INHOUD DE CROON
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
INTERVIEWS
BRABANTS
SPECIAAL

Print Pagina

Gerard de Croon
Wapperende togen 15 (slot)

Een kroniek van ervaringen met en herinneringen aan de fraters van Tilburg

 

Hoofdstuk 15

Nog steeds actief - Fr. Wibertus: Papiaments werd tweede moedertaal  


Frater Wibertus in het fraterhuis aan de Sonniusstraat in Den Bosch. April 200
Frater Wibertus Rietman is te vinden in het fraterhuis aan de Sonniusstraat in Den Bosch. Sinds zijn terugkeer van de Antillen  naar het moederland in 1995 woont hij daar. Hij wordt dit jaar 81 maar als je hem hoort praten en als je beseft wat hij nog allemaal doet zou je hem veel jonger inschatten. Ik kreeg hem op een zonnige aprilmorgen  aan de telefoon en na enkele minuten kwamen de herinneringen in een stroom van woorden over me heen. Natuurlijk kende hij mijn naam na bijna 60 jaren niet meer. Maar toen ik over de 

St. Janschool begon kreeg ik de indruk alsof hij het over gisteren had. Op die school is hij 9 jaar werkzaam geweest namelijk van 1943 tot 1952. Al die tijd woonde hij in het Fraterhuis Petrus Donders in de Houtstraat, de straat waar mijn geboortehuis staat. Ik zat bij hem in klas 3 . Dat was in 1944- 1945. Van dat schooljaar heb ik drie maanden gemist omdat ik toen in Liempde bij een oom en tante logeerde. Bovendien was in dat jaar het schoolgebouw nog steeds in handen van militairen: eerst de Duitsers later de Engelsen. De lessen  konden  dus maar beperkt doorgaan in allerlei geïmproviseerde leslokalen. Kortom: mijn contacten met frater Wibertus zijn niet langdurig en intens geweest. ( Zie hoofdstuk 2)

Toch blijkt al gauw dat we voldoende onderwerpen hebben voor een wat uitgebreider gesprek. Natuurlijk komt bij frater Wibertus zijn verblijf op Curaçao op de eerste plaats. Hij is daar 43 jaar geweest.

We spreken af dat ik voor een uitgebreider gesprek in het fraterhuis kom  maar “niet deze week, want ik heb het druk met dirigeren en nog veel andere dingen”. Het is namelijk Goede Week en dat is geen goede week voor afspraken met een religieus. Volgende week komt beter uit.

Donderdag 24 april 2003

Klokslag 10 uur bel ik aan bij de voordeur van het grote fraterhuis en word door een mevrouw binnengelaten. In een grote maar sober ingerichte spreekkamer wacht ik op frater Wibertus.

Een energieke, vriendelijk ogende man komt binnen en geeft me een hand, terwijl hij zegt: “Ik herken u helemaal niet.”  Dat is niet wederzijds want de man die me uitnodigt aan tafel te gaan zitten is onmiskenbaar frater Wibertus. Het is 58 jaar geleden dat ik bij hem in de klas heb gezeten en 54 jaar dat ik hem voor het laatst heb gezien.

Net als door de telefoon enkele dagen geleden, ontspint zich ook nu een levendig gesprek. En deze keer heb ik voor aanknopingsmateriaal gezorgd. Ik heb een paar oude foto’s op A4-formaat afgedrukt en laat die aan hem zien. Hoewel een verblijf van 43 jaar op Curaçao  een gordijn legt op de foto’s, begint frater Wibertus zich na enige minuten kijken  zelfs een enkele naam te herinneren. Zo herkent hij mijn broer Piet op een foto: “Dat was een pittige jongen,”zegt hij en “Hij heette de Croon, geloof ik.”

Ook van andere oudleerlingen komen er namen naar boven: Staps, Marcelis, Lieuwma. Even lijkt het of de jaren wegvallen en de jonge frater uit mijn schooljaren weer aanwezig is.

Op de schoolfoto van een schoolreisje naar Rotterdam en Den Haag in 1949 herkent hij oudcollega’s en oudleerlingen, maar hij weet absoluut niet meer hoe de frater heet die ook op de foto staat en die frater Aurelio was opgevolgd. Ook een andere frater, die naar mijn mening gewoon als gast meemocht, herkent hij niet.


Frater Wibertus in 1949 met enkele leerlingen van de St. Janschool op het Goirke.

