Ondanks de academische
belangstelling voor het fenomeen 'triviaalliteratuur' in de jaren
zeventig, is het ambacht van de pulpschrijver in Nederland nimmer het
object van serieuze studie geweest. Verschenen in de USA doorwrochte
boekwerken als The pulp-jungle en Tough guy writers of the
thirties, ten onzent beperkte de belangstelling zich tot de
grafische geschiedenis van de omslagen, bibliografieën van
veelschrijvers of de oprichting van genootschappen als De Lord Lister
Klub, een gezelschap liefhebbers van de kwartjes-avonturenverhalen over
de gelijknamige gentleman-dief, waarvan aan het begin van de eeuw in
meer dan 100 afleveringen in heel Europa verschenen.
Het populaire archetype of
de karikatuur van de pulpschrijver blijft een dankbaar onderwerp voor
B-films. Hij - vrouwen beoefenen het vak slechts mondjesmaat en leggen
een voorkeur voor sentimenteel-romantische liefdesgeschiedenissen aan de
dag - rammelt dan op een ouwe Remington, een peuk in de mondhoek, fles
whisky binnen handbereik, en produceert dagelijks een twintigtal of meer
pagina's. Het onderwerp kan spionage, wild-west of een exotisch avontuur
zijn, maar het het geliefdst is het urbane harde mannenverhaal, de
detective-story, waarin een scherpzinnige macho met een zwak voor
vrouwen en een bovenmatige drankinname het verhaal draagt.

Niet de erkende
boekhandel, maar de sigarenboer, de inmiddels ter ziene gegane
buurtbibliotheek, de grootgrutter of de lektuurkiosk vormen het
afzetkanaal voor de pulps. Wekelijks of in een iets minder pittige
frequentie verschenen de afleveringen van Nick Carter, G-Man Jerry
Cotton en hoe al die andere helden van het goedkope verhaal ook mogen
heten. Met de opkomst van de televisie en de videotheek kregen deze Schriftromane
er een paar geduchte concurrenten bij en slonk het aantal goedlopende
titels. De gemiddelde Bruna-inloopkiosk heeft nog slechts een bescheiden
hoekje voor de pulpverhalen gereserveerd. Bovendien evolueerde het genre
tot een volwassen subliteraire tak en kreeg het in Nederland meer
aanzien. Gouden Strop-nominaties, serieuze literatoren als 't Hart of
Krabbe die zich het genre eigen maakten en het verdwijnen van gêne bij
intellectuele lezers - 'Lees wat je lekker vindt' - tilden de pulproman
uit het morsige en ranzige hoekje van de lektuur.
Nog steeds geldt Georges
Simenon als het voorbeeld voor veelschrijvers, die hun in opdracht en
volgens een vaste formule geschreven potboilers op een dag
vaarwel hopen te zeggen om een psychologische roman of een literair
meesterwerk te schrijven. In het onlangs verschenen Grossiers in
moord en doodslag, veelschrijvers in Nederland en Vlaanderen, doet
ex-journalist en pulpauteur Cor Docter, die op een oeuvre van zo'n
honderddertig titels kan bogen, een poging de veelschrijver te
definieren. Zijn boek gaat over 'de schrijvers van de strekkende meter',
ambachtslieden die met een ijzeren volharding een fenomenaal aantal
titels produceerden en in geen enkele literaire geschiedschrijving
voorkomen. Omdat ze de smaak van een massapubliek sterk beinvloedden en
de wegbereiders van de volwassen crime-novel waren, heeft hij de
geschiedenis van de Nederlandse en Vlaamse pulp in kaart gebracht.
Het is een amusante petit
histoire van het genre geworden, een poging om allang in de
vergetelheid geraakte pulpseries en hun auteurs de eer te geven die hen
toekomt. Omdat Docter zich nauwelijks bezondigt aan de modieuze
literatuursociologische benadering uit de jaren zestig en zeventig en
nergens blijk geeft van een minderwaardigheidscomplex of de behoefte het
genre op te stoten in de vaart van de literatuur, is zijn curieuze
studie alleszins de moeite waard.
