en daarom besloot
hij bij de eerste zonnestralen, tegen het ‘Verbot’ van de
kapitein in, de luiken van een van de ruimen te openen en in het
diepste neer te dalen; de besmetting met cholera trotserend, om op
zoek te gaan naar ene …..
….. Valentina.
.
Valentina, wiens noodlot mij niet in het minst
interesseerde, maar mij naderbij kon brengen bij Konstantin
Paustovsky die ik nog kende van de redactie van ‘Rabotsji Poet’
en via hem met ene Gustav Klucis, met diens gerussificeerde naam die
zijn Letse afkomst moest verhullen
- ik was er al achter gekomen dat die Gustav op 4
januari 1895 geboren was in Livland, vlak bij de grens van Estland,
nota bene op het landgoed ‘Indule’, dat van zijn vader was met
30 hectare land -
hoog opgaf over de collectivisatie, terwijl hij
zogenaamd het tsaristische leger was ontvlucht om met de kameraden
te helpen het Winterpaleis te bestormen en ondanks zijn afkomst,
zoon van een Letse edelman, nu een belangrijke post bekleedde
dichtbij de Opperste Sovjet; portretten vervaardigde van Lenin voor
het volkscongres.
Als ik die Valentina nu eens terugbracht naar
Paustovsky of Klucis dan .........., dan zou mijn leven zich in de
richting van de voorspoed kunnen begeven.
Dan ...................
Valentina:
In de verte zag ik een geopende deur, waar dezelfde
man die het luik gelicht had mij wenkte naderbij te komen.
Alle vrouwen en kinderen waren opgestaan en
versperden mij met de wanhoop in hun ogen en luid jammerend de weg.
Het leer van de karwats dreef ze uiteen.
Ik deinsde achteruit, niet wetend welke kant ik op
moest.
Hij liet mij geen keuze.
.
.
.
.
.
.
(ontsmetten in de douches naast de latrine)
.
(kleding drogen in de machinekamer)
.
(eten in de kombuis)
.
(smalle stalen trappen leiden naar het achterdek)
.
.
.
.
.
.
.
.
Valentina:
Nee, aangeraakt had hij me niet.
Toch voelde ik mij smerig, begluurd van achter zijn
brillenglazen die glinsterden in het tegenlicht.
Eén glas was zwart gemaakt; dat zal ik nooit
vergeten.
Hoe wist hij dat ik niet tot de emigranten behoorde
?
.
In de machinekamer, waar mijn kleren moesten drogen
terwijl hij me zijn lederen jas had omgeslagen, de machinist met
zijn nieuwsgierige blikken had weggestuurd, hield hij me een
gekreukelde foto voor van een jonge man in uniform.
Het lawaai was oorverdovend en de lichten knipperden
akelig.
Maar, dat was ............. Gustav ?.
Geleid door angst schudde ik ontkennend mijn hoofd.
Hij gromde, geloofde mij niet en stopte aarzelend de
foto weer weg.
.
.
"Hunger ?" (Osip)
.
.
Hij wachtte mijn antwoord niet af en duwde me in de
richting van kombuis die schuin boven de machinekamer moest liggen.
Met een slag dempte de stalen deur het helse lawaai
van de machinekamer.
Mijn oren ruisten na; ik wankelde op mijn benen en
zocht steun aan de leuning in de smalle nauwelijks verlichte gang.
Behoedzaam geleide hij mij langs de verspreid over
de vloer liggende matrozen die nog in diepe rust leken.
Een van de matrozen, die ik in het halfduister
aanraakte met mijn voet, opende zijn ogen en keek mij verwilderd
aan.
Ik huiverde.
.
.
.
.
.
In de kombuis was het warm.
"Me, coocky ............ You ? .............
Valentina ?
Beautifull name."
Hij gaf mij met een brede grijnslach die zijn
gehavende tanden ontblootten van achter zijn stinkende adem een kom
dampende gorten pap met kandij en scheepsbeschuit, en gebaarde al
vloekend aan mijn begeleider dat we zo snel mogelijk weer moesten
verdwijnen. "Il capitano .... Si, Si, ........ cholera ?!"
.
.
.
.
