INHOUD DE CROON
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
INTERVIEWS
BRABANTS
SPECIAAL


Herinneringen  van een jongen uit de Houtstraat in Tilburg

Inleiding

Onze pa (Tilburg 1905 - Tilburg 1998) was metselaar. Tot zijn 65e jaar heeft hij dat beroep uitgeoefend. Voor zijn kinderen is de geur van metselspecie die altijd in zijn manchesterwerkbroek hing nog steeds een geur die herinneringen wakker maakt. Als ik die geur opsnuif, ben ik weer terug in de tijd. Voor de volgende herinneringen heb ik in mijn verbeelding even gesnoven en .... de beelden komen vanzelf.

Ik heb ze opgeschreven om voor mezelf na te gaan wat in mijn geheugen bewaard is gebleven, maar ook om voor anderen een beeld op te roepen van een tijd die totaal anders was dan de huidige en die toch de tijd was waarin de huidige vijftig- en zestig-plussers hun beslissende ervaringen opdeden.

Gebeurtenissen en personen zijn beschreven zoals ze zich destijds aan mij voordeden maar ik ben me ervan bewust dat mijn geheugen selectief en onbetrouwbaar kan zijn.

 

Hoofdstuk 1.

Vóór ik kon lezen

Op 6 september 1934 trouwden de metselaar Mari de Croon en het dienstmeisje Rika Dobbelsteen met elkaar "voor het gemeentehuis" in St. Oedenrode en "voor de kerk" in Olland, de woonplaats van mijn moeder. Ik geloof niet dat het een groot feest was, maar ze hebben wel een mooie trouwfoto laten maken.

Het paar betrok een kleine gemeentelijke huurwoning in de Houtstraat 51 in Tilburg, gelegen aan een klein plantsoen. Dat heet nu Kardinaal de Jongplein. In dat huis ben ik geboren op maandag 21 oktober 1935, 's avonds rond half elf. Rika was een boerendochter die vanaf haar twaalfde tot haar huwelijk gewerkt heeft als dienstmeisje. Haar laatste betrekking was bij Mevrouw Bink- Boots in Den Bosch, een bankiersfamilie. Ze was een vitale boerendochter van 32 jaar toen ik geboren werd. Mijn vader was een sterke gezonde man van 30 jaar die de gezinsaangelegenheden 

helemaal aan mijn moeder overliet. In de vroege jaren dertig - vóór zijn huwelijk - was hij wegens de economische crisis een lange periode werkeloos geweest. Hij moest toen "stempelen" om een kleine uitkering te krijgen. Ook heeft hij gedurende vrij lange tijd hard moeten werken met schop en bijl in de "werkverschaffing". Daarbij werden woeste gronden in de omgeving van Tilburg in cultuur gebracht. Maar toen hij trouwde had hij eindelijk weer vast werk gevonden. De toekomst zag er niet slecht uit.

Ik was het eerste kind in een rij van uiteindelijk 7 kinderen, allemaal jongens. Toen ik geboren werd, woonde mijn opa van vaderskant in een oud huisje, ook in de Houtstraat. Hij heette op zijn zondags Gerardus de Croon en ik werd naar hem genoemd.

Die opa was in mijn geboortejaar 73 geworden. Hij en zijn vrouw - mijn grootmoeder, Cornelia Fabrie - hadden door heel zuinig te leven en hard te werken genoeg geld gespaard om in 1922 twee aan elkaar grenzende kleine arbeidershuisjes te kunnen kopen in de Houtstraat in Tilburg, nummer 114 en 116. De huisjes waren allebei even groot en hadden ook dezelfde indeling. Een gang, een voorkamer, een huiskamer, een keuken en een open zolder. Via een open poort kon je achterom naar binnen. Verder hadden ze allebei een aanbouw en een wc-huisje erachter. Ook hoorde er een vrij diepe tuin bij. De gekochte huisjes waren piepklein en heel oud. Op nummer 116 (bij de aankoop nog nr. 92a) woonden in 1922 mijn grootouders samen met hun dochter Pia en hun zoon Mari, die later mijn vader zou worden. Op 114 ( het vroegere nr. 90) woonde de oudste zus van mijn vader, Rika de Croon, met haar man Kees Smulders. Zij werden later mijn peetoom en -tante. Zij waren in 1921 getrouwd en in 1922 kregen ze hun eerste kind. Ik vermoed dat ze een tijdje hebben ingewoond bij mijn grootouders - op Lijnsheike nr. 81 in Tilburg - en dat mijn grootouders vooral daarom de twee huisjes wilden kopen, zodat hun dochter met schoonzoon en kleindochter een 