De St. Janschool blijkt een belangrijke periode voor hem geweest te zijn. Het was de periode waarin hij het vak van onderwijzer onder de knie kreeg. Over zijn tijd op Curaçao vertelt hij nog liever. Zijn eerste klas op het St. Thomascollege zat vol met donkere kinderen die hem deden denken aan de kraaltjes van een rozenkrans. “Ik kon ze in het begin alleen maar herkennen aan hun kleren.”   Hij herinnert zich die klas met veel genoegen. In korte tijd maakte hij zich zo  vertrouwd met het Papiaments dat hij niet alleen de gewone omgangstaal beheerste maar ook alle minder nette termen kende. In mijn gedachten noteer ik: “schuttingpapiaments”. Op zijn tweede school, de Vincentiusschool, werd hij hoofd en bleef dat 4 jaar. Na het traditionele half jaar verlof kwam hij terug en werd benoemd tot hoofd van een Internaat voor voogdijkinderen.

Dat was een zware baan die hem gedurende 1 jaar werd toevertrouwd. Een andere school had hem nodig. Dat was de Vincentiusschool, een volksschool waar hij ruim 7 jaar hoofd van was. De laatste school waar hij heeft gewerkt was ook de eerste. Hij werd namelijk benoemd tot hoofd van het St. Thomascollege, een school met 840 leerlingen. Hij zou er 20 jaar de scepter zwaaien. In 1987 ging hij met pensioen, maar hij bleef nog een half jaar om het eeuwfeest van de school mee te organiseren en mee te vieren.
Meteen kondigde zich een nieuwe loopbaan aan: hij werd secretaris van de bisschop van de Antillen. Zeven jaar lang was hij de rechterhand van  “monseigneur” zoals hij hem respectvol is blijven noemen.

Een mooi en zinvol leven was dat daar onder de tropische zon van Curaçao. Maar de congregatie vergrijsde en het aantal leden werd kleiner. In 1995 namen de enkele fraters die er nog waren voorgoed afscheid. Het werd  te duur om een groot fraterhuis in stand te houden en het aandeel van de fraters in het maatschappelijk leven werd te gering. Ze gingen terug naar het moederland.

Frater Wibertus kwam in Den Bosch te wonen in het fraterhuis aan de Sonniusstraat. Hij woont daar nu met 10 confraters. Zij kozen hem tot overste van het huis en voor die verantwoordelijkheid loopt hij niet weg al had hij liever gehad dat een ander was gekozen. Hij is actief als dirigent van het parochiekoor, notulist van de vergaderingen van kerkbestuur en de parochieraad en hij is lector in de St. Jan. In die kerk heeft hij overigens nog een bijzondere functie overgenomen van een confrater: iedere maandag telt hij de opbrengst van de zondagse collecte. Daar gaan steeds heel wat uurtjes in zitten. Als we het toch nog even over de Sint Janschool hebben, merkt hij op: “Toen ik vorige week hoorde dat een jongen van de St.Janschool onderwijzer was geworden, dacht ik: dat kan niet. Die moet op de Leoschool gezeten hebben.”  Die opmerking maakt me duidelijk dat destijds de status van mijn lagere school zeer laag was, ook bij de eigen onderwijzers.

Als fr Wibertus aan mijn lagere school denkt, komen het eerst vlooien in zijn herinnering terug. “Wat heb ik daar een last van gehad.” Hij had een eigen hokje afgeschermd naast zijn lokaal waar hij op vlooienjacht ging. Hij herinnert zich een jongen die een beetje lijzig constateerde: “De frater heej een vlooi gevangen”, toen hij de frater bezig zag zo’n beestje fijn te wrijven tussen duim en wijsvinger. Ook frater Aurelio had een ruimte gereserveerd voor de jacht op de springertjes. Dat was het papierhok. Maar ja, de mensen hadden toen ook geen zeep en geen douches, merkt hij verontschuldigend op. Deze herinnering van Wibertus verbaast me eerlijk gezegd een beetje want van vlooien op school herinner ik me totaal niks.

In de parochie het Goirke was Wibertus de frater die de misdienaars opleidde. Dat eiste aardig wat tijd en inspanning. Ineens herinner ik me dat ikzelf als aankomend misdienaartje bij hem moest komen oefenen in het uitspreken van het tongbrekende Latijn van de misteksten. Dat gebeurde in een spreekkamer van het fraterhuis Petrus Donders. Vooral het Confiteor bezorgde me als negenjarig jongetje heel wat uitspraakproblemen, schiet me nu te binnen. Af en toe komen er flarden teksten in mijn hoofd terug: “Quare me repulisti et quare conturbas me? “ en  “Ad Deum qui laetificat juventutus(-am?)  meam”