Toonaangevende
massapulpmagazines als Black Mask en SF-Fantasy, waaruit
erkende misdaadauteurs als Raymond Chandler voortkwamen, speelden in
Europa en zeker in Nederland geen rol van betekenis. Victor van Falk was
hier rond 1900 de grootmeester van de colportageroman, verhalen over
rovers en wegkwijnende bruidjes, met een lengte van twee- tot
drieduizend pagina's. Deze leeskost werd in afleveringen, doorgaans
enkele katernen van 16 pagina's, voor een paar centen bij de abonnees
bezorgd. De later beroemde Karl May, die eerst in zijn onderhoud voorzag
als schrijver van 'Hintertrepperomane', produceerde in afleveringen Het
roofschip van Landola, dat 2612 bladzijden lang was en zo'n 2293
personages kende. De colportageroman werd met de voet tussen de deur
verkocht, veelal door werkloze onderwijzers, die zich de nodige
onbeleefdheden moesten laten welgevallen.
De belangstelling voor de
wederwaardigheden van spitsboeven, moordenaars en ander crimineel tuig
was al aanwezig. De colportageroman borduurde voort op de Robin
Hood-achtige volksverhalen, de criminele straatliederen van zangers en
de berijmde misdaadgeschiedenissen die door marskramers werden gesleten.
Met de uitvinding van goedkopere druktechnieken en de opkomst van een
eenvoudig, maar geletterd publiek werd het mogelijk een grote markt aan
te boren. De bloeiperiode van de colportageroman liep van 1880 tot 1920
en legde de grondslag voor de nog nu bestaande gewoonte dokters-,
kasteel- en speurdersromans in afleveringen te kopen.
Hoewel Docter in zijn boek
slechts zijdelings aandacht besteed aan het werk van Simenon, was zijn
werkwijze en hoge productie in extreme mate representatief voor het
ambacht van de pulpschrijver. Na zijn jeugd en periode als
stadsverslaggever in Luik, waar hij de kans kreeg zich in allerlei
milieus te bewegen en over een veelheid aan onderwerpen reportages te
schrijven, vertrok Simenon na de Eerste Wereldoorlog naar Parijs om het
als schrijver te maken. Het vermogen in een korte spanne tijds een
X-aantal woorden te produceren, een rijke verbeelding en de vaste wil om
een veelgelezen auteur te worden, onderscheidde hem van meer
literair angehauchte tijdgenoten als Colette of Breton. Artistieke
pretenties had hij amper en als hij al onder de kritiek leed, refereerde
Simenon aan Moliere die Le Bourgeois Gentilhomme binnen een maand
op bestelling schreef of Voltaire die Candide in een nacht
voltooide. Zijn biograaf Pierre Assouline becijferde dat hij zijn romans
schreef zoals men wafels bakt: met een vorm, een mal. Nadat hij onder
tal van pseudoniemen populaire romans voor de massa heeft geschreven,
creeert hij commissaris Jules Maigret en weet hij definitief hoe hij een
intrige moet opzetten, een verhaal componeren, minder platte personages
kan scheppen en de ergste clichés en gemeenplaatsen vermijden. Hoewel
zijn manuscripten nog vaak wemelen van de slordigheden en
inconsistenties, slaagt hij erin een bestaan als internationaal gevierd
broodschrijver van half-literair proza te worden. Kenmerkend voor
Simenon is zijn instinctieve , puur intuitieve werkwijze.
