‘Ik kan lezen’,
zegt nichtje Lynn, en ze zegt het alsof ze onlangs heeft leren
fietsen. Het is me even niet duidelijk wat ik daarop zal
antwoorden, want nichtje Lynn is eergisteren vier jaar geworden,
en zelfs aan het gezicht van nichtje Quinn, die ouder is en al een
poezie-album heeft, zie je dat nichtje Lynn behoorlijk overdrijft.
Maar tegen een kind zeggen dat het niet kan lezen, als het zelf
het tegendeel beweert, dat lijkt me van een hoge wreedheid. Dus
vraag ik Lynn wat ze dan het liefst leest. En even vanzelfsprekend
als de eerste mededeling is nu het antwoord: Switje.
Dat treft, want onder
in de boekenkast heb ik nog Walt Disney’s ‘Switje en de zeven
dwergen’, een uitgave waarin ik zelf in 1957 de plaatjes uit de
gelijknamige tekenfilm heb geplakt.
Plaatje een: Switje is
de trappen van het kasteel aan het schrobben, in opdracht van haar
stiefmoeder. De duiven houden haar gezelschap. Nichtje Lynn zet
haar wijsvingertje op het plaatje en zegt: Lief.
Plaatje twee: de
stiefmoeder. Wijsvinger erop: Stout. De sprekende spiegel wordt
aangewezen: ook stout. De eerste ontmoeting van Switje en de
prins, vier plaatjes, wordt zo: Lief, lief, lief, lief.
Maar dan verschijnt de
jager. Zijn ogen staan vervaarlijk bol, en in zijn gebalde vuist
houdt hij het lange mes.
Nichtje Lynn aarzelt,
maar haar wijsvingertje blijft op het plaatje. Haarprobleem is
duidelijk. Ze moet het beeld vertalen naar het verhaal zoals ze
het kent, zoals het haar voorgelezen is, zoals ze het onthouden
heeft. Bijna zou dit dreigende plaatje haar misleiden, maar dan
zegt ze toch: Lief.
Waarmee bewezen mag
zijn: nichtje Lynn kan lezen. Nog niet alles, maar al wel het
belangrijkste, het grondbeginsel van alle literatuur: Lief en
Stout. |