Langs de smalle stalen trappen, waaraan geen einde
leek te komen, bereikten we het achterdek.
"Stehen bleiben! Warten !" (Osip)
.
.
.
.
Met mijn ogen toegeknepen, zie ik aan het einde van
het langgerekte spoor van het opspattend schuim van de wentelende
schroef van het schip, dat de zon een gat in het wolkendek beitelt.
Mijn haren waaien op en de zeewind verlost mij van
de op mijn lichaam achtergebleven lysol; herboren voel ik me en even
verkeer ik in de waan dat ik op weg ben naar mijn vader die op mij
zal wachten.
.
.
Ik schrik.
Als bij een omgekeerde vulkaan spat het helle licht
de zee in.
Het lijkt alsof de Nicola 1in een verbrijzelde
spiegel drijft.
.
.
.
.
Aan de horizon verschijnt een licht zwevende donkere
streep.
Ver uit de kustlijn tekent zich een spichtig dansend
silhouet af.
Een kasteel ? ....met groene torenspitsen ? ....een
koninklijk zomerverblijf ? .... dat lijkt te drijven in de zee.
Een rode lantaarn werpt in het voorbijgaan een
knipoog toe; een vlag wuift na.
.
.
.
Die vlag, die wapperde in de wind ...........; rood
leek die met een wit kruis erop.
Mijn hart klopte in mijn keel.
We voeren bij de ............. Deense kust.
Het moest het kasteel ......... van Helsingf
r zijn ......... van Hamlet.
Toen herinnerde ik mij ook de sprookjes die mijn
leraar vertelde van Hans Christiaan Andersen zoals ‘De nieuwe
kleren van de keizer’ en ‘De rode schoentjes’.
.
.
Ik besloot moedig te zijn, van boord te gaan zodra
..................
.
"Hier kommen !" (Osip)
.
Hij hielp mij in een reddingsboot die in de touwen
slingerde en sloot met harde hand het dekzeil boven mijn hoofd.
Aan de zeezijde kierde een kleine lichtstraal naar
binnen.
Ik rolde me in een dikke deken ...... viel in een
diepe slaap en droomde van ......
.
‘de rode schoentjes’.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Osip:
Vanaf de brug kon ik de reddingssloep in de gaten
houden.
De stuurman zette zwijgend koers.
Op de zeekaart trok hij nurks in één beweging een
strakke lijn over de witte vlakte van de Oostzee.
Het was tegen het einde van de dag.
De zon maakte misbaar en plooide de zee als een
kimono rond de Nicola 1.
Hij loste op in de nevel die zich boven het schip
sloot.
Een laatste druppel bloed vermengde zich met de zee.
De nacht nam het roer over met een plotse zwenking
van het schip.
De stuurman vloekte.
.
.
.
Een boordlicht liet zijn zwakke licht vallen op de
reddingssloep die zacht wiegde in de touwen.
Ik ging naar mijn hut aan het achterdek voor de
wacht.
Ze moest zich niet laten zien, maar zich verborgen
houden tot ik haar zou roepen.
In mijn kooi rookte ik de ene na de andere sigaret
en liep steeds naar de patrijspoort die uitzag over het achterdek.
Het boordlicht ging uit.
Nadat ik was gewend aan het duister zag ik dat het
dekzeil opbolde in het licht van de maan.
Gelukkig, geen beweging.
.
.
.
.
Sluimerend bracht ik de nacht door en dacht er aan
hoe ik met die Valentina van boord zou kunnen
geraken zonder betrapt te worden.
Bovendien op volle zee zou ik kansloos zijn met zo’n
sloep.
Het schip zou toch één keer moeten bunkeren.
Dan, in een haven, daar moest ik mijn slag slaan;
tenminste als het ergens aan de kust van Finland zou zijn, de
richting waarin de stuurman zijn koers had uitgezet.
.
.
Alleen de kok wist dat ik die jonge vrouw uit het
ruim had gehaald; de bewakers hadden mijn bevelen maar op te volgen;
misschien die matroos die zijn ogen geopend had; zou die op zoek
gaan ?
Ach, niemand zou haar kunnen vinden.
Ik voelde aan de veiligheidspal van mijn revolver en
begaf mij naar het achterdek.
.
