De huizen waren wit, de bomen waren groen
en de luchten waren altijd blauw. Jeruzalem was het paradijs.
Ik was twaalf jaar en dikke Robbie was
mijn beste vriend. Zijn achternaam ben ik vergeten. Aan Robbie was alles
kolossaal. Hij was even oud als ik en woog zeker honderd kilo. Hij had
last van kortademigheid en bronchitis en ging snotterend, hoestend en
proestend door het leven. Maar hij was mijn held. Hij durfde alles en
was slimmer dan iedereen die ik kende. Het was ook zijn ontdekking dat
je met maar één Belgische frank een pakje sigaretten kon trekken uit
de automaat. Een pakje van tien, Miss Blanche of Chief Whip. 'Chief Whip
op ieders lip', zo ging in die tijd de reclame.
Na schooltijd trokken we ons regelmatig
terug, langs het kanaal bij Franken-Donders of nog verder weg, in ons
oerwoudje achter de Leij op Koningshoeven. Tussen vijf en zes rookten we
een pakje sigaretten helemaal op. Mee naar huis nemen was er niet bij;
de kans op ontdekking was veel te groot. Meestal begon Robbie al na een
halve sigaret blauw aan te lopen. Aan mij de zware last om de rest op te
roken.
Op de dag dat wij zijn gestopt met
roken, hadden we ons met ons pakje sigaretten verborgen in de struiken
op het viaduct van de Meierijbaan, toen nog de rijksweg van Breda naar
Eindhoven.
De rook, die uit de struiken kwam, moet
ons hebben verraden. Boven het geraas van het verkeer uit, klonk het
gevloek van de wijkagent, die in zijn lange leren jas het talud op
probeerde te klimmen.
Nooit van mijn leven, heb ik iemand zo
hard zien lopen als dikke Robbie. Als een reusachtige ballon, zweefde
hij naar beneden en verdween in de richting van het kanaal. De agent was
bijna boven. Voor mij was er nog maar één uitweg mogelijk. Met gevaar
voor eigen leven, zonder op of om te kijken, rende ik de rijksweg over,
het viaduct naar beneden, door de IJsclubweg, over de Ringbaan-Oost,
terug naar Jeruzalem. De wout, de juut, de vethol, was nergens meer te
bekennen.
Na een pakje sigaretten en een halve
marathon draaide alles voor mijn ogen. Mijn moeder stond in de keuken.
"Wat heb jij gedaan?" vroeg
ze. Een moeder ontgaat nu eenmaal niets.
"Niks, alleen maar hard
gelopen."
Ik rook onraad en bovenal voelde ik me
helemaal niet lekker. Ik trok me zo snel mogelijk terug op mijn kamer en
ging uitgeput op bed liggen.
Er werd gebeld. Het was de arm der wet,
in zijn lange leren jas. Hij gaf mijn moeder mijn signalement door.
"Dat is mijn oudste zoon",
bekende ze.
"Weet u dat hij stiekem
rookt?" vervolgde de wout, met een zwaar Hollands accent. Dat
laatste zou hem noodlottig worden. Ik hoorde het allemaal aan en wist
dat de zaak in mijn voordeel was beslist.
Mijn moeder komt uit een dorp. Ze komt
uit een kleurrijk Brabants geslacht, dat een hekel heeft aan mensen die
gewichtig doen. En zeker als ze geüniformeerd zijn en ook nog uit
Holland komen.
"Mijn kinderen doen niets
stiekem", zei ze. "Mijn zoon rookt al jaren. Zeker een pakje
per dag."
"Een pakje per uur", bedacht
ik nog, vanaf mijn bed. "Je had moeten zeggen: een pakje per
uur!"
|