TERUG NAAR INHOUD SAINT-ELME
HOME

OVERZICHT ALLE AUTEURS

OVERZICHT LEESTEKSTEN

Evert J.M. Samplonius

Ida Saint-Elme: girl power anno 1800

La Contemporaine

Haar bijnaam 'La Contemporaine' ontleende Ida Saint-Elme aan een marmeren sculptuur van de beeldhouwer Lemot, voor wie zij in 1802 (andere bronnen noemen 1797) geposeerd had. In 1812 werd dit beeld tentoongesteld op de 'Salon', onder de titel 'La femme couchée (La Contemporaine)'. De populariteit van het beeld en van Ida Saint-Elme werden bevorderd door de gravure die J.-M. Fontaine ervan maakte, getiteld 'La contemporaine à 19 ans'. Om de geheugens van een nieuwe generatie kunstminnaars op te frissen, liet de schrijfster een replica van deze gravure opnemen in haar memoires.

Intermédiaire

In het Franse tijdschrift voor nieuwsgierige lezers en geleerden, de Intermédiaire des chercheurs et curieux (vergelijkbaar met de Nederlandse Navorscher), verscheen in 1876 de vraag waar het beeld van Lemot, 'La Contemporaine', zich op dat ogenblik bevond. De vraag maakte een lange reeks van inzendingen los, waaraan pas in 1933 een eind zou komen met de onthulling van Ida's ware identiteit. Het marmeren beeld wordt al snel vergeten, en de inzenders houden zich voornamelijk bezig met de vraag wie Ida in werkelijkheid was, en of zij inderdaad zelf haar memoires heeft geschreven. In beide gevallen lopen de meningen uiteen. In werkelijkheid heette Ida, zo meent een inzender in 1876 te weten, Elzelina van Aylde Jonghe. Tien jaar later luidt het: Elzélina van Aylde Jonche. In 1904 meldt een correspondent dat ze Elzélina van Aif de Fonghe heette, en dat ze uit Vlaanderen kwam. Waarschijnlijk heeft ook de zetter een bijdrage geleverd aan de foutieve spellingen, want al deze namen zijn varianten op de opgave die Ida Saint-Elme zelf deed in het eerste hoofdstuk van haar memoires.

 

Tolstoj

In 1911 voegt een correspondent een nieuwe dimensie aan de namenkwestie toe. Ida zou geboren zijn in Italië, aan de oevers van de Arno, en wel als dochter van Léopold Ferdinand de Tolstoy, die gehuwd was met een meisje uit Maastricht, genaamd Van Aylde Yonghe. De schrijver wil weten of zij daardoor familie was van de zojuist overleden schrijver Leo Tolstoj.

Die vraag was zo gek nog niet. Ook het Tolstoy-verhaal werd namelijk door Ida zelf in omloop gebracht in haar memoires, en te oordelen naar een antwoord op deze vraag dat in 1912 in de Intermédiaire verscheen, heeft Ida gedurende de laatste jaren van haar leven contact gezocht met enige in Parijs wonende Tolstoys. De inzender beschikt over een politierapport uit 1841, waarin de hoofdcommissaris aan de minister van buitenlandse zaken het volgende meldt:

'Wij weten niet of deze Tolstoy (haar vader) tot het Russische geslacht der Tolstoys behoorde waarvan momenteel een aantal leden in Parijs min of meer diplomatieke functies uitoefent; maar wat wij zeker weten, is dat deze familie iedere band met 'la Contemporaine' krachtig van de hand wijst, en nooit heeft geantwoord op de brieven waarmee zij heeft gemeend haar te moeten vereren.'

 

De Arno

Als er één hoofdstuk van Ida's mémoires gefictiveerd is, dan is het wel het eerste over haar komaf. De 'weduwe van Napoleons leger', zoals ze zichzelf graag noemde, schiep zich een compleet verzonnen semi-adellijke komaf. We volgen haar mémoires.

Vader Léopold-Ferdinand de Tolstoy zou in 1749 geboren zijn op kasteel Werborn in Hongarije.

