geheel was uitgevoerd in chroom en rood ribfluweel en maakte een gedistingeerde, chique indruk. Uiteraard werden onder het draaien de oren der inzittenden, alsmede die der toeschouwers, gestreeld door orgelklanken. Nostalgie, ik weet het, maar het had iets.

Zoals vrijwel in elke ´mallemolen´ in die dagen werd ook daar een kwast gebruikt, als extra lokkertje. Dit was een bal aan een touw, aan de onderkant voorzien van een pluim. Degene die de pluim van de bal trok mocht een keertje gratis draaien.

Urenlang heb ik vol bewondering staan kijken naar de man, die door een ruk aan het touw, verantwoordelijk was voor de rare onvoorspelbare capriolen die de bal maakte, maar het toch steeds zo wist uit te mikken dat de kwast terecht kwam bij de drukst bezette banken, wel wetende dat dan ook de minder gelukkige bijzitters nog een keer mochten draaien.

En dat diverse keren achtereen, een ware kunstenaar.

 

Enige jaren geleden stond ik te mijmeren bij een ouderwetse draaimolen, voorzien van kwast en orgel. Het meest schrijnende verschil met het verleden was de ritprijs, 3 gulden alstublieft!

Na enige tijd het gebeuren te hebben gadegeslagen werd ik benaderd door een vader, gehuld in trainingspak, die meende in mij een pedofiel te herkennen. In een duidelijk niet Tilburgse tongval, begon hij zich uit te sloven en toonde een duidelijk onaangepast gedrag.

Dit terwijl mijn interesse toch voornamelijk de attractie en het interieur betrof, en niet de inzittenden. Het leek mij ondoenlijk om dit overspannen en hanige sportschoolfiguur te overtuigen van mijn goede bedoelingen, dus gaf ik hem een knietje en nam de benen.

 

Zo waren er ook op het terrein twee poppenkasten, een op de Besterd en een (van de exploitant Vos) stond standaard opgesteld bij de Damstraat, nabij het openbaar urinoir.

Waar zijn ze gebleven? Wie heeft er niet als kind gegriezeld bij het verschijnen van de

"dood van Pierlala" of gejuicht wanneer Jan Klaasen zijn belagers weer eens te slim af was en hen in een kist liet verdwijnen. Schijnbaar was Jan zijn tijd ver vooruit, de manier waarop hij genadeloos en zonder scrupules zijn tegenstanders een stuk hout in de nek legde, was meer iets van onze jaren. En het knuppeltje op de houten kop dat gaf een dreun hoor, dat kunt u gerust van me aannemen. Ook de behandeling van zijn vrouw Katrijn en zijn absolute minachting van de sterke arm der wet, in casu de politie, zou in de huidige tijd niet misstaan.

Toch is geen enkele tere kinderziel hierdoor bedorven of op verkeerde gedachten gebracht.

Daarvoor zijn weer andere zegeningen der welvaart verantwoordelijk.

 

Wat te denken van het zogenaamde "groot vermaak".

De Rups, een fors uitgevallen variant op de draaimolen die wanneer hij goed op toeren was als prettige bijkomstigheid uit het niets een soort gordijn te voorschijn toverde, dat alle wagentjes compleet bedekte en zodoende de inzittenden aan de nieuwsgierige blikken der toeschouwers onttrok. Menig jongeling heeft zo de eerste schreden gezet op het pad der liefde c.q. hun primaire ervaringen opgedaan bij het ontdekken der andere sekse.

Ook de Swing Mill was bij uitstek een attractie die werd gebruikt om de kermisliefde te imponeren. Dit was een karretje dat aan de voorzijde was bevestigd aan de molen, maar verder uiterst mobiel was. Door aan een touw te trekken dat zich in het wagentje bevond werden de passagiers met een behoorlijke snelheid, gelanceerd in de rijrichting.

Bij enige geoefendheid in het trekken en vieren van het touw, kon men het aan de linkerkant voortijlende karretje in de flank rammen, welke prestatie alom met gejuich werd begroet.

