INHOUD GESCHREVEN STAD
HOME

TEKSTEN

AUTEURS
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Geschreven stad

Kerkstraat (Enschot) - door Ed Schilders

 

Het moet toch al weer meer dan veertig jaar geleden zijn, maar ik herinner me nog goed dat ik er in mijn bed aan de Kerkstraat menig uurtje over heb liggen piekeren: een kroon. Ik ben altijd al piekerig geweest, ook als kind. Op familiefeestjes vertelt mijn moeder nog steeds graag dat ik als baby al niet wilde duimen maar in de kakstoel zat met mijn kin op mijn vuistje. Ik was twee en een halfjaar toen ze me voor het eerst erop betrapte dat ik wel erg vaak aan mijn kruintje krabte.

Die kroon waarvan ik wakker lag, was de kroon van de Driekoningen. Zes januari 1957, we woonden nog in Enschot, naderde, en ik kon maar niet bedenken hoe je in godesnaam aan een kroon kon komen. Vreemd genoeg was alleen die kroon een probleem. Je zou je even goed kunnen afvragen, denk ik nu, hoe kom ik aan een koningsmantel, aan een gewaad, of aan een kameel? Maar een kind denkt waarschijnlijk meer in symbolen dan de volwassene. Zo is de kerkstraat de straat waar een kerk in staat, en de kroon is als vanzelfsprekend het teken van het koningschap: wie een kroon draagt ís de koning.

Was ik Melchior? Ik weet het niet meer. Misschien wisten we toen niet eens dat de drie koningen namen hadden behalve 'majesteit'. Laten we maar zeggen dat ik Melchior was, en dan was Adje Balthasar, en Lowie was Caspar. Lowie was ook de zwarte koning. Nog zoiets waarover ik me in het donker zorgen had liggen maken: hoe konden we in hemelsnaam Lowie zwart krijgen? Je moet Lowie gekend hebben om het probleem goed te begrijpen: grote sproeten en rood haar. Dat gaf me, al piekerend, weer hoop. Lowie had vorig jaar namelijk de eerste prijs gewonnen in de optocht van koninginnedag langs het raadhuis in Berkel, niet omdat hij zijn fiets zo mooi in oranje crêpepapier had gewikkeld, maar omdat hij zijn haar zo fraai oranje had geverfd. Wie oranje kon worden, zou ook wel zwart kunnen zijn.

Lowie zag er prachtig uit. Hij zei dat zijn moeder het gedaan had het met een kurk die ze boven een kaarsvlam had gehouden, en ik vond dat briljant. Vooral de witte luier stak mooi af tegen zijn zwarte voorhoofd. Lowie was trots, en later heb ik gedacht dat dat ook kwam omdat hij nu eens één avond zwart zou zijn en niemand de sproeten zou zien waarmee hij nog al eens geplaagd werd.

Met de kronen kwam het ook goed. Mijn moeder had met karton en elastiekjes onze stoutste dromen overtroffen. Een oud geborduurd tafelkleed, een paar schouderstukken die ooit bij een harmoniejasje gehoord hadden, en de lampions deden de rest. Wij waren de koningen van de Kerkstraat, wij regeerden Enschot, en Heukelom, en van binnen waren wij van goud.

Erg veel haalden we niet op, in het eerste deel van de Kerkstraat. Wat schuimpjes, een paar centen, één reep voor ons drieën bij bakker Engelhart, en een paar Belga's bij de Végé. Zo hadden we de halve Kerkstraat al aan één kant bezocht en bezongen toen ter hoogte van het pad naar de Oude Toren de wind opstak. Onze kronen bleken bestendig, maar met de lampionnen was het moeilijker. Bij een onverwacht harde windstoot wendde ik het aangezicht uit de wind en zag zo doende hoe Lowie's lampion plotseling rond het ijzeren haakje draaide, en dat de blauwe maan op het gele papier vlam vatte.

Lowie begon te huilen. Dat kon je bij zoveel wind niet horen, maar ik zag het omdat zijn tranen witte strepen in het zwartsel van de kurk trokken. Bij het licht van onze lampions zagen we in die witte strepen oranje stipjes verschijnen.

Dit was ons geluk. Want een koning laat zich niet kennen, en Lowie ging door. En elke keer als er in de Kerkstraat een voordeur openging en het licht uit het huis op ons, de Driekoningen, viel, zagen de bewoners Lowie in het midden staan met zijn half afgebrande lampion toch in de hand, en die ongelooflijk aandoenlijke wit-oranje strepen op zijn gezichtje.

Vanaf dat moment regende het stuivers en dubbeltjes.