INHOUD GESCHREVEN STAD
HOME

TEKSTEN

AUTEURS
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Geschreven stad

Damsstraat - door Michiel Leenaars

 

Als iets in mijn stad een grootstedelijke allure heeft, dan is dat het pissteegje tegenover het deel van het uitgaanscentrum dat meestal de Korte Heuvel wordt genoemd. Wanneer je vanuit het donkere, smalle steegje komt aanwandelen, heb je echt het idee alsof je midden in het oude centrum van een stad valt. Als je de juiste avond uitkiest, is de stad overladen met mensen, en heb je tenminste uitzicht als je je op weg naar de cafés langs een partij fietswrakken probeert te wurmen. Het lijkt echt of mensen de controle over hun fiets bij het zien van de eerste cafégevel volledig kwijtraken, want regelmatig lijken de laatste meters meer op het hindernisparcours van een commandotraining dan op een voetgangerstraject. En niet alleen de controle over een fiets. Want in die laatste meters komt een belangrijk ander aspect van deze uithoek al snel naar boven: de ontlastingsfunctie, die dit steegje zo moedig op zich heeft genomen.

Waarom nu precies dit Stukje Tilburg? Omdat het door niemand geclaimd wordt, door geen cafébaas opgeëist wordt, omdat er simpelweg niets moet. Als ik eenmaal de hoek om ben en op de Korte Heuvel sta, blijft er van de hele gezelligheid van de stad voor mij weinig over tot ik weer ergens binnen ben. Als je links af zou slaan, sta je zelfs op een enorm leeg plein met hoogstens een paar terrasjes. Natuurlijk is er de futuristische exit van de fietsenkelder, en allerlei interessante vangrailconstructies, en een paar decoratieve halfwassen bomen. Toch is het plein leeg. Het zou niemand wat kunnen schelen, als er niet zo gemakkelijk wat aan te doen was. Achttien (of twintig) tactisch opgestelde plantenbakken met een of andere inheemse palmsoort en een paar sobere maar solide uitgevoerde houten of metalen bankjes zouden serieus sfeerverhogend kunnen werken. En natuurlijk, tijdens de kermis of soortgelijke evenementen mogen die plantenbakken wel even weggezet worden om wat van het in de fietsenkelder geďnvesteerde geld terug te verdienen. Maar die andere 348 dagen per jaar is het mogelijk om van het plein een ontmoetingsplaats te maken, waar mensen afspreken voordat de caféverzuiling optreedt. Misschien dat er zelfs wel een uitgaanscultuur ontstaat.

Hoewel de huidige situatie logistiek vrij optimaal is, zou een plein waar je je door de mensen (en tactisch opgestelde plantenbakken) heen moet wringen ook wel wat hebben. Het plein mist momenteel een dergelijke bufferfunctie, en heeft nu zelfs iets van een sperzone, niemand blijft langer dan noodzakelijk in het niemandsland. Bij het verlaten van het Pieter Vreedeplein, Piusplein of een van de snackpaleizen, of desnoods de onsympathieke fietsenkelder, zoekt iedereen een veilig heenkomen in een café uit zijn of haar zuil. Ooit wel eens iemand op dit nog net niet mistroostige plein met een serenade onwillekeurige passanten de liefde zien betuigen? Natuurlijk niet, dan val je de klanten van een bepaald café lastig. Ooit wel eens vijftig man met lege bronwaterflessen zien drummen of zomaar spontaan straattheater meegemaakt? Hoogst onwaarschijnlijk.

Daarom heeft mijn stad een arena nodig, een groen hart, dat slaat en klopt en brandt en pulseert en leeft. Voorlopig bruist het leven van mijn stad, mijn grootstad, nog iedere dag bescheiden in een pissteegje, en het glanst verleidelijk voordat het wegsijpelt tussen de stenen.