De Luchtschommels waren ook zeer geliefd bij de opgeschoten jeugd. Dit waren schommels in de vorm van een bootje, waarin men alleen of met tweeën ging staan en die vanuit de knieën en heupen in beweging werden gebracht. Het was de sport om een dermate hoogte te bereiken dat de punt van jouw schuitje, de bovenkant van het tentdoek raakte.

Dit ultieme genot kon men slechts één of twee keer beleven, want dan trok een medewerker van de attractie aan een hendel, waardoor een plank uit de vloer omhoog kwam en jouw schuitje onverbiddelijk weer afremde, kon je weer opnieuw beginnen.

 

Wat was er verder typisch aan de kermis?

Om eens een klein voorbeeldje te noemen, de looprichting. Al sinds mensenheugenis is het een ongeschreven wet dat die linksom is, elke rechtgeaarde Tilburger weet dat en houdt zich daaraan. Toch ontmoet je de laatste jaren, dankzij de toeristen, op elk plein de nodige tegenliggers die dan ook prompt zorgen voor onnodige opstoppingen.

Natuurlijk had je ook vroeger stremmingen, vooral ter hoogte van de Heuvelse kerk want daar recht tegenover het H.Hartbeeld stond traditiegetrouw: "The American Sportshow" opgesteld.

Ofwel ´de bokstent´, zoals de meer gangbare benaming luidde. Vooral wanneer er op het podium voor de tent weer een parade werd gehouden, was de samengestroomde mensenmassa welhaast ondoordringbaar.

Ik vond het een prachtige attractie en was dan ook niet voor die tent weg te slaan, uren achtereen stond ik me te vergapen aan die mannen, gekleed in een sportbroekje of een te krappe zwembroek, die op de tonen van vrolijke marsmuziek allerlei onduidelijke bewegingen stonden te maken. Wanneer de muziek stopte kwam er een abrupt einde aan hun gezamenlijke exhibitie, dan nam een man de microfoon ter hand en stelde breedvoerig en pathetisch elke individuele sporter aan het publiek voor, compleet met zijn specialisme.

Meestal een vreemd klinkende, uitheemse vechtsport, iets wat in die dagen beslist nog geen gemeengoed was.

Na jaren realiseerde ik me pas hoe weldoordacht en goed de formule in elkaar stak, waarmee deze bokstent werkte. Men hanteerde de begrippen ´goed en slecht´en speelde handig in op het verlangen naar sensatie, van het grote publiek.

Voor hen die gezien hun leeftijd deze klassieker niet kennen, en voor hen die ondanks hun leeftijd, de werkwijze nog steeds niet doorgronden, zal ik trachten die te beschrijven.

 

Het gezelschap bestond doorgaans uit drie boksers meestal gekleurde jongens, die men met enige fantasie nog onder de categorie " goede" kon rangschikken.

Voorts waren er vier of vijf knapen die het vrije worstelen beoefenden en dit waren de "slechte", de slagroom op de taart. Om in het levensonderhoud te voorzien was het noodzakelijk dat er elk half uur een voorstelling werd gegeven, dus werd er via de al vermeldde parade het nodige publiek naar de tent gelokt. Dan trachtte de microfonist middels enkele vrijwilligers enige partijtjes te organiseren.

Voor het boksen lukte het hem gewoonlijk wel om een overmoedige amateur te strikken die genegen was om enkele klappen te incasseren, al dan niet gelokt door de premie die hij zou bekomen wanneer hij erin zou slagen om zijn tegenstander: "te stoppen, te dwingen tot opgave , of via een eventuele knock out uit te schakelen".

Dit lukte zelden, want hoewel geen hoogvliegers, de lieden van de tent konden er wel iets van.

De uitverkoren amateur kreeg dan een oude bokshandschoen naar het hoofd gesmeten, die tevens zijn toegangsbewijs was.

Dan begon het spul pas goed, er moesten nog twee amateurs gevonden worden voor een partijtje: ´Catch-at-catch-can´ en de ´Lute Japane´, of hoe het verder allemaal mocht heten.

Wanneer zich hier een vrijwilliger voor aandiende door zijn hand op te steken, ontstak de uitgedaagde worstelaar steevast in razernij, dreigde de amateur voor het leven te verminken en moest worden tegengehouden om niet de trappen af te stormen en de onverlaat ter plekke te doen sneuvelen. Een grootmeester in deze discipline was Mr. Johnson.

