INHOUD GESCHREVEN STAD
HOME

TEKSTEN

AUTEURS
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Geschreven stad

Korenbloemstraat - door H. van Boxtel

Halverwege de Korenbloemstraat, aan de linker kant, richting Korvel, tussen een paar huizen door liep een achterom. Een gang was het eigenlijk, met een overdekt gedeelte aan de straatkant, waar bovendien een klein stukje open zoldering, gevormd door een paar balken en wat metselwerk, in de hoogte hing. Van hieruit heb ik vaak en langdurig naar beneden gekeken. Heel stil. In het donker. Luisteren naar wat er was. Kijken naar wat ik zag. En hier zag ik de wereld onder me doorgaan, weet ik nu. Ik zag de kreupele meneer Hamers. Zijn gang was wild en woest. Hij stootte zijn hoofd afwisselend bijna links, bijna rechts. Daarom droeg hij een grote hoed, en altijd was hij met een juten zak op weg naar zijn konijnen. Wat spookt hij daar uit, vroeg ik me af, daarachter in de poort, waar zijn konijnen wonen?

De poes sjokte onder me door. Afwezig op weg, door weer zo'n dag, naar een plekje als het mijne. Liep hij te slapen? Ging hij naar de muizen?

Tegen het licht van de straat zag ik een film, een echte film die altijd doorliep. Vrouwenbenen staken uit kokerrokken of mantelpakken, knipten in de lucht, en voeren in gedekte haast op huis aan.

Begrafenisstoeten met paarden kwamen voorbijgeklepperd over de kinderkopjes. Paarden, behangen met zwarte kleden waaraan kwastjes bengelden, als de tafeltjes thuis: ze stonden gevieren, van groot naar klein, in de zondagse kamer opgesteld, en ze trokken dwars door die doelloze stilte heen, gedekt met kleedjes waaraan ook van die kwastjes hingen. De tafeltjes, waar mijn broer ooit onder wegdook, die hij kon laten lopen, en dansen zelfs beweerde hij, met spullen erop en alles, en de paarden met de lange rokken die richting Korvel verdwenen, verdwenen naar waarheen? Ja, waarheen? Ik had geen flauw benul.

Ik zat en ademde daar, in mijn verlaagd heelal, zag de muur, zag mijn knie, een spin, en ik dacht aan ik weet niet wat, ik zocht naar iets om te denken, iets van later wat ik nu alvast denken kon. Over konijnen, over de poes. Over benen die uit rokken steken. Over paarden en tafeltjes, richting Korvel.

Na een kort intermezzo boven in de populieren bij De Bont, waar ik deinend op de wind niet meer zag dan verte, en vogels die daar weg mee weten, klom ik snel weer terug, langs de muren omhoog mijn vertrouwde wereld in, en ik klom en klom totdat ik niet meer boven komen kon, ik weet niet meer waarom, omdat ik te zwaar geworden was, of omdat ik het wel gezien had, ik weet het niet, dromen vergingen, ergens, en dan zit ik voor een hele tijd op de asbest golfplaten van het dak van het schuurtje dat opa getimmerd had van sinaasappelkistjes, op een paar zaterdagen, totdat ik definitief naar allerlei scholen verdwenen ben, naar zuster Bernadette, broeder Ametius, broeder Romatius, broeder Castelus, allemaal Broeders en Zusters van Liefde, om in ieder geval verder te leren over wat de rok vermag.