INHOUD
SPECIAAL
TEKSTEN
AUTEURS
INTERVIEWS
BRAABANS
HOME

Ed Schilders
Herinneringen

Frater Silvius

Ik heb nooit leren lezen. Dat wil zeggen: geen enkele herinnering heb ik aan een leerproces dat ik me voorstel als gemakkelijk beginnen met eenvoudige klanken en woorden, en langzaam maar zeker steeds moeilijkere woorden en langere zinnen onder de knie krijgen. Dat is natuurlijk ook gebeurd, maar ik herinner het me niet. Ineens kon ik lezen. De leesboekjes herinner ik me nog goed. De Meiboom, "uitgave van het R.K. Jongensweeshuis". Jongens met petten op, meisjes met schorten aan. De jongens heetten altijd Jan of Koos, de meisjes Zus of Mien.

Dat ik heb leren schrijven, en vooral hoe, zal ik echter nooit vergeten. Schrijven, schrijfles, was toen nog een uitgebreid ritueel. Ik behoor, godzijdank, tot de laatste generatie die nog schrijven heeft geleerd met een kroontjespen. Eerst een paar keer met flink wat spuug aan likken voordat hij lekker schreef. Inktpotje ingebouwd in het bovenste deel van de schoolbank. De frater die met de grote schenkfles van Talens rondging. De inktlap. Het roze vloeipapier waar de gaten invielen als het papier verzadigd was met inkt. Stempeltjes aan het eind van de oefening, als je goed je best had gedaan.

Frater Silvius had een manier van schrijven onderwijzen die me zowel voorkomt als de eenvoud zelve als heel handig. Dat was in de derde klas.

Twee uur 's middags: schrijfles. Elke middag tien zinnen. Niet meer, niet minder. Als iedereen inkt aan de pen had, en gebogen zat over het schrift met de dubbele lijntjes, begon Silvius de zinnen te dicteren. Hij deed dat uit zijn hoofd. Ik verdenk hem ervan dat hij ze ter plekke verzon.

De gedicteerde zinnen moest je in je schrift opschrijven, en dat zou aan frater Silvius dus dagelijks nogal wat correctiewerk hebben opgeleverd. Nu komt het handige deel. De zinnen die gedicteerd werden, werden ook op het bord geschreven. Dat deed de frater niet zelf. Hij liet het doen, en wel door de beste leerling van de klas. Zo hoefde Silvius slechts één werk te corrigeren waar dat nodig was, de zinnen op het bord namelijk, en tegelijk kon iedere leerling zijn eigen werk nakijken en de fouten verbeteren.

De slimste van de klas was Robbie van der Vaart. Robbie was, dat wisten wij allemaal, briljant. Uit zijn hoofd tekende hij in de juiste kleuren de vlaggen van tientallen landen waarvan wij het bestaan niet eens kenden. En dus was het Robbie die elke middag het krijtje van Silvius kreeg en de gedicteerde zinnen op het bord schreef, meestal foutloos.

Het zal ongeveer halverwege het derde schooljaar geweest zijn, dat Robbie's ijver beloond werd met wat toen "een klas overslaan" genoemd werd. Robbie ging in januari naar de vierde klas.

In onze kinderlijkheid dachten wij dat Silvius nu de klos was: hij zou voortaan zelf de zinnen op het bord moeten schrijven. Het kwam niet in ons op dat ook maar iemand van ons Robbie kon vervangen.

Daar dacht Silvius anders over: de klos, dat was ik.

De spanning was, als ik op mijn herinnering vertrouw, enorm. Zo weinig mogelijk fouten maken, en nog netjes en horizontaal schrijven ook. Toen heb ik leren schrijven. En dan bedoel ik niet de techniek, het schoonschrift, de spelling, de grammatica. Ik bedoel het genieten van dat spannende gevoel dat schrijven kan zijn.

Silvius heeft me op een heel eenvoudige wijze laten voelen wat het is schrijver te zijn: de dingen zo op het bord te schrijven dat het geschrevene nuttig is voor anderen. Hij liet me elke middag op dat bord publiceren. Hij gaf me mijn eerste lezers. En hij was zelf, tien zinnen per dag, mijn eerste uitgever.

 

 
TERUG NAAR BEGIN VAN DEZE PAGINA