Ik zie hem nog zo voor me, een geblokt figuur, een volle baard en een te strakke zwembroek.

In gebroken Nederlands provocerend, de zaak ophitsend en bij de mensen het bloed onder de nagels uit pesten. Groot was de desillusie en de teleurstelling, toen ik jaren later ontdekte dat hij Bertus Donks heette en voorzitter was geworden van een kermisbond.

Wel vond ik het raar dat dezelfde Mr. Johnson, wanneer het publiek belust op bloed en sensatie elkaar verdrong om de brede trappen op te stormen richting kassa om een kaartje te bemachtigen voor deze slachtpartij, de microfoon greep en in accentloos ABN de twijfelende kermisbezoekers naar binnen probeerde te praten. Schijnbaar viel dit echter niemand op.

 

Mensen geloof me vrij, de hele bokstent was je reinste nep, volksverlakkerij, gebakken lucht en doorgestoken kaart. Men werkte namelijk met handlangers, er was geen enkele amateur bij.

Wanneer je – net als ik - maar lang genoeg voor de tent bleef hangen, leerde je ze vanzelf kennen. Het waren steeds dezelfde figuren die zich onopvallend tussen het publiek mengden om de rol van vrijwilliger te spelen.

Als je ´s morgens over het nog verlaten kermisterrein dwaalde, hoorde je de planken van de ring dreunen, dan waren de artiesten bezig hun rol in te studeren.

Voor de goede orde, deze wijsheid is mij ook pas op latere leeftijd komen aanwaaien.

 

De show werd zeer overtuigend gebracht en slechts geldgebrek weerhield mij van een frequent bezoek aan deze lokaliteit. Noodgedwongen slenterde ik op en neer voor de tent want er was geen enkele mogelijkheid om illegaal binnen te dringen.

Afgunstig op de gelukkigen die wel binnen zaten, luisterde ik naar de ´ringspeaker´ die net als Theo Koomen de gave bezat, om van een niemendalletje iets sensationeels te maken.

En ik was gedoemd me te behelpen met de aanblik van de gezette dame, die achter de kassa zo verveeld zat te kijken, dat het soms pijnlijk werd. Ze moet uitzonderlijk snel en goed zijn geweest in het rekenen en verkopen van kaartjes, want ze was beslist niet geselecteerd op schoonheid en uitstraling. Brrr .

Soms wanneer er van binnenuit een hand door het groene gordijn werd gestoken om een premie te innen, kwam het fossiel in actie en stopte enige pecunia in dit lichaamsdeel.

Met enig geluk kon ik dan door de kier in het gordijn een glimp opvangen van de ring, iets wat mij deed rillen van verrukking en spanning.

De Goden zij dank, is onze verwende jeugd niet meer afhankelijk van hun ongebreidelde fantasie om zich te amuseren, en heeft de TV hun geestelijke inventiviteit al van kindsbeen af de grond ingeboord.

Natuurlijk weet ik dat het naïef is om een jeugdherinnering te idealiseren, ook is het mij niet ontgaan dat de tijd zich voortspoedt met rasse schreden.

Toch nu onze kermis – de grootste van de Benelux intussen – weer op het punt staat om los te barsten, betrap ik mezelf op het ontbreken van enige affectie met dit gebeuren.

 

Hoewel ik dezelfde achternaam draag als een roemruchte Tilburgse kermisfamilie, en slechts enkele decennia geleden nog zo idolaat was van deze bedrijfstak dat ik serieus heb overwogen om met een exploitant mee te reizen, ben ik nu blij dat dit niet is doorgegaan.

De kermis is verworden tot een commercieel, agressief, slechts op winstbejag gefixeerd instituut, overgoten met een sausje van doordringende house - dreunen en stupide geluidseffecten.

 

Bezien in dit licht zult u wel niet verbaasd opkijken wanneer ik u zeg dat ik mijn kermispret (uiteraard naast het terrasbezoek) vooral beleef, op de zogenaamde "Nostalgische Kermis".

Want zegt het spreekwoord al niet: "Oude liefde roest niet?"