Ik
word gearresteerd bij een demonstratie tegen het militarisme. De tot dan
toe vredig verlopen actie ontspoort op het moment dat een agent de
betogers sommeert de blokkade te beëindigen. Respons blijft uit. Een
charge volgt. Honden blaffen en bijten, mensen trekken en slaan. Ik
krijg een duw, zet me schrap, krijg nog een duw, val tegen een
politiebus, geef een gerichte stamp tegen het plaatwerk, en mag meteen
instappen.
Vol
tuft het busje richting Noordhoekring. Op de binnenplaats worden de
arrestanten in spreidstand tegen een muur gezet en gefouilleerd. Spul
waarmee we onszelf om zeep kunnen helpen wordt in beslag genomen. Mijn
kistjes mag ik aanhouden maar de veters gaan eruit.
Een
motoragent escorteert me naar een cel. "Hebben ze bij jullie thuis
ook een wateraansluiting?"
"Ja,
hoezo?" vraag ik argeloos.
"Dan
kun je jezelf eens wassen."
"Waar
slaat dat nou weer op?" vraag ik gepikeerd.
De
man ontwijkt mijn blik en blijft het antwoord schuldig. Rekenschap geven
over een denigrerende sneer is hier duidelijk geen populair
tijdverdrijf.
De
cel is groot, bijna vierkant en licht. Op een brits na is de ruimte
leeg. Heldere, frisgele tinten accentueren het ruimtelijk effect. De
ondoorzichtige ruiten aan de zijde van de binnenplaats temperen een
flets aprilzonnetje. De buitenwereld is hier verworden tot een
schijnsel, een vlak waarin sporadisch een schim schicht. Hoe naargeestig
dit lokaal oogt als de duisternis aan de haal gaat met het exterieur
laat zich raden. Je blijft alleen met een batterij buislampen die
letterlijk en figuurlijk geen warmte geeft.
Die
kilte speelt me trouwens ook nu al parten. Eerder op de dag bezocht ik
een vergadering. Een heuse, waarbij de koffie niet in kopjes maar in
mokken werd geschonken. Ik dronk er liefst vier. Hier, in dit koud
cachot, neemt de druk op mijn blaas in snel tempo problematische vormen
aan. Mijn celgenoot wijst op de bel naast de deur. Ik druk op de knop.
Geen reactie. Naarmate ik vaker druk slinkt mijn hoop. Het water staat
aan mijn lippen. Dat ik mezelf hier ga zitten bevuilen kan toch niet de
bedoeling zijn. Ik open mijn gulp en plas in de verst van de brits
verwijderde hoek. "Hooguit moet je het zelf opdoen," zegt de
celgenoot. "Als ze het al zien." Geen tof idee. Maar pas echt
verontrustend is dat ik vijf minuten na het lozen van de eerste sloot
opnieuw aandrang voel. Dit wordt een lange, natte lijdensweg, een Via
Dolorosa uit urine. Ik sta alweer half met m'n sjaak uit m'n broek, als
er plots een diender verschijnt. Ik mag naar het toilet. Mijn redder in
nood draagt een mooie bril. Met sterke glazen. Héél erg sterke glazen.
Ik
word als laatste verhoord. Een vaderlijke agent maakt proces-verbaal op,
haalt m'n spullen - even tekenen voor ontvangst, graag - en doet me
uitgeleide. Opgelucht vlucht ik door de poort naar buiten. Mijn illegale
plaspraktijken zijn niet aan het licht gekomen! Maar ach, hoe vrij is
een mens als hem op het moment van zijn bevrijding slechts dit voor de
geest komt: "Een plee! Een plee! Mijn koninkrijk voor een
plee!"