Hoog
boven de kramen keft een hondje. Sommige hondjes hoef je alleen maar te
hóren om te weten hoe ze er uitzien. Dit hondje is beslist lelijk. Zijn
ijle blaf valt van de flat naar beneden, op suède jasjes, madonna's met
kind, springtouwen en vazen. Een barbiepop zit halfbloot te zonnen op
een tafeltje. Zaterdagochtend. Aan strakgespannen lijnen hangen twaalf
keer twaalf zonnebrillen. Drie koopmannen staan bij elkaar en drinken
koffie uit grote mokken. Een van hen kauwt op een stuk stokbrood. Ze
praten zonder elkaar ook maar één keer aan te kijken, in afwachting
van de uitslapers, die langzaam hun opwachting maken. Een jongen en een
meisje overleggen boven de planten. De jongen kijkt in zijn portemonnee.
"Laten we het nou maar doen", zegt het meisje, "dan
hebben we nog vijftien gulden voor ons pap." Vijftien gulden. Daar
kun je een stapel singles uit pappa's jonge jaren voor kopen, maar ook
geborduurde gevelhuisjes in een lijstje, en wat te denken van een
'bel-de-politie-trui'?
Tegenover
de truien bungelen in netkousen gestoken benen zachtjes in de wind. Een
jongen blaast op een plastic fluitje. Het geluid overstemt het geratel
bij de oversteek richting bibliotheek. De warmte van de zon vermengt
zich met de geur van gebrande noten aan de andere kant van de straat.
Voeten die stilhouden en weer voortkuieren, handen die reiken naar
tegels en beeldjes, flarden van gesprekken: "Ik zeg tegen hem, ik
zeg, jóuw dochter moest eens trouwen!"
"Maar
niet om acht uur 's morgens."
"Nee,
dat zeg ik, niet 's morgens om zes uur."
De
kerkklokken luiden, terwijl een jongen van een jaar of twaalf een zwart
suède jasje aanpast, en een meisje met nog nat permanentje voorzichtig
een karaf en twee glazen uit een hoge verpakking tilt.
Kerkklokken,
gebrande noten, handen en voeten, de lentezon. Al een kwartier staat een
man in trainingsbroek op zijn gemak te kijken bij de kunstboeken. Een
peuter gooit een oranje prijskaartje in het putje van de riolering. Hij
veert op, huppelt weg en komt terug met een peuk. Daar verdwijnt de peuk
in het putje. Het kind wordt steeds enthousiaster. Hij vindt een stokje.
Ook dat past. Hij weet nu van geen ophouden meer; hij danst en duikt,
glimt en grijnst. Nooit geweten dat er zoveel spullen in een putje
passen, dat dingen er zijn en dan ineens weer niet. het ene moment heb
je iets in je handen en twee tellen later is het verdwenen. Eigenlijk
zijn de peuter en de marktkoopman op hetzelfde uit, alleen ziet de
koopman zijn spullen niet verdwijnen in een putje, maar in een
schoudertas of plastic zak.
Overal
uitgeslapen gezichten, met ogen die weer dichtgeknepen worden wegens de
zon. Als ik nu met mijn vingers knip, zou ik dan het beeld kunnen
bevriezen? Maar niemand houdt stil, alles om mij heen gaat door, van
alle kanten gaat het door, terwijl in de lucht een hondje blaft naar de
zon. Mijn glimlach richt zich tot niemand in het bijzonder terwijl ik
bij het stoplicht wacht op het geratel, en daarna de straat oversteek
voor negen rode grapefruits en een gerookte makreel.