INHOUD GESCHREVEN STAD
HOME

TEKSTEN

AUTEURS
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Geschreven stad

Wilhelminapark 1 - door H. van Boxtel

 

Fabrieksarbeiders kregen nog geen eigen naam! Hele horden van hen hadden het met één enkele naam te doen, en middels het doopsel wist men eerder al te besparen op het naamgebruik, want een doopnaam is een algemene naam en vat vele roepnamen onder zijn noemer. Jan, Joan, Janeke of Janus, allemaal Joannes, en zelfs Jopen en Japen werden Joannes. Pas in de combinatie van een paar heiligen ontstaat een eigenheid, ook al is dat de eigenheid van een nummerbord. De eigennaam van een arbeider nadert de soortnaam, en Jan van Ierland is onmiskenbaar een exemplaar van de soort van de Ontelbare Joannessen uit Tilburg.

Alle Jannen van Ierland droegen hun naam met trots, evenals hun vaders, en hun vaders, en hun vaders, en hun vrouwen, al die vrouwen, koosden diezelfde naam en schonken nieuwe Jannen aan de oude Jannen, en voor altijd zullen er Jannen van Ierland in Tilburg zijn.

Mijn Jan van Ierland was textielarbeider, van de geboorte af. Hij woonde veruit het grootste deel van zijn leven op de hoek van de Roggestraat en de Bredaseweg.

Ik kan niet slapen, ik luister, naar de nacht buiten. Ik hoor Tilburg. Zes uur geweest al en ik zie hem opstaan, rond 1909, tien jaar oud, zijn Heilige Communie net op zak. Hij glipt zo zacht hij kan de deur uit. Met zijn vader en zijn broers mee. Het donker in. De kou. Handen in de zak. Brood onder armen geklemd, in jas gedoken.

Een hele stoet arbeiders schuifelt naar de fabriek. De gedempte stemmen, zelfs op straat nog, en de voorzichtige tred van lompe schoenen, om de vrouwen boven niet te wekken. Gaslicht. Zware sigarettenrook. Wasem uit honderden kelen.

Hij gaat achterom naar buiten, het Roggestraatje in, naar rechts de Bredaseweg op, richting kerkhof. Op de hoek bij De Gruyter waarschijnlijk naar links, maar deze kortere weg ken ik verder niet. Ik weet de weg alleen verder rechtdoor langs het kerkhof, links langs het politiebureau, en het Odulphus, de Spoorlaan over, en dan, de tunnel zal er nog wel niet geweest zijn, over het spoor heen, en links meebuigen, het Wilhelminapark op. Een klein stukje verder nog, en daar ligt ze: de fabriek van Thomas de Beer, Jan van Ierlands eerste fabriek, en waar men, mouwen omhoog, vrolijk weer beginnen kon, ieder aan zijn eigen zestig uur voor de komende week. Op de vierkante millimeters van dit gebouw hebben hij en zijn maten honderd jaren lang de jeugd onder hun leven vandaan gesleten. Poetsen, dweilen, wrijven en zweten totdat men eindelijk in 1990 bedacht de fabriek van binnen te witten en van de gewitte fabriek een museum te maken.

Eén van de Jannen van Ierland die hun naam verder deelden in Joannes van Ierland, was mijn grootvader, en zijn naam die de zijne niet was en niet is, is ook de mijne niet.

Vreemd echter dat in de tijd dat ik beelden had van grizzlyberen, zwarte bossen, Indianen, torenhoge bomen en sluipen bij het horen van de naam van Thomas de Beer, het niet bij mij opkwam dat ik, zonder dat ik het wist, Iers bloed had.