Intellectualisme verafschuwde hij. Met zijn gevoel voor
sfeerbeschrijvingen, voorkeur voor een eenvoudige woordkeuze, beknopte,
suggestieve zinnen en psychologisch inzicht verovert hij zowel
intellectuele als minder geletterde lezers. Hij groeit uit tot een
fenomeen en koketteert graag met zijn bewondering voor negentiende
eeuwse literaten als Balzac en weerzin tegen eigentijdse eersterangs
fictie, die hij te geaffecteerd en gekunsteld vindt. Simenon pocht op
zijn a-literaire houding en manifesteert zich als een echt schrijfbeest.
In de loop van zijn leven produceert hij een paar honderd romans, de
meeste geschreven binnen een periode van elf dagen.
In Nederland was het de
Rotterdammer Herman van der Voort, die zich ontpopte als productiefste
veelschrijver. Op zijn eenentachtigste waren er zo'n vierhonderd boeken
van hem verschenen, onder eigen naam en zeker zo'n zesentwintig
pseudoniemen, deels in het Frans en Duits vertaald. Docter noemt hem
terecht 'de koning van de buurtbibliotheek'. De vraag in Nijmegen naar
zijn werk was zo groot, dat om aan de vraag te voldoen 13 exemplaren van
elke titel voorradig waren. Met gemak produceerde Van der Voort twaalf
tot zestien boeken per jaar, genoeg om in welstand te leven en zich de
luxe van een Mercedes, een Vanguard, een caravan en diverse luxe flats
te kunnen veroorloven. Daarnaast redigeerde hij reeksen misdaadverhalen
en leverde hij in hoog tempo korte verhalen en feuilletons aan dagblad Groot
Rotterdam.
De uitgevers van pulp
waren doorgaans veredelde handelaren in bedrukt papier, zoals Van
Kersen, een forse man die tijdens het Interbellum opereerde vanuit zijn
woning aan de Prinsestraat in Den Haag. De door hem uitgegeven boeken,
zo'n zeventig per jaar, etaleerde hij op de schappen in zijn woonkamer,
waar hij ook de schrijvers die hij onder contract had ontving.
Legendarisch is dat hij principieel geen enkel manuscript las. 'Ik zie
wel aan de recensies of ze goed zijn,' was zijn adagium. Betaling van
het manuscript geschiedde prompt en onmiddellijk na de aflevering, een
novum waarmee hij menig pulpauteur aan zich wist te binden.
Wie minimaal twaalf boeken
per jaar wist te produceren, was verzekerd van een goed, vast inkomen,
zoals Van der Voort die in twee weken, desnoods 5 dagen een manuscript
kon voltooien. De parallellen tussen Simenon's methode en die van zijn
Nederlandse evenknie vertonen opvallende parallellen: hij schreef in
volstrekte afzondering, instinctief, en tikte de ene pagina na de andere
alsof er een film voor zijn ogen werd afgedraaid. De eerste zin of een
pakkend beeld was voldoende om de machinerie in beweging te zetten. De
openingen muntten niet uit in raffinement of subtiliteit, maar wel in
robuustheid en spanning. 'Allah kerim...!! De voorname Arabier in de
lange, grijze burnous gilde de woorden letterlijk uit en sloeg
ruggelings tegen de stenen.', luidt de eerste zin van De gesel van
Allah, geschreven onder het pseudoniem Multon. En wat te denken van
het begin van De zwarte vechter: '23 uur tien minuten! De
telegraafbel rinkelde in de machinekamer van de Southhampton, die door
de Indische Oceaan haar weg naar Singapore zocht... Nogmaals rinkelde de
bel, luid en ongeduldig!'
Staccato-achtig, koortsig
en dwingend zijn die eerste zinnen, niet gehinderd door literaire
inhibities, met als enige norm dat de lezer geboeid moest worden en de
spanning erin moest blijven.