eigen plekje zouden hebben. Zowel op nr. 114 als op 116 bood een zolder slaapplaats aan alle leden van het gezin. Ondanks het gebrek aan ruimte zouden mijn oom en tante met hun 6 kinderen er een groot aantal jaren blijven wonen.

In 1955 zijn de twee huisjes afgebroken. Dankzij onder meer een gemeentelijke subsidie voor krotopruiming heeft mijn vader op de plaats van de twee oude huisjes met eigen handen één woonhuis kunnen bouwen. Dat nieuwe huis was niet abnormaal groot, maar voor ons was het een "villa". De totale oppervlakte van het perceel was 3 are en 33 centiare, dus 333 m2.

 

Eenzame opa

Na het overlijden van zijn vrouw in 1928 bleef opa met zijn kinderen Mari en Pia op nr. 116 wonen. Hij zou nog 22 jaar als weduwnaar door het leven gaan. Opa had al vanaf zijn jeugd een handicap. Na een val had hij zijn heup gebroken en die was niet goed hersteld. Als gevolg daarvan liep hij kreupel, wat hem er niet van weerhield jarenlang dagelijks te voet van het Lijnsheike in Tilburg naar Waalwijk te gaan voor zijn werk als metselaar. ‘s Winters verdiende hij de kost als klompenmaker en dat deed hij thuis. Hij was klein van gestalte. Ik schat hem op nog geen 160 cm. Zijn bijnaam was ( het ouwe) Croontje.

In 1933 trouwde zijn dochter Pia en in 1934 zijn zoon Mari. Zijn oudste dochter was – zoals gezegd - al in 1922 getrouwd. Opa zat dus alleen in zijn huisje in de Houtstraat nr. 116.

Hij voelde de groeiende last van de ouderdom en hij voelde zich eenzaam. Hij nam maatregelen. Hij wist onze ouders ertoe te bewegen te verhuizen van nr. 51 - mijn geboortehuis - naar nr. 116, waar ze voor een hele lage huur (of misschien wel helemaal gratis) mochten wonen op voorwaarde dat ze voor hem zouden zorgen. Onze ouders gingen erop in en dat betekende in later jaren een grote last voor ons moeder, want opa eiste steeds meer aandacht en verzorging.

Opa was meestal bij ons in huis maar hij had wel een eigen slaapvertrek in een aanbouw. Het rook daar naar pepermunt en tabak. Daar had hij ook een kast waarin hij enkele ingebonden jaargangen bewaarde van de Katholieke Illustratie uit de jaren 80 van de 19e eeuw en een bijbel met platen van Gustave Doré. Daar mochten we af en toe wel eens in bladeren.

 

Een bloedig hoofdkussen

In 1942 of 1943 op een donkere avond wilde hij de straat oversteken om bij de overburen te gaan buurten. Alles was verduisterd op last van de bezetters en er was ook geen straaltje licht van de maan. Hij liep tegen een toevallig passerende fietser aan die op een fiets reed met een afgeschermde koplamp. Met zijn hoofd kwam opa tussen de trappers en het frame. Hij werd met gapende hoofdwonden naar het ziekenhuis gebracht. Ik herinner me een bezoekje met mijn vader aan opa in het ziekenhuis enkele dagen erna. Opa’s hoofdkussen was rood van het bloed en zijn hele hoofd zat ingezwachteld. Hij kon tot mijn verbazing wel praten. Trots vertelde hij dat de dokters heel wat kneuzingen en verwondingen hadden geconstateerd en dat ze geschrokken waren van het bloedverlies, maar ze hadden gezegd: "U moet wel heel sterk zijn, meneer de Croon, want een veel jongere kerel zou dit niet overleefd hebben." Toch boette hij sterk in aan vitaliteit door dit ongeluk.