7.00 uur was het.
Vrijwel rimpelloos strekte de zee zich uit.
De lucht strooide het fijnste grijs rondom tot ver
over de horizon.
Daar, waar het water de lucht raakte, sloeg het
grijs in de zee die daarop, onverklaarbaar, zich doopte in
antraciet; dreigend.
In het zicht verscheen tot het oog reikte een
gitzwarte vloedlijn, die de schaduwen markeerde van de
schereneilanden die met ons meevoeren.
Het wàs de Finse kunst.
Toen ik me bij de emigratiedienst aanmeldde, waande
ik me even Columbus; ............ Amerika ..........,
maar
nu ..............
Als die Valentina maar niet de cholera had
opgelopen, dan zou ik .............
Maar ik wist toch zeker dat alle vrouwen en kinderen
van wagon W 3314 niet tot de besmettingshaarden werd gerekend en dat
ze, gesepareerd van alle anderen, in ruim 4 waren ondergebracht.
Zo’n inspecteur van de gezondheidsdienst zou toch
niet liegen.
Alleen zekerheidshalve, om alle risico’s uit te
sluiten waren ze ...............
Nee ............., als begeleider had ook hij niets
te vrezen; als gezant zou hij dan niets meer waard zijn.
.
In de verte torende een witte rookpluim in de
verscholen hemel en kreeg weldra gezelschap van een tweede waarmee
de komst van de havenloods werd aangekondigd.
Het oker van de instromende rivier drukte de Nicola
1 van koers.
Het cholera-schip landde aan de bunkerkade.
De Finse havenpolitie van Mänthyluoto verbood
iedereen, ook de kapitein, aan wal te komen.
Vóór middernacht moest het schip weer uit de haven
zijn, anders..........
.
.
.
Er werd een bruine dienstenveloppe met een lange
stok aangereikt, bestemd voor de gezand die het konvooi leidde: Osip
Brik.
>> " Sehr geehrte Herrn Brik,
Ich möchte ihnen gerne einladen ..........20.00 Uhr
im Seemannshaus...... und so weiter, und so weiter ..........dann
können wir über neue Kunst reden.........
Herzlichen Grüssen,
Der Hafencommandant,.......
PS. Bitte bringen sie ihre Gäste mit !"
<<
.
De kapitein schudde het hoofd en liet zijn afkeuring
blijken en morde:
" Via de boordtelegraaf had zich ene Clusis
gemeld die ...................., alsof de cholera niet bestond !
Ja, en navraag bij de kok leerde: "Si capitano,
.......... si, Valentina,............ schönes Mädchen.
Nein, nicht krank, nur müde;.......... keine Jude."
.
.
.
.
.
.
Valentina:
De stilte wekte mij uit mijn slaap.
Geheel verstijfd was ik van de koude.
Ik rook een doordringende vislucht.
Zijn we in een haven ?
Gelukkig, mijn koffertje lag naast mijn voeten op de
kille deken die mij bedekte.
Boven mijn hoofd werd het dekzeil losgeknoopt.
Ik moest opstaan en voor het eerst kon ik de man die
me uit het ruim bevrijd had in het daglicht zien.
Hij had een strak gezicht, een korte snor als een
vlinder en een bril met grote ronde glazen; één gezwart tegen het
licht.
"Aussteigen !"
.
.
Ik moest midden op het achterdek gaan staan.
Vanaf de kade zag ik het kordon van de havenpolitie
als in gelid mijn kant op kijken.
Een enkel bemanningslid gluurde mee, verscholen van
achter het omhooggestoken anker waar de trossen lagen.
De man met de bril stond achter me.
Dat ene oog priemde in mijn rug; ik hoorde zijn
adem.
Een in het wit geklede man kwam aanlopen en zei,
toen hij vlak voor me stond: "Ausziehen !"
"Nein ..........................., bitte
!", zei ik zacht.
.
.
.
.
Hij gaf geen antwoord maar fronste zijn wenkbrauwen,
pakte dreigend zijn stethoscoop en maakte aanstalten
om..................
De wereld leek stil te staan
......................................., stil.
.
.
.
.
Aarzelend knoopte ik mijn jumper los; mijn mantel
was al op het dek gevallen.