Herman van der Voort
grossierde in zoveel pseudoniemen, dat er nog steeds nieuwe ontdekkingen
worden gedaan door verzamelaars die het oeuvre van de veelschrijver in
kaart brengen. Op het briefpapier van de pulpauteur staan twintig
schuilnamen. Voor elk genre reserveerde hij een ander, passend
pseudoniem: Jules Moran voor Parijse onderwereld-verhalen, Donald
Russell voor oorlogsboeken en Tsjang Wei Foe, een afsplitsing die
erotische pulp als Troosteres der eenzame vrouwen produceerde.
In België manifesteerde
Ludo van Eeckhout zich als onvermoeibare pulpschrijver. Hij was onder
andere de auteur van Broek uit voor de Führer, een gezocht
werkje onder de verzamelaars van het genre. De vorig jaar overleden
ex-gemeenteambtenaar Ad. de Beer uit Tilburg, mocht zich eveneens tot de
productiefste veelschrijvers rekenen. Onder schuilnamen ramde hij in
hoog tempo voor F 560.- per aflevering tweehonderd nummers uit de Joe
Durand serie, talloze detectives (De gaskamer wacht in Oregon)
en wildwest- en jeugdverhalen uit zijn machine, pulp die door de
onderwijzers-fraters van de Brabantse lagere scholen graag werden
voorgelezen aan hun met rode oortjes luisterende pupillen.
Nog voor de opkomst van de
televisie raakte het publiek visueler ingesteld. Illustraties verdrongen
de tekst steeds meer, niet alleen in massabladen als Life en Het
Leven, maar ook in de pulpbladen. Tekenaar Alfred Mazure creeerde de
Haagse detective Dick Bos, de jiu-jitsu expert die figureerde in
beeldromannetjes, die oplagen van boven de honderdduizend haalden. Hij
staakte zijn werk in de Tweede Wereldoorlog toen hij weigerde
tendenslektuur voor de bezetter te schrijven, een verleiding waaraan
niet elke pulpschrijver weerstand kon bieden, zoals W.J.C. van Santen
die zijn pseudoniemen aflegde en onder eigen naam een rabiaat anti-joods
romannetjes onder de titel Dr. Nathan Oppenheim's medicinale baden
(nazi-uitgeverij Westland in Amsterdam) publiceerde.
Na de oorlog, toen de
papierschaarste voorbij was en de leeshonger weer gevoed moest worden,
kwamen er allerlei reeksen op klein formaat, zoals de Atoom- en
Dynamiet-serie. Dankbaar werd er gebruik gemaakt van vertaalde
Amerikaanse pulp. Pikant in dit verband was de verschijning van de
vierdelige Thriller-serie 1. Misdaad stelt de wet; 2. De leproos van
Molokai; 3. Moord aan de Noordpool en 4. Een demon van ivoor. Achter
het pseudoniem Fjodor Klondyke ging W.F. Hermans schuil, die misschien
geinspireerd door het voorbeeld van Simenon het ambacht eerst als
veelschrijver wilde oefenen, maar daar later altijd beschaamd en
geheimzinnig over heeft gedaan. W.F. Hermans debuteerde dus als
pulpauteur en nam deeltje 2 later in Drie melodrama's op. In de
NRC van 1950 oordeelde hij priesterlijk-bezorgd over de beoefenaars van
het genre: 'Om geld te verdienen kan een schrijver ertoe komen populaire
boeken te schrijven (potboilers) waar hij zelf niet achter staat. Het
bewust schrijven van potboilers voorziet (...) in een accidentele,
materiële nood, niet in een innerlijke nood. Gaat men daarmee, om het
gewin, te lang door, dan is er kans op een ernstig zielsconflict,
ernstige zenuwinstortingen.'
Hella F. Haasse leed
minder onder dergelijke remmingen. Ze voltooide in 1955, nadat haar
vader was overleden, zijn onder het pseudoniem W.H. van Eemlandt
geschreven De vijfde trede.
Het genre kwam langzaam
tevoorschijn uit de schuilhoeken van de flodderreeksen.