 

Accordeon

Iets anders wat ik me van opa herinner: hij had een eenvoudige accordeon, een kleine trekzak. We mochten daar niet aan komen, maar soms pakte opa hem zelf en dan speelde hij voor ons wel eens wat. We vonden dat heel interessant, maar we konden nooit goed ontdekken welke liedjes hij speelde. Hij zong met een gebarsten oudemannenstem ook wel eens liedjes waarvan ik er een onthouden heb, een Frans liedje:

 

Oh monsieur Napoleon, tout est perdu,

Soldats et géneraux du Combat de Waterloo,

Oh monsieur Napoleon, tout est perdu.

 

Naarmate opa ouder werd raakte hij meer in de war. Hij praatte onsamenhangend over van alles en nog wat. Ik herinner me b.v. dat hij in een leunstoel bij de kachel zat en plotseling angstig naar broer Piet en mij iets riep. Wij gingen naast hem staan en vroegen wat er was. Hij duwde zich af tegen de muur zodat zijn houten leunstoel dreigde om te kieperen en hij zei tegen ons: "Zie je dat niet? De muren vallen om!"

De zorg voor opa werd voor ons moeder steeds zwaarder. Geregeld gebeurden er dingen die paniek veroorzaakten. Zo liep opa een keer heel vroeg in de morgen in zijn blootje naar het Wilhelminapark. Kennissen uit de buurt vingen hem op en brachten hem weer naar huis. Het gedrag van opa leidde vaak tot ruzies tussen onze pa en ons moeder. Pa verdroeg nauwelijks kritiek op zijn vader maar moeder wilde daar toch graag met hem over praten. Het gevolg was meestal een luidruchtige reactie van moeder en een dooddoener van pa, die vervolgens de wijk nam naar een van zijn schaakvrienden. Maar de situatie was duidelijk: Moeder kon er niet meer tegen en daarom werd besloten dat opa in huis kwam bij zijn dochter Pia die met haar gezin in het huis woonde waar ik geboren ben, dus ook in de Houtstraat. Dat zal in ‘49 geweest zijn. Hij kreeg een slaapplekje in de voorkamer van het huis die met schuifdeuren van de huiskamer kon worden afgesloten. Mijn tante Pia en mijn oom Willem hebben opa dat laatste jaar met liefde verzorgd en ook voor hen moet dat heel zwaar zijn geweest want in hetzelfde kleine huisje moesten ook zes kinderen en zijzelf wonen. Opa Gerardus de Croon is gestorven in november 1950 op de leeftijd van 88 jaar, in dezelfde gemeentelijke huurwoning waar ik, Gerardus de Croon, in oktober 1935 geboren ben.

 

Film in de Metropole en naar de Hasseltse Kapel

Op nr. 114 woonden sinds 1936 of 1937 Willem en Regien, een al wat ouder echtpaar. Willem was een gepensioneerde wever en Regien was een vriendelijke huisvrouw die opviel door de vele wratten op haar hele gezicht, waarvan er verschillende met kleine haartjes begroeid waren en die zo groot waren als stukjes macaroni. Als kinderen waren we daar helemaal aan gewend. Regien had zelf geen kinderen, maar was wel erg op kinderen gesteld, in tegenstelling tot haar corpulente, wat slordig ogende, naar zijn werk schuifelende en pruimtabak-gebruikende echtgenoot. Ze stond altijd klaar om mijn moeder te helpen en ze had voor ons altijd koekjes klaar staan als we even bij haar binnen liepen. In 1943 of ‘44 heeft ze me nog eens de sensatie van mijn jonge leventje bezorgd door me mee te nemen naar een matinee in een echte bioscoop, de Metropole. Er draaide een Duitse film met spannende scènes die zich vooral afspeelden in de bergen. Ik zie nog een jongetje voor me dat met zijn laatste krachten probeert op een steile helling vlakbij de top van een berg een Edelweiss-bloempje te plukken. Ik geloof dat de film ook Edelweiss heette.

