INHOUD GESCHREVEN STAD
HOME

TEKSTEN

AUTEURS
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Geschreven stad

Lange Akker (Enschot) - door Oda M. Swagemakers 0.s.b.

 

De Lange Akker: het huis dat mijn vader in 1920 had laten bouwen in Enschot bij Tilburg, aan de Bosscheweg. Toen een van de eerste moderne bungalows in Nederland. Als kind van vier jaar heb ik daar nog de Eerste Steen gelegd. Het had een open, vrij karakter. Nu ligt het zowat neergedrukt onder de hoge kantoorgebouwen, die na mijn vaders dood erachter zijn aangebouwd.

De inbraak gebeurde in de nacht na de bruiloft van mijn broer Jon. Het feest was afgelopen, het bruidspaar op huwelijksreis, en alle gasten de laan uit. Dat dacht men tenminste.

Moeder probeerde tevergeefs, na al die emoties, de slaap te pakken. Maar plotseling werd ze opgeschrikt door een mannenstem, die naast haar bed commandeerde: "De juwelen, alsteblieft!"

Ze keek in de lichtstraal uit een zaklantaarn. En in de loop van een revolver. "Jaja, ik kom al", mopperde zij, "maar wel even mijn sloffen aan." En moeizaam overeind komend: "En kunde gij dan tenminste zo fatsoenlijk zijn, u evenkes om te draaien als ge een vrouw uit haar bed laat komen?"

En waarachtig, de boef wás zo fatsoenlijk, of zo beduusd, dat hij het deed ook nog! Maar op hetzelfde moment dat hij zich omdraaide, begon er boven hun hoofden een enorme sirene te loeien... In dat ene onbewaakte ogenblik had moeder kans gezien om gauw aan dat touwke te trekken, dat daar tegen de muur hing boven haar bed. Weg was de dief. En in een mum van tijd stond heel Enschot in rep en roer.

Vader, die wegens zijn gesnurk toen in de logeerkamer sliep, kwam - gauw in zijn kamerjas geschoten - naar buiten gerend, ook met een revolver, achter de dief aan. Maar die reed al de Bosscheweg op, in zijn auto vol tafelzilver, antiek en andere kostbaarheden, die hij reeds ingeladen had voordat hij met moeders juwelen zijn laatste slag wou slaan. Hij was ervandoor.

Een dag of veertien later kwam er een telefoontje vanuit een kunsthandel ergens in Twente. Daar was die dag een lading tafelzilver te koop aangeboden plus antiek, waaronder die Japanse vaas, waarvan er in Nederland maar één exemplaar bestond... De man die daar alles had gedeponeerd, was door de politie al gepakt. Het bleek een beruchte beroepsinbreker te zijn, Kees P. uit Brabant. Morgen zou hij worden overgebracht naar Den Bosch, om daar terecht te staan.

Intussen had moeder, bij al haar lef, er toch wel een shock van opgelopen: sindsdien hield ze altijd zo'n trillende handen dat ze nog geen theekopje meer naar haar mond kon brengen.

 

Lange Akker (2)

 

Oda M. Swagemakers o.s.b.

 

Kees P., gearresteerd na zijn inbraak in de Lange Akker, zat nu achter de tralies in Den Bosch. Op de Lange Akker liep vader te ijsberen, zo nu en dan mompelend: "Ik heb er wel niks genen zin in, maar ik zal diejen mens toch eens moeten gaan opzoeken daar in 't gevang." Vader had namelijk altijd een soort claustrofobie, opgedaan in zijn jeugd. Zijn ouders vonden dat hij als jongste van dertien kinderen maar pastoor moest worden. En al voelde hij daar zelf niks voor, ze hadden hem toch maar op het kleinseminarie De Ruwenberg gezet. Daar vond hij het verschrikkelijk, en hij is er weggelopen. Hij weigerde pertinent terug te gaan. Dan maar loopjongen voor de fabriek. Dát vond hij prachtig! Al gauw reed hij op zijn ponykar heel Brabant door om wol op te halen voor de spinnerij. Maar hij bleef altijd uit de buurt van iets wat op een kostschool of klooster leek.

Toen hij nu dan Kees P. in de gevangenis moest gaan opzoeken, had hij 't al benauwd voor hij er binnenging. Hij vermande zich, stapte op de gevangene toe en reikte hem de hand: "Zo, zijde gij Kees P.? Ik ben Leon Swagemakers. Ik zal maar niet zeggen: Aangename kennismaking. Dat is een beetje te sterk. Maar ik zou toch wel eens willen weten waarom gij dat eigenlijk hebt gedaan, die inbraak bij ons. Hadde gij geld nodig?" En hij tastte, toen Kees zo'n beetje knikte, al naar zijn portemonnee... Bijtijds beseffend dat zoiets hier toch geen zin had, zei hij: "Was 't dan toch komen vragen! Nou ja, vrágen, dat doede gij natuurlijk niet. Trouwens, ik zou het zelf ook niet doen." (Wat had het hem al niet gekost, toen op het seminarie, als hij zelfs moest vragen of hij een zakdoek mocht halen?)

Vader kreeg het in de gevangenis hoe langer hoe benauwder. Ten slotte vroeg hij: "Hoe lang moete gij hier nou nog zitten?"

"Vier maanden."

"Vier maanden!? Verschrikkelijk. Ik zou het hier nog genen dag uithouwen. Nog geen uur!"

Kees keek hem verbijsterd aan, en na een tijdje zei hij: "Gij hebt een dappere vrouw!" En vader:

"Zo, vinde gij da?" Daar had hij zelf nog nooit zo bij stilgestaan.

"Maar gij, als gij nou vrijkomt, wat gade gij dan doen?... Terug beginnen, zeker? Toch zijde gij volgens mij best in staat om op een fatsoenlijke manier uwen kost te verdienen. Gij zijt toch gene sukkelaar?"

Nee, schudde Kees heel resoluut.

"Nou dan, ik kan u moeilijk een baantje aanbieden in ons fabriek. Ze zullen me zien aankomen. Maar ik zou u wèl kunnen helpen om bijvoorbeeld zoiets als een winkeltje te beginnen? Als gij daarvoor zoudt voelen?"

En daar bleek Kees inderdaad wel wat voor te voelen. Bij een volgend bezoek begonnen ze samen plannen te smeden. En toen hij vrijkwam - een maand eerder wegens goed gedrag - hielp vader hem een winkel op te zetten (waarvan het '-tje' intussen al weggevallen was). Achteraf bekeken, was dit wel zoiets als het eerste geval van reclassering avant la lettre in Brabant, waar ons vader dan het zijne aan bijgedragen heeft.