Ik vraag hem of hij zich nog herinnert dat hij geëxperimenteerd heeft met hypnotiseren. ( Zie hfdst. 3) Nou, dat doet hij inderdaad. Hij heeft dat hypnotiseren geleerd van een frater die nu in België woont. Hij vertelt dat  op een goeie dag een jongen na zo’n hypnoseséance niet meer “normaal” werd. Fr. Wibertus schrok daar enorm van en wist zich geen raad. Hij stuurde de jongen naar fr. Aurelio in de hoop dat deze er wel iets op zou weten. “Wat Aurelio gedaan heeft, weet ik niet, maar de jongen kwam “normaal” terug. Maar vanaf dat moment ben ik er helemaal mee gestopt. Ik heb het nooit meer gedaan.”
Van de tijd dat hij lesgaf in het magazijn van Meijs – Van Gorp in de Houtstraat – een noodlokaal-  herinnert hij zich vooral dat hij samen met Aurelio uren bezig is geweest met het hakken van hout voor de kachels.
Zijn mening over de mensen van het Goirke met kinderen op de St. Janschool vat hij samen met “Het was goei volk”.

Frater Wibertus praat over heel wat onderwerpen en het ene verhaal roept het andere op. Hij vertelt over zijn verlangen om naar de missie te gaan en hoe dat in 1952 in vervulling ging. Hij mocht naar Curaçao na een bezoek van de superior aan de St. Janschool. Deze vroeg Wibertus hoe lang hij al op de St. Janschool stond en wat hij het liefste zou gaan doen. Frater superior vond dat negen jaar op één school meer dan lang genoeg was en bovendien vond hij hem ook heel geschikt om de manschappen op Curaçao te gaan versterken.  Dat frater Wibertus liever naar Indonesië had gewild, was voor de superior geen punt van overweging.

Frater Wibertus hecht erg aan zijn kloosternaam. Hij heeft die gekozen uit een lijstje van twee toen hij “gekleed werd” , dus toen hij officieel lid werd van de congregatie.  Van zijn ouders had hij de naam Albert gekregen  bij zijn doopsel en nu had hijzelf gekozen voor Wibertus. Het was regel dat fraters onder elkaar altijd de kloosternaam gebruikten. Dat viel soms niet mee, want de jongens kenden elkaar meestal al vanaf hun 12e jaar onder hun eigen naam.Zijn moeder heeft hem vanaf de professie ook altijd Wibertus genoemd, zelfs in persoonlijke brieven.

Over het noviciaat van de fraters hoor ik dat die periode vijf jaar duurde en dat de novicen al die tijd niet naar huis mochten. De naaste familie mocht af en toe wel op bezoek komen. Wibertus kreeg de opdracht om te gaan studeren. Hijn haalde de akten Duits en boekhouden en dat kwam hem in het onderwijs natuurlijk goed van pas. Het studeren ging hem goed af, maar hij had er toch een hekel aan. Hij was ( en is) iemand die liever doende is en iets op poten zet.

 

Foto van het fraterhuis in Den Bosch waar frater Wibertus verblijft
na zijn terugkeer uit de Antillen.

We praten verder over het leven eind jaren veertig in het fraterhuis Petrus Donders  waar toen zo’n 45 fraters woonden. Hij vertelt over een confrater die ’s nachts te laat bij de ingang van het klooster aankwam en de poort gesloten vond. Hij klom over de muur   ( “Ik snap nog niet hoe hij dat kon met die toog.”) en haastte zich stilletjes naar zijn kamer om verwijten van zijn overste te voorkomen. Maar … hij was gezien door voorbijgangers. De politie werd gewaarschuwd en die belde aan bij de hoofdingang. Er zou een inbreker op het terrein zitten. Men maakte een rondgang door de uitgestrekte tuin, maar de schuldige werd natuurlijk niet gevonden en frater-murenklimmer vertelde  de volgende dag zelf ook niks. Frater Wibertus verkneukelt zich na al die jaren nog over het onreglementaire gedrag van zijn confrater.

Er komen nog vele onderwerpen voorbij. Ik hoor mijn gesprekspartner zeggen dat hij hij destijds “zwaar katholiek “ was en daar valt uit af te leiden dat hij nu een wat lichtere vorm van het geloof belijdt.

Als ik tegen het einde van ons gesprek een samenvatting geef van mijn bevindingen  en constateer dat verscheidene van “mijn “ fraters een hoge onderscheiding hebben gekregen, merkt hij op dat ook hij Ridder in de Orde van Oranje-Nassau is en dat hij bovendien ook drager is van de kerkelijke onderscheiding Pro Ecclesia et Pontifice. De score voor de fraters wordt steeds hoger. Na anderhalf uur neem ik afscheid. Ik heb me tijdens onze ontmoeting  weer af en toe een Goirkese jongen gevoeld van  een jaar of negen die leefde in een overzichtelijke, veilige wereld.

Een goed gevoel.

Gerard de Croon,  januari - mei  2003