"Aus", fluisterde hij.
.
.
.
.
.
.
"Stop ! ........., eine Wunde ?"
Ik sloeg mijn ogen neer .........
.
Nog zachter : "Umdrehen !"
Het koude metaal waarmee hij mij zachtjes aanraakte,
deed mijn bloed stollen.
.
Ik zuchtte enkele malen diep.
.
"17 Jahre, nicht ?"
.
.
"In Ordnung." Klonk het bijna onhoorbaar.
.
Ik hoorde dat zijn stappen zich verwijderden.
Toen ik mijn kledingstukken opraapte, zag ik dat het
dek achter mij en de kade verlaten waren.
Nog één man stond op wacht.
Langzaam richtte ik mij op en zag mijn ‘bevrijder’
in dat ene oog, totdat hij zijn blik afwendde.
.
.
Hij bracht mij naar zijn hut.
Onder de patrijspoort stond een lampetkan met warm
water klaar.
Ik zag het aan het ijle wolkje stoom dat oplichtte.
De deur sloot zich zacht achter me.
Ik was alleen.
.
Terwijl de avond viel, zag ik, bij een poging naar
buiten te kijken naar de maan, dat mijn gezicht weerspiegeld werd.
Mijn ogen waren rood gerand, mijn pupillen als
afgronden, mijn wangen bleek, mijn haren in slierten op mijn
voorhoofd geplakt, mijn lippen gebarsten; geen tranen.
Door mijn zachte adem besloeg het venster.
Ik tekende met mijn vinger een bloem met zeven
blaadjes en een lachende knop.
De druppels lieten de bloem verwelken en de blaadjes
zakten parelend naar de rand.
Met het kleine stroompje dat over de rand liep,
maakte ik mijn lippen vochtig.
De winter van mijn leven.
.
Ik drukte een kus op het koude glas.
Gustav ?
.
Het was de brillenman die met de klink in de hand
achter mij stond.
Ik had hem niet gehoord.
Hij reikte naar de koffer op de kooi, haalde er een
blauwe jurk uit die hij over mijn schouder wierp.
.
Ik zou te gast zijn bij de havencommandant.
Om 20.00 uur zouden we het schip verlaten.
"Nein, keine Angst", kraste zijn stem.
.
(Valentina kleedt zich)
.
.
.
.
.
.
.
Osip:
"Komm", sagte ich en nam haar bij de arm
en reikte haar de mantel aan.
"Nach der Hafencommandant"
.
.
.
(via het stalen trappenhuis gingen zij aan dek)
.
.
.
.
.
.
.
.
Valentina:
Met het hart in mijn keel stapte ik aan dek.
Ondanks de opkomende koude waren de luiken van de
ruimen geopend. Zachte jammerklachten mengden zich in de bedorven
lucht die uit de ruimen opsteeg en de doodse stilte die er verder
heerste in de bunkerhaven.
Ik durfde niet neer te zien, bang dat ik de aanblik
van de mannen, vrouwen en kinderen niet zou kunnen verdragen.
.
.
.
Halverwege het dek zag ik op naar de stuurhut, waar
de stuurman, of was het de kapitein, met donkere blikken gebaarde op
tijd weer aan boord te komen, oder ………
"vóór de klok van twaalven, dan konden we met
de loods weer aan boord komen", mompelde mijn bewaker.
.
.
(neerlaten van de loopbrug / ratelende kettingen)
.
Terwijl we moesten wachten tot de loopbrug werd
neergelaten, zag ik in de verte op een eiland donkere silhouetten
dreigend tegen de avondlucht afsteken.
De hijskranen stonden in zondagsstand, onbeweeglijk,
in volle rust.
Vanaf de kade vonden we onze weg tussen de
onverlichte vergrendelde loodsen.
Plots werd onze weg versperd door een volgend half
gedempt havendeel, omgeven door een eindeloze rij open houtloodsen,
waarin ik dacht beweging te zien.
.
.
Van schrik hield ik mijn pas in.
Hij legde de ene hand aan zijn oor terwijl hij met
de andere hand in de diepte van zijn jas zocht.
Minuten verstreken.
.
(vallend hout; hartverscheurend kattengemiauw)
.
