INHOUD GESCHREVEN STAD
HOME

TEKSTEN

AUTEURS
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Geschreven stad

Katterug - door Hilde de Bresser

 

Hoog boven de kramen keft een hondje. Sommige hondjes hoef je alleen maar te hóren om te weten hoe ze er uitzien. Dit hondje is beslist lelijk. Zijn ijle blaf valt van de flat naar beneden, op suède jasjes, madonna's met kind, springtouwen en vazen. Een barbiepop zit halfbloot te zonnen op een tafeltje. Zaterdagochtend. Aan strakgespannen lijnen hangen twaalf keer twaalf zonnebrillen. Drie koopmannen staan bij elkaar en drinken koffie uit grote mokken. Een van hen kauwt op een stuk stokbrood. Ze praten zonder elkaar ook maar één keer aan te kijken, in afwachting van de uitslapers, die langzaam hun opwachting maken. Een jongen en een meisje overleggen boven de planten. De jongen kijkt in zijn portemonnee. "Laten we het nou maar doen", zegt het meisje, "dan hebben we nog vijftien gulden voor ons pap." Vijftien gulden. Daar kun je een stapel singles uit pappa's jonge jaren voor kopen, maar ook geborduurde gevelhuisjes in een lijstje, en wat te denken van een 'bel-de-politie-trui'?

Tegenover de truien bungelen in netkousen gestoken benen zachtjes in de wind. Een jongen blaast op een plastic fluitje. Het geluid overstemt het geratel bij de oversteek richting bibliotheek. De warmte van de zon vermengt zich met de geur van gebrande noten aan de andere kant van de straat. Voeten die stilhouden en weer voortkuieren, handen die reiken naar tegels en beeldjes, flarden van gesprekken: "Ik zeg tegen hem, ik zeg, jóuw dochter moest eens trouwen!"

"Maar niet om acht uur 's morgens."

"Nee, dat zeg ik, niet 's morgens om zes uur."

De kerkklokken luiden, terwijl een jongen van een jaar of twaalf een zwart suède jasje aanpast, en een meisje met nog nat permanentje voorzichtig een karaf en twee glazen uit een hoge verpakking tilt.

Kerkklokken, gebrande noten, handen en voeten, de lentezon. Al een kwartier staat een man in trainingsbroek op zijn gemak te kijken bij de kunstboeken. Een peuter gooit een oranje prijskaartje in het putje van de riolering. Hij veert op, huppelt weg en komt terug met een peuk. Daar verdwijnt de peuk in het putje. Het kind wordt steeds enthousiaster. Hij vindt een stokje. Ook dat past. Hij weet nu van geen ophouden meer; hij danst en duikt, glimt en grijnst. Nooit geweten dat er zoveel spullen in een putje passen, dat dingen er zijn en dan ineens weer niet. het ene moment heb je iets in je handen en twee tellen later is het verdwenen. Eigenlijk zijn de peuter en de marktkoopman op hetzelfde uit, alleen ziet de koopman zijn spullen niet verdwijnen in een putje, maar in een schoudertas of plastic zak.

Overal uitgeslapen gezichten, met ogen die weer dichtgeknepen worden wegens de zon. Als ik nu met mijn vingers knip, zou ik dan het beeld kunnen bevriezen? Maar niemand houdt stil, alles om mij heen gaat door, van alle kanten gaat het door, terwijl in de lucht een hondje blaft naar de zon. Mijn glimlach richt zich tot niemand in het bijzonder terwijl ik bij het stoplicht wacht op het geratel, en daarna de straat oversteek voor negen rode grapefruits en een gerookte makreel.