Een andere herinnering is een wandeling met haar naar de Hasseltse kapel op een heel vroege morgen in mei. Ik was 8 of 9 denk ik. Die wandeling was een sensationele gebeurtenis in mijn leven en waarschijnlijk ook in dat van mijn jongere broertje Piet want die is ongetwijfeld ook meegeweest. We liepen door volkomen lege straten in een nog enigszins schemerig ochtendlicht. Waarschijnlijk was dat in 1944. Regien heeft ons door dit uitstapje een groot plezier gedaan en waarschijnlijk was het ook prettig voor ons moeder dat we een tijdje uit huis waren. Ons moeder was namelijk in verwachting van haar zesde kind. Dat wisten we toen niet, want over zaken als zwangerschap en geboorte praatte men toen niet met kinderen. Ten minste in ons gezin niet. Veel later hebben we begrepen dat ons moeder zich gedurende elke zwangerschap erg ziek voelde. Toch moest haar huishouden maar doorgaan: wassen, koken, het huis schoonhouden, kinderen aankleden en eten geven, kleding verstellen en dat allemaal zonder hulp en zonder apparaten in een primitief en klein huisje waar geen enkel comfort was. Nou ja, één apparaat was er wel: een trapnaaimachine van het merk Naumann. De wc was een klein hokje achter het huis waar je alleen buitenom naartoe kon. Natuurlijk was er in de wc geen licht in en dus moest je zorgen dat je voor donker je behoefte gedaan had. Van tijd tot tijd kwam er een man met een "strontkar" langs de deuren en die zorgde ervoor dat de beerput van de wc leeggeschept werd.

We hadden geen stofzuiger, geen douche, geen warm water uit de kraan. In feite was er maar één kraantje en dat bevond zich boven de gootsteen in de keuken. We hadden ook geen echte radio, maar ‘radiodistributie’, d.w.z. een luidsprekerkastje in de keuken met een draaiknop met 4 standen. Als je eraan draaide kreeg je Hilversum 1, Hilversum 2 en op nummer 3 hoorde je klassieke muziek als ik me goed herinner. Op 4 was meestal een programma met lichte muziek verzorgd door de PTT.

 

Sirenes en aardappelscheuten

Op 10 mei 1940 was ik 4 jaar en 7 maanden oud, dus nog zo jong dat ik nauwelijks herinneringen aan die dramatische dag heb. Toch heb ik een beeld van de gebeurtenissen van die dag waarin onze opa een rol speelt. Op die 10e mei was er ‘s morgens bij opa ( bijna 78) blijkbaar nog niet zo’n duidelijk idee dat er een oorlog was begonnen. Opa nam immers broertje Piet ( net 3 jaar) en mij ( ruim 4) mee naar het Wilhelminapark om de eendjes te voeren. De straten waren wel vreemd leeg. We waren nauwelijks bij het Leo-XIII-plein - 2 straten van huis - of we hoorden sirenes. Even later haalde onze pa ons op de fiets in en riep tegen opa dat hij snel naar huis moest lopen en dan schuilen in de kelder. "Het is oorlog! Zorg dat je thuis komt!", riep hij.

Hij pakte ons beet, zette ons op de fiets - een voor, een achter - en reed zo snel hij kon naar de Houtstraat terug. We gingen in de keuken de paar treedjes af via het kelderluik naar de kelder. Die was zo ondiep dat alleen kleine kinderen erin konden staan. Er stond altijd zo’n 10 cm water op de grond. Onze pa had er bij wijze van stapstenen enkele bakstenen ingelegd zodat we op een verhoogd houten plateau konden gaan liggen waar de familie ook een voorraad aardappels bewaarde. Tussen de aardappels hadden ons moeder met ons kleine broertje Kees en onze tante An al een plekje gevonden. Wij schoven tussen hen in. Onze pa bracht even later ook opa in veiligheid en daar lagen we dan met 5 volwassenen en 3 kinderen op een oppervlakte van misschien 4 vierkante meter. We zagen door een kelderraampje schemerig daglicht naar binnenkomen en voor de rest was het donker. De sirenes bleven loeien. Ik herinner me vooral dat ik in het vage licht de scheuten van de aardappels zag en me verbaasde over de lengte ervan. Tante An maakte grapjes en zong liedjes waardoor broer Piet en ik de 

gebeurtenissen als bijzonder aangenaam gingen ervaren.