Vader Tolstoj trad in Oostenrijkse krijgsdienst op negentienjarige leeftijd. In Rusland zou hem kort daarna een prestigieus huwelijk gewacht hebben, ware het niet dat hij zich al elders verliefd had op Ida Kornewitz, met wie hij heimelijk het land ontvluchtte. Echter: Ida kwam tot inkeer, zwoer de liefde af, en trad in het klooster. Tolstoy kwam via Dantzig en Hamburg naar Amsterdam en Den Haag (1774). 'Daar gaf zijn naam hem gemakkelijk toegang tot de Hollandse adel en het hof van de stadhouder.'

Ida's moeder was achttien toen zij Tolstoy ontmoette. Haar achternaam luidt Van Aylde Jonghe, een voornaam wordt niet gegeven. Om onduidelijke redenen moet Tolstoy zijn naam opgeven en die van zijn vrouw aannemen.

'Om gezondheidsredenen besloten de jonggehuwden het bewolkte Hollandse klimaat in te ruilen tegen de schone hemel van Italië. In Toscane kwam ik ter wereld, in een van de mooiste streken aan de oevers van de Arno, op 26 september 1778.' Ze noemen haar Elzelina.

 

Voorlijk

Elzelina was, ze schrijft het zelf, een voorlijk kind. Ze leert tegelijkertijd Italiaans, Nederlands en Frans. Bovendien leerde haar vader haar schermen en paardrijden, vaardigheden waarom zij later inderdaad bekend zou staan, net als om pistoolschieten.

Ze is negen jaar oud als het noodlot toeslaat. Haar moeders familie heeft grote verliezen geleden bij de handel op de Indische kolonieën, en het gezin ziet zich genoodzaakt naar Nederland terug te keren. Twee jaar later, ze is elf jaar oud 'maar men zou me veertien geven', ontmoet ze tijdens een uitstapje te paard 'M. van M.... zoon van een rijke grondbezitter uit de buurt'. Hij is drieëntwintig en vraagt om haar hand. Het huwelijk wordt in Amsterdam voltrokken in 'temple 9 de la religion réformée'. 'Ik was nog geen dertien jaar oud [...] maar ik zag er uit als iemand van zestien.'

 

Lith

Tot zover de Franse, romantische versie; nu de Nederlandse, heel wat minder prozaïsch. In 1888 publiceerde een zekere Th. G. Versfelt het ware levensverhaal van Ida Saint-Elme in de Noordbrabantsche Volks-Almanak voor het jaar 1889 onder de titel van 'schrijfsters ware naam: Maria Elselina Johanna Versfelt'. Van de oevers van de Arno naar het Brabantse Lith blijkt het slechts een kleine stap.

De ouders van Elselina waren Gerrit Versfelt en Alida de Jongh. Moeder was een dochter van de stadhouder van Kempenland, vader was bevestigd als predikant in Lith. Ze hadden zes zonen en één dochter, geboren op 27 september 1776 en twee dagen later in de kerk in Lith gedoopt. Nadat vader Versfelt in 1781 overleden was, nog geen 47 jaar oud, vertrokken moeder en dochter naar Amsterdam, waar Elselina de rest van haar jeugd door bracht. Th. G. Versfelt: 'Reeds toen [werd zij] bewonderd en gevierd om hare schoonheid en haar fijn vernuft. Nauwelijks den kinderschoenen ontwassen, boden zich dan ook reeds tal van pretendenten voor hare hand aan.'

Op 13 mei 1792 trad zij in de Nieuwe kerk in het huwelijk met Jan Ringeling Claaszoon 'lid van een bankiershuis te Amsterdam'. Ze was vijftien.

 

Parijs

De huwelijksreis leidt naar Parijs, waar zij zich in 1793, nadat in Amsterdam een zoon geboren is, definitief vestigen. Elselina zal Nederland pas weerzien als volgster van het Franse leger. In Parijs zorgt haar schoonheid voor 'een legio van aanbidders'. Het huwelijk met Ringeling wordt in 1795 ontbonden, en in 1802 huwt zij graaf Alfred de Saint-Edme (of Elme), een van Napoleons stafofficieren. Haar 'militaire' carrière wordt door Th. G. Versfelt slechts kort gememoreerd. Nadat zij in de slag bij Eylau gewond is geraakt door een sabelhouw, wordt ze aangesteld als dame aan het hof van Napoleons oudste zuster, Elisa, groothertogin van Toscane. Haar amoureuze relaties met Ney en Moreau worden hier niet vermeld. Wel zou zij Napoleon ook op Elba en zelfs op Sint-Helena bezocht hebben, maar Th. G. Versfelt lijkt hier slechts Ida's mémoires als enige bron te hebben. Daarover schrijft hij niettemin: 'Zelfs hare beste bekenden kunnen ternauwernood de vele fantasie van de weinige waarheid onderscheiden.'

