"Rooie, rooie, ik zal je gooien, met
'n steen tegen je been", zongen ze. En dan meestal nog in dat
monsterlijke Tilburgse dialect. "Vuurtoren", riepen ze, en
"brillejood!" Je zag hier toen nog maar heel weinig donker
gekleurde mensen. De roodharige brildragers vormden in de jaren vijftig
en zestig zonder twijfel de meest gediscrimineerde bevolkingsgroep.
Vanaf de eerste klas heb ik mijn
belagers in blinde woede bestreden. Het heeft mij veel klappen en veel
straf opgeleverd. Om nog maar te zwijgen van alle brillen, die in de
strijd zijn gesneuveld. Die brillen werden gerepareerd met pleisters en
met bisonkit. Ten slotte kwamen ze via een missionaris in Afrika
terecht. In die onmetelijke wildernis, waar Stanley en Livingstone
elkaar hebben ontmoet, liepen halfblinde negerjongens rond met mijn oude
brillen met glazen plus acht. Zouden zij ook voor brillejood zijn
uitgescholden? In ieder geval werden ze niet voor vuurtoren uitgemaakt.
Mijn assertiviteit groeide met de
jaren. Sommige jongens liepen een straatje om als ik minder goed
gehumeurd was. Want ik kon zo lichtgeraakt zijn, dat iemand al een klap
te pakken had, als ik alleen nog maar het vermoeden had dat hij wel eens
zou kunnen gaan schelden.
Vechten gold op de Sint
Paschalis-school van Koningshoeven als een zwaar vergrijp. De
schoolleiding kende geen pardon. Je ouders werden op het matje geroepen,
en een paar weken nablijven om strafwerk te maken was niks bijzonders.
Wim de Bruyn had mij mijn hele
schooltijd het leven zuur gemaakt. Hij kon je het bloed onder de nagels
vandaan halen. Maar hij kon ook erg hard lopen. Dat had een confrontatie
altijd heel moeilijk gemaakt. Hij was twee jaar ouder en zat samen met
mij in de hoogste klas. Op een mooie dag kreeg ik deze kampioen der
treiteraars eindelijk te pakken. Hij had mijn jongste broer aan het
huilen gebracht door hem te pesten met de kleur van zijn haar. In een
vlaag van broederliefde en als gevolg van jarenlange frustratie schopte
ik hem, aangemoedigd door tientallen schoolgenoten, de hele speelplaats
over. Ik maakte de poort open en smeet hem buiten. Nog natrillend van
woede deed ik het spijlenhek achter hem dicht.
Toen ik me omdraaide zag ik het
schoolhoofd staan. Hij stond bewegingloos voor het raam, zijn handen op
de rug. Hij had alles gezien.
Na het speelkwartier ging ik als
laatste naar binnen, in de hoop niet te worden opgemerkt. Nauwelijks had
ik echter een voet over de drempel gezet, of ik voelde mijn arm in een
ijzeren greep. Het schoolhoofd liet niet meer los voordat iedereen in de
klaslokalen was verdwenen. Mijn hart klopte in mijn keel. Hij kwam
wijdbeens voor mij staan. Hij vertrok geen spier van zijn gezicht.
Plotseling gaf hij een klap op mijn schouder en zei zachtjes: "Goed
gedaan jongen!"
Van Wim de Bruyn werd op school nooit
meer iets vernomen.
|