Zelf ben ik maar één keer wereldkampioen geweest. Dat
was in 1963. Het wereldkampioenschap voetbal werd toen gehouden achter
het patronaatsgebouw van de Hasselt. Daar waren ook alle voorronden
gespeeld. De finale ging tussen klas 6A en 6B. Ik stond in a. De
voorronden waren slopend geweest. Gemiddeld voetbalden a en b vijf keer
per week tegen elkaar tijdens het speelkwartier, al dan niet aangevuld
met spelers uit 5A en 5B. Zo kon het gebeuren dat je teams van twintig
tegen twintig had. Of iets in die buurt. Als er maar niet te veel
verschil in zat. Het verrassende van het toernooi was echter dat tot de
laatste schooldag, de finale, a en b evenveel wedstrijden gewonnen
hadden.
Met zoveel volk op het veld gebeurde er natuurlijk wel
eens wat. Ik herinner me een wedstrijd waarbij iemand een gebroken neus
opliep, en twee anderen met verband om het hoofd het stadion verlieten.
Meestal waren de blessures minder erg. Omdat we aanvallend voetbal
speelden was het voor de goal meestal erg druk, en omdat het veld
bestond uit zand en zwart gruis met sintels, was de bal niet altijd
zichtbaar. Voeg daarbij het type schoenen uit die tijd, en het zal
duidelijk zijn dat schaafwonden zwart van het gruis zagen en dat de
kleur van een gemiddeld scheenbeen diepblauw was.
Het was een mooi veld. Nergens kon je zwartere voeten
krijgen. Soms werd een wedstrijd afgelast omdat het te hard waaide. Aan
twee kanten stonden hoge bomen waarachter het publiek zich kon
verschuilen. Zijlijnen waren er niet en zo kon het wel eens gebeuren dat
de rechtsbuiten ineens tussen twee bomen opdook met de bal aan de voet
terwijl de verdediging nog naar de stofwolken op het middenveld stond te
turen.
Een scheidsrechter hadden we niet. Met zoveel volk op
het veld is dat ook helemaal niet nodig; er was altijd wel iemand die
het precies gezien had. Aan gele kaarten deden we evenmin. Wie zich een
paar keer onsportief gedroeg, kreeg gewoon een oplawaai en een schop
onder zijn kont, en die schorste zich dan zelf wel voor een paar
wedstrijden.
Ik had me pas laat bekeerd tot voetballen en er waren
heel wat sterren in ons elf- of meertal die in mijn ogen fantastisch met
de bal overweg konden. Als je er pas later bijkwam of minder goed was,
speelde je in de tweede aanvalsgolf. Alleen door veel doelpunten maakte
je kans ooit een plekje te veroveren in de voorhoede. Nooit heb ik
flitsender, beweeglijker voetbal gezien als op dat veld. Er waren er die
in een kwartier toch mooi acht doelpunten maakten. Uitslagen als 12-10
waren heel gewoon.
In de week van de finale waren we in topvorm. De trainer
had ons verboden om de meiden van de meidenschool achterna te roepen, en
we mochten ook niet meer naar het strand van het zwembad aan de Ringbaan
Oost uit vrees dat er foto's in de pers zouden verschijnen waarop de
lezer ons begerig zag loeren naar die plaatsen op de meisjeslichamen
waar later borsten zouden groeien. Die vrees was niet onterecht. Het
schijnt dat een jaar of vijf eerder enige spelers van 6A een paar dagen
voor de finale gefotografeerd waren terwijl ze met flessen ranja onder
de brug van het zwembad al watertrappelend een feestje bouwden met
meisjes in wollen badpakken.
De finale? Die was uiteraard zinderend van spanning. Al
na dertig seconden opende iemand de score. De eindstand ben ik vergeten,
maar ik weet nog wel heel zeker dat we wereldkampioen van de Hasselt
werden.
Daarna heb ik nooit meer gevoetbald, want ik besloot
afscheid te nemen op het hoogtepunt van mijn carrière.