Pocket-uitgeverijen als Bruna kwamen met goed vormgegeven series als
Zwarte Beertjes, waarin Havank, Willy Corsari en Robert van Gulik
verschenen. Engelse en Amerikaanse pseudoniemen verdwenen, het decor van
de misdaad verplaatste zich naar de lage landen, een setting die de
pulpschrijvers voorheen te kneuterig en weinig dramatisch voor de
lotgevallen van hun speurders hadden gevonden.
Het genre evolueerde dus
duidelijk. Met de verdwijning van de buurtbibliotheken en de langzame
erkenning dat thrillers en detectives niet tot de wegwerpliteratuur
gerekend hoefden te worden, maakte de veelschrijver volgens Docter
plaats voor de crime-writer die gemiddeld twee titels per jaar
produceert. Het nieuwe respect voor het genre betekende zelfs dat er
paperback-uitgaven verschenen. Behalve klassieke misdaadauteurs als
Tomas Ross en Jacques Post, ontdekten ook literaire schrijvers als
Maarten 't Hart, Jef Geeraerts en Tim Krabbe de aantrekkingskracht van
het spannende misdaadverhaal. Het genre belandde in een schemergebied.
De nominatie (1994) van Het woeden der gehele wereld van 't Hart
leidde tot zoveel gekrakeel - was het een literaire roman waarin
toevallig een moord gebeurt of een full size misdaadverhaal? - dat Ross
uit de jury stapte. In 1995 gebeurde hetzelfde met Vertraging van
Tim Krabbe. Sindsdien is het einde zoek, ook al doen de misdaadauteurs
van het eerste uur wanhopige pogingen om een sluitende definitie voor
het genre te formuleren om literaire indringers buiten de deur te
houden.
Het is de tragische
uitkomst van een lange strijd om erkenning. De ironie wil dat het
wegvallen van het onderscheid tussen 'literatuur' en 'genrefictie' alles
op losse schroeven heeft gezet. Wat is hoge en lage cultuur? Waarom zou
een literator de technieken van de pulp- of misdaadauteur niet toepassen
om de postmoderne roman nieuw leven in te blazen en zo de blase geworden
lezer weer mee te slepen? Paul Auster gebruikte uiterst geraffineerd de
structuur van de who-dunn-it in zijn filosofisch getinte New York-trilogie.
Net zoals filmregisseurs er niet voor terugschrikken om een spannende
intrige of beproefd procede (road-movie, western, een onbekende
serie noire-roman) als voertuig voor hun gedachten te gebruiken, doen
literaire schrijvers graag een greep in de rommelkist van de pulpfictie.
En dan is er natuurlijk
nog de pastiche. Kort voor zijn dood schreef Bukowski Pulp, een
roman met alle ingredienten van Mickey Spillane-achtige crimeroman:
grof, humoristisch en spannend. Een vrouw, genaamd Lady Death, dient
zich aan in het morsige kantoortje van prive-detective en wenst dat hij
de schrijver Celine voor haar opspoort. Ze heeft de schrijver van Reis
naar het eind van de nacht gesignaleerd in diverse antiquariaten van
Hollywood. 'Haar jurk zat zo strak dat de naden ervan bijna op knappen
stonden,' schrijft Bukowski ademloos en straks als een pulpauteur. 'En
ze liep op hakken die zo hoog waren dat ze op miniatuurstelten leken. Ze
wankelde als een dronken invalide de kamer rond met haar
duizelingwekkende prachtlijf.'
De ogen van de lezer
zuigen zich vast aan het papier. De hartslag versnelt. De lippen worden
droog. Wie had ooit gedacht dat een slecht boek zo goed kon zijn?
Cor Docter - Grossiers in
moord en doodslag. Veelschrijvers in Nederland en Vlaanderen. F 29.50.
Uitg. Meulenhoff
Pierre Assouline - Simenon.
Biografie. Uitg. De Prom. In de ramsj bij De Bijenkorf.