Pas in 1933 zal deze publicatie van Th. G. Versfelt ook de kolommen van de Intermédiare bereiken en kenden ook de Fransen het ware verhaal van La Contemporaine.

Mémoires

Ida Saint-Elme's levensverhaal was een 'succès de scandale'. Levensherinneringen van vrouwen waren schaars, vrouwen dienden eigenlijk niet te schrijven, vooral niet over hun leven als veredelde veldtochtcourtisane of keizerlijke marketentster, en zeker niet als het nationale helden als Napoleon en Ney betrof. En Ida deed haar reputatie als Contemporaine eer aan: ze schuwde de intieme amoureuze details niet.

Boekhandelaar en uitgever Ladvocat werd er rijk van, en nadat de acht delen verschenen waren die het Napoleon tisch tijdperk bestreken, liet hij Ida er nog twee bijmaken, waarin zij over haar reizen vertelt door Italië, Engeland, Griekenland en Egypte.

De mémoires werden uit nood geboren. Over de toedracht wordt in de Intermédiaire uitgebreid van gedachten gewisseld, maar een correspondent lijkt in 1904 de beste papieren te hebben. Hij put uit een artikel dat Le Figaro in 1860 aan uitgever Ladvocat wijdde. Ida bezocht elke morgen een koffiehuis op de hoek van de rue Molière en de rue Vaugirard, alwaar zij bij een kop koffie aan haar herinneringen schreef. Toevallig kwam Ladvocat daar op zekere morgen binnen nadat hij Chateaubriand bezocht had (131 rue d'Enfer).

Ida verkeerde in de grootste armoede. Ze had haar herinneringen zonder succes aan diverse boekhandelaren aangeboden. Ladvocat nam enige van haar manuscripten mee, en liet ze lezen aan zijn vertrouwenspersonen, onder wie de legendarische bibliothecaris Charles Nodier en de beruchte journalist Armand Malitourne. Beiden werden aangenaam getroffen door Ida's avonturen.

Ladvocat keerde terug naar het café en sloot een contract. Hij kuste haar hand: 'de hand die twintig jaar eerder een bankbiljet in het haardvuur geworpen had, haar aangeboden door de prins De Talleyrand.' Vanaf dat moment was Ida gebonden elke dag een tiental pagina's te leveren. Malitourne werd als 'spookschrijver' aangesteld, in ruil voor kost en inwoning op de tweede etage van Ladvocats luxueuze appartement.

Malitourne ging niet over één nacht ijs. In zijn door Ladvocat ingerichte werkkamer had hij de beschikking over tweehonderd mémoires en biografieën plus de nodige naslagwerken. Zo werden de mémoires van Ida 'vergroot'.. Ladvocat stelde bovendien een aantal hulpschrijvers aan, die Malitourne moesten bijstaan; onder hen Charles Nodier, die later lid van de Franse Academie zou worden, en Amédée Pichot, die verantwoordelijk zou zijn voor (lees: de schrijver is geweest van) de hoofdstukken waarin Ida in Venetië kennismaakt met een Engelse dichter die later in Griekenland zou sterven: Lord Byron. Ida zelf had met dergelijke 'fictivering' geen enkel probleem.

 

Laatste jaren

Dat vooral Armand Malitourne Ida's herinneringen bewerkt en herschreven zou hebben, is een versie die door de schrijfster zelf bestreden is en ook door de auteur van het voorwoord bij de uitgave van 1895: Napoléon Ney [!]. Het sterkste argument dat Ida zelf de auteur is, wordt daarin haar 'gebrekkige Frans' genoemd. En hoewel er zeker geen sprake is van grammaticale fouten of verkeerde spelling, zijn zinsbouw en dictie inderdaad niet die van een in het Frans goed geverseerde auteur. Het is opmerkelijk dat ook in dat voorwoord de ware komaf van Ida Saint- Elme nog onbekend is. De Dictionnaire des contemporains van Vapereau (1861) is in zijn beknoptheid misschien nog het meest correct. Daar luidt het in het lemma Malitourne, dat de journalist de papieren van Saint-Elme 'in orde gebracht heeft' (mis en ordre).