Osip:
"Scheisse, eine Katze"
Valentina:
Het zwarte wolkendek scheurde vaneen; de maan
spiegelde zich en verdween in de rimpeling van het water.
De kou vrat zich door mijn sleetse mantel; mijn
gezicht verbleekte en mijn ogen begonnen te tranen.
We naderden een geteisterd hekwerk.
.
.
"Halt, stehen bleiben !; Ausweis !".
Mijn bewaker haalde voorzichtig een bruine enveloppe
tevoorschijn.
"Herrn Brik ? …………mmmmm der
Hafencommandant. ………..Gäste ?"
In het wachthokje ging een telefoon.
"Jawohl Hafencommandant, Jawohl. Sofort"
Hij wees met zijn banjonet in de richting waar we
heen moesten. "Mänthyluoto, gerade aus und dann Uniluoto, dort
ist ein Seemannshaus".
"Schöne Abend" zei hij.
Toen ik omkeek zag ik hem met een vette grijns zijn
middelvinger de lucht in priemen; schöne Abend……….
.
.
.
.
.
.
Ik raakte verdoofd.
.
.
.
Onderweg stootten we op een kleine vissershaven,
ingesloten tussen twee basalten pieren.
Een kleine sloep pufte richting zee.
De kustlijn volgend, betraden we een stadje.
Dat moest Mänthyluoto zijn.
De houten balken van de huizen waren vaal doch licht
in de kleur gezet en vormden tezamen een pastellen vlakkenreeks,
steeds afgebiesd met houten puntige hekken waarachter standvastige
deuren de invallende winter trotseerden.
De berken ruisten zachtjes in de wind.
We doorliepen de met sintels bedekte lanen van
zeekant naar zeekant.
Het was een verlaten oase; een landtong in de zee.
.
.
.
Wie is die Brik ?
Osip:
In het licht van de stormlantaarn die aan de gevel
van een laag houten gebouw met kleine vensters zachtjes heen en weer
schommelde, las ik: >>Seemannshaus Uniluoto; herzlich
willkommen. <<
Ik opende de klemmende deur en leidde Valentina naar
binnen in de schaars verlichte ruimte.
Het glas van mijn bril besloeg; de tegemoetkomende
warme walm wiste mijn zicht.
Opgewonden dronkemansstemmen verhaalden van ene ‘Schwarzer
Anna’, die gek was op lichtmatrozen.
Een donderende lachsalvo kaatste in de ruimte tot
mijn brillenglas weer helder werd bij het sluiten van de deur.
Daar zat hij, de havencommandant, met de laarzen op
tafel, het glas in de hand, achterover geleund.
"Valentina" siste hij; een gouden tand
lichtte op in het halfduister; "Valentina".
.
.
.
.
Terwijl hij ruw de zeelui van tafel verjoeg en met
een plotse reuzenzwaai alle resterend glaswerk en servies van tafel
veegde, grijnsde hij: "Setzt euch……, Gäste".
Ik was op mijn hoede.
Als Valentina iets zou overkomen dan zou bij
terugkomst de blaam op mij vallen en het winnen van de vreugde van
het weerzien.
Geen beloning; mijn leven zou niets meer waard zijn.
Mijn poging om tussen de havencommandant en
Valentina plaats te nemen, werd verhinderd door de woeste schop die
de stoel van onder me vandaan deed slaan en in één beweging rees
zijn gestalte op om Valentina met opborrelend schuim op de getuite
lippen ‘hoffelijk’ de hand te kussen.
Zij trok geschrokken terug en keek met bange ogen
naar mij terwijl ik mijn evenwicht verloor.
Als uit het niet, was daar de Finse matrone die zich
wijdbeens posteerde voor de havencommandant en met kracht een
dampende schaal met hutspot op de geleegde tafel plaatste.
.
In de tweede ronde volgde het bestek, de borden en
het glaswerk als ware een veldheer aan het werk op het slagveld;
aanval- en verdedigingslinie.
.
.
Als laatste nam ik door de nood gedwongen plaats,
tegenover de commandant.
Aan de lege zijde van de tafel bleef de matrone af
en aan lopen, woedende blikken werpend in de richting van de
teruggeworpen commandant en een diepe minachting viel mij ten deel.
