De
Beeldhouwer
De
stofkap tot zijn schouders
gelijk
een ronde kraag,
klopt
hij met zijn hamer,
vorderend
gestaag.
Met
ogen, ziel en beitel
tast
hij naar het beeld,
dat
dwingend nu reeds dagen
zijn
doen en denken deelt.
Het
is of hij ontbolstert
-
gehaast en toch met schroom -
het
dierbaarst in zijn wezen:
zijn
ingehouden droom.