Ook over de laatste jaren van La Contemporaine biedt het voorwoord geen gegevens, wat enigszins vreemd is aangezien juist op dat punt al in 1886 een betrouwbaar bericht was verschenen in de Intermédiaire, en wel van de hand van de Engelse bibliograaf H. Spencer Ashbee (Pisanus Fraxi). Hij is in het bezit gekomen van een uittreksel uit het toelatingsregister van een verzorgingstehuis dat verbonden is aan een Ursulinenklooster in Brussel: 'Le 11 novembre 1844 est admise Elselina de Jong, veuve Riengling (dite: la Contemporaine, veuve de St.-Elme, comte de l'Empire), née en Toscane, le 20 septembre 1778.'

Tot het laatst is Elselina haar geromantiseerde identiteit blijven volhouden. Ida's toelating tot het verzorgingstehuis, zo meldt Ashbee, geschiedde op verzoek en advies van mevrouw de hertogin Gilès de Roose, die per jaar 100 francs betaalt, plus een pensioen van 200 francs per halfjaar, vooraf te betalen.

Ashbee trof deze gegevens aan in een exemplaar van de mémoires. De vorige eigenaar had daarin ook de vraag genoteerd: 'Zijn deze namen juist?' Ashbee meent dat dat niet het geval is. Ida had haar familie beloofd de familienaam niet te dragen. Ze was 'loyaal en oprecht'. Het gevolg was dat ze geen enkel document bewaard heeft, noch brieven. Hoe Ashbee dat wist, vermeldt hij niet. Dàt hij het wist is opmerkelijk, want hij schreef de brief ruim voordat de mededelingen van Th. G. Versfelt in 1889 verschenen. In Ashbee's driedelige bibliografie van het erotische boek (Index, Catena, Centuria), komt Ida Saint-Elme niet voor; daarvoor waren haar avonturen immers niet onkuis genoeg. Ze overleed in het verzorgingstehuis onder de hoede van de zusters Ursulinen in Brussel op 19 mei 1845. Waarschijnlijk is ze van de armen begraven en is haar graf reeds na enkele jaren geruimd.

 

 

Bronnen

Th. G. Versfelt, 'Maria Elselina Johanna Versfelt', in: Noordbrabantsche Volks-Almanak voor het jaar 1889 (Aug. Sassen, red.); Helmond, z.j. [1888]

Intermédiaire des chercheurs et curieux: 1875, 1876, 1886, 1898, 1904, 1911, 1912, 1933.

 

Werken

De originele editie verscheen in acht delen (1827-1828) bij Ladvocat in Parijs. In 1829 verscheen het werk eveneens in acht delen in Brussel bij P.J. Voglet; het betreft hier de vijfde editie. Uit 1833 is ons een zesdelige uitgave bekend, Parijs, uitgever ons niet bekend, een derde editie. In 1895 verscheen een bewerkte uitgave in één deel: Parijs, Flammarion.

Over Ida Saint-Elme zijn in Nederlandse bibliotheken enige curieuze geschriften aanwezig. Une contemporaine de Napoléon dateert uit 1827 (Parijs, uitgever ons niet bekend). Ida Saint-Elme surnommée la contemporaine verscheen in 1831, geschreven door Anne Jean Marie René Savary duc de Rovigo (z. pl.). De meest recente publicatie die wij aantroffen is La courtisane de la Grande Armée (Parijs, Librairie contemporaine, z.j.).

In 1940 verscheen de roman Elzelina, geschreven door Jo van Ammers-Küller, ondertiteld 'De geschiedenis van een Hollandsche vrouw in de jaren 1776-1845' (Amsterdam, Meulenhoff), gebaseerd op de mémoires.


TERUG NAAR BEGIN VAN DE TEKST