Natuurlijk zijn we op een bepaald moment uit de kelder gegaan, maar daar herinner ik me niets van. Ik heb pas veel later begrepen dat tante An bij ons in huis was om ons moeder - haar oudste zus - in de huishouding te helpen omdat een bevalling voor de deur stond. Op 23 mei werd namelijk onze Ruud geboren. Tante An was in april 15 jaar geworden dus ze was toen een heel jong meisje, terwijl wij ze als een volwassene beschouwden.

 

 

Vlechtmatjes

De kleuterschool aan de Pastoriestraat in parochie het Goirke in Tilburg was mijn eerste school. Ik ging daar naartoe meteen na mijn vierde verjaardag, in oktober 1939 . De school werd een bewaarschool genoemd en niet ten onrechte. Veel meer dan op de kleuters passen gebeurde er niet. De kleuterjuffen waren voornamelijk nonnetjes. Ik herinner me zuster Anita, een heel lief nonnetje.


Mijn jongste broer en ik, met de schortjes die we op de kleuterschool moesten dragen (1939)
Een andere zuster die ik heb meegemaakt was zuster Isabella. Haar naam wilde me niet meteen te binnen schieten. Waarschijnlijk omdat ze me erg streng voorkwam. Ik zie haar strenge scherpe gezicht voor me terwijl ze achteruitlopend voor onze rij uitgaat, haar handen gevouwen met alleen de wijsvingers omhoogstekend. Ze hield die vingers waarschuwend voor haar mond. Zelfs kleuters begrepen dat je dan doodstil moet zijn. Er was ook nog een juffrouw Roos. Vaag herinner ik me dat we met een grote groep kinderen onder haar leiding een dagje uitgingen. Waarheen? Een speeltuin? Met een grote groep kleuters maakten we het uitstapje zittend op een platte boerenkar voortgetrokken door een zwaar Belgisch paard. Onderweg hielden we halt bij een droge sloot en we mochten in het gras gaan zitten. Daarna werd er op kleine bordjes een soort spinaziestamp uitgedeeld. Dat vond ik niet echt een traktatie maar het uitstapje was op zich iets bijzonders. Van het eerproces herinner ik me heel weinig. Het leukste was: kiesplank. Eén keer per week mocht 

je een puzzel of een spelletje kiezen uit de beperkte voorraad dozen op een plank aan de muur van het klaslokaal. Voor de overige uren werden we o.a. aan het muizentandjesmaken gezet. We kregen dan repen papier die we aan de randen om de centimeter een halve centimeter diep moesten inscheuren. Er ontstonden dan tandjes die je beurtelings naar links en rechts moest omvouwen. Die vooroorlogse kleuters waren er uren zoet mee, net als met het maken van vlechtmatjes. Reepjes gekleurd papier moest je door een papieren rooster vlechten zodat er een kleurig patroon ontstond.

Ik had een wit mouwschortje aan, net als de andere kleuters en dat moest ik bij het naar huis gaan ophangen aan een kapstokhaak waar een eekhoorntje bij afgebeeld stond. Mijn schort had zelf ook een versiering. Op de hoogte van mijn borst was een 2 à 3 cm breed bandje waarop afbeeldingen stonden in het rood.

Ik heb op de kleuterschool een keertje gespijbeld. Met buurmeisje Ria was ik van de speelplaats van de school weggelopen naar een onbebouwd stuk braakliggend land achter onze straat. Ik weet niet meer wat we van plan waren maar het lijkt me niet uitgesloten dat we allebei met een doktersopleiding wilden beginnen en dat we in dat stukje land onze eerste praktijkruimte zagen. Ik was hooguit 5 en het buurmeisje was even oud. We waren echter gezien. Een zekere Juffrouw Van de Meent - voor mijn gevoel een heel oude vrouw van zeker 70 - kwam ons moeder waarschuwen dat haar zoontje het slechte pad op dreigde te gaan. We waren al gauw ontdekt en we moesten meteen weer naar school terug. Toch was moeder niet erg kwaad. Ik herinner me dat ze een beetje lacherig vaststelde dat ik niet zo’n slimme spijbelaar was. Ze had volkomen gelijk.