Valentina:
Ik durfde mij niet te bewegen.
De havencommandant die me met zijn bloeddoorlopen,
in het water soppende ogen opslorpte - zwaar hijgend teruggevallen
was in zijn zetel - liep het vet over de kin dat hij, tegelijk met
het zweet dat van zijn voorhoofd gutste, met de rand van het
tafellaken afwiste.
De vette sporen bleven achter.
De matrone die mij de hutspot aanrekte wierp mij
bemoedigend een steelse blik toe.
Mijn ‘bewaker’ Brik, die vluchtte in
onderdanigheid en kennelijk zon hij op wraak toen hij langzaam zijn
hand liet dalen tot onder de tafel.
.
Ik vermande me, nam met het diepste zwijgen de
situatie vanachter mijn neergeslagen blik in ogenschouw en wierp, om
de gemoederen tot bedaren te brengen, een vage glimlach in de
richting van de commandant die nabrieste van de opwinding en elk
moment uit elkaar leek te gaan spatten.
Als die maar niet buiten zinnen raakt.
.
Uiteindelijk begonnen de twee bij wijze van
wapenstilstand hortend en stotend met elkaar in het Fins ? te
delibereren; bogen zich soms fluisterend over de tafel of strekten
zich met een blik van wikken en wegen naar achter.
Het was een spel van loven en bieden dat ik herkende
uit mijn jeugd toen ik aan de hand van mijn vader, die schoolmeester
was en me altijd van alles wilde laten zien, over de paardenmarkt
van Klin wandelde in de vroegste ochtend voordat de school begon.
.
Die geur ……………………………..
Het leek alsof ik niet meer bestond voor beide ‘heren’
terwijl, hoewel ik niets van hetgeen ze tegen elkaar zeiden,
verstond, tegelijkertijd de dreiging mij duidelijk werd dat juist ik
het onderwerp van onderhandeling zou zijn.
Met het vorderen van de avond nam de paniek van mij
bezit.
Intuïtief rees ik van mijn stoel, mijn jurk
schikkend terwijl het angstzweet over mijn rug neerdaalde en zei met
zachte stem: "Entschuldigung, bitte ………., eine Dame muss
nun einmal ………Monats……."
Brik maakte een hulpeloos gebaar in de richting van
de havencommandant waarop deze als in een flits zijn mes trok en dat
in de richting van de tegenoverliggende deur wierp.
Het lemmet doorboorde de deurstijl en trilde zingend
na.
De matrone slaakte een gil als een speenvarken dat
aan het spit gestoken wordt en stortte in de echo daarvan een tirade
van verwensingen uit over de beide ‘heren’ die ze, tegen de
eerste verwachting in, terug deed deinzen, waardoor de weg naar de
latrine een vrije aftocht liet.
Tenminste, ik waagde het er op en schreed langzaam
in de richting van de deur die, alsof de matrone erop gerekend had,
door haar met een onverdacht elegant gebaar werd geopend, terwijl ze
het mes met één ruk lostrok en kletterend over de stenen vloer in
de hoek smeet.
Er brak tumult uit en ik voelde dat de deur achter
mij met kracht vergrendeld werd.
De stinkende latrinelucht die me tegemoet sloeg,
ontnam me bijna mijn adem.
Door de achterliggende gaarkeuken wist ik
struikelend over de rondslingerende pannen op het aanrecht de weg
naar buiten te vinden via het half geopend venster die de stoom
losliet in de bevroren avondlucht.
Opgeslokt door de duisternis dacht ik nog, mijn
mantel ………….Ik kon niet meer terug …………
Naar het noorden, naar het noorden zou ik vluchten,
weg van deze wereld, de nachtmerrie waarin ik was beland.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
In de verte weerklonk nog een schot; door een droge
inslag achter me in de ronding van het pad dat ik langs ijlde raakte
ik verstrikt in het kreupelhout. Doornen drongen mijn vlees binnen.
Niets dan ruisen, eeuwig ruisen ……………….
. een lichtbundel weerkaatste op de witte berkenstammen ………….ruisen,
niets dan ruisen ……………….ruisen…………(wiegelied)
.
.
.