Een
van de eerste grote voornemens die Robert Hooke (1635-1703)
als jonge wetenschapper maakte, was dat hij de mens zou
leren vliegen. Dat hem dat niet gelukt is, is minder
belangrijk dan het voornemen zelf. ‘Natuurlijke filosofie’,
zoals de wetenschap in de zeventiende eeuw genoemd werd,
mocht dan voor een belangrijk deel bestaan uit het zoeken
naar en formuleren van de wetten die de ‘mechanica’ van
het universum bepalen (met een beetje hulp van God, dacht
men), maar uiteindelijk moest je er volgens Hooke wel wat
aan hebben. Misschien niet vliegen, maar met een onderzeeër
in de Thames varen, kon in tijden van oorlog ook heel
belangrijk zijn. Of een machine bouwen die appels kon
snijden, en een die cider maakte. Het systematisch
verzamelen van gegevens om het weer te voorspellen.
Vivisectie op een hond verrichten om de rol van het bloed in
de longen van de mens vast te stellen. Een reiskoets met
één wiel, en toch comfortabel. Het is slechts een heel
kleine greep uit de talloze experimenten waarmee Robert
Hooke zich heeft beziggehouden. In zijn tijd werd hij
beschouwd als een van de voornaamste Engelse geleerden, de
evenknie van Isaac Newton. Toch is Hooke beter getekend met
het feit dat hij slechts één wetje op zijn naam heeft
staan (over spiraalvering), en twintig uitvindingen van
wetenschappelijke instrumenten: twee meer dan Carl Zeiss,
elf meer dan Isaac Newton.
Stephen
Inwood noemt Hooke in The Man Who Knew Too Much ‘een
wetenschappelijke omnivoor’. In een tijd waarin
wetenschappelijke disciplines nog niet afgebakend waren, was
veelzijdigheid vanzelfsprekend. Christiaan Huygens, een
tijdgenoot van Hooke, was evenzeer wiskundige, fysicus en
astronoom, als meteoroloog en muziektheoreticus. Toch lijkt
Hooke zijn tijdgenoten in wetenschappelijke vraatzucht ver
te overtreffen. Hij bliefde niet alleen alles maar ook veel.
We hebben bijvoorbeeld zijn geologische onderzoekingen nog
niet genoemd, met zijn theorie over de verschuivingen in de
aardkorst, die hij rond 1660 formuleerde en die een eeuw
later bevestigd werd. Zijn bijdrage aan de entomologie met
zijn belangrijkste boek, Micrographia (1665). Of zijn
vermoedens dat je kunstzijde zou kunnen maken, een
stethoscoop, en een rotatiepers. Inwood geeft een lijstje
uit Hooke’s aantekeningen over de terreinen waarop hij
zich wilde begeven. Links zette hij de theorie: ‘Van de
beweging, het licht, de zwaartekracht, magnetisme, buskruit,
de hemellichamen’. De pragmaticus Hooke zette er een
rijtje ‘Verbeteringen’ naast: ‘Van scheepvaart,
uurwerken, lenzen, handelsmachines, koetswerken’. Inwood:
‘Het is een buitengewoon feit dat hij binnen tien jaar
inderdaad een belangrijke bijdrage heeft geleverd op bijna
al deze terreinen.’ En omdat dat allemaal nog niet genoeg
was, begon Robert Hooke in 1666, na de grote brand die bijna
heel het centrum van Londen vernietigde, aan een tweede
loopbaan: stedenplanner en architect. Zijn wetenschappelijk
werk als curator van experimenten van de Royal Society bleef
hij er gewoon bij doen.
Hij
wist natuurlijk niet te veel, hij dééd te veel. En liefst
elke dag. Hij lijkt ook een gave te hebben gehad om de
indruk te wekken dat hij altijd met alles bezig was, al was
daar niet iedereen van overtuigd. Als Hooke in de jaren ’70
hooglopend ruzie krijgt met Huygens, schrijft de laatste,
die ook lid was van de Royal Society: ‘Hooke, die denkt
dat hij alles heeft uitgevonden’. Als Hooke iets níet
kon, dan was het vrienden maken, en dat lijkt een van de
oorzaken te zijn – naast die ongecontroleerde vraatzucht
en toch wel een zekere minachting voor de theorie – dat
hij na zijn dood snel vergeten werd en vaak niet meer de
erkenning kreeg die hem eigenlijk toekwam. Boekte Hooke met Micrographia
de eerste baanbrekende resultaten met de microscoop,
Anthonie van Leeuwenhoek had meer geduld en zou hem dertig
jaar later ruimschoots overtreffen. Newton heeft Hooke al
snel, en terecht, geheel overvleugeld. Als Londen herrezen
is uit de as van de grote brand, dan vloog de Phoenix
dankzij bouwmeester Christopher Wren. Hooke was weliswaar
betrokken bij de herbouw van eenenvijftig kerken, maar Wren
tekende die ene, de mooiste: St. Paul’s. Vrijwel niets wat
Hooke bouwde in het nieuwe Londen bestaat nog, en Inwood
moet benadrukken dat de zuil die de grote brand herdenkt, The
Monument, evenzeer Hooke’s werk is geweest als dat van
Wren. En wie interesseert het nu nog dat Hooke de Engelse
Jan des Bouvrie was met het laatste snufje op het gebied van
stijlvol wonen: het schuifraam met verborgen
contragewichten?
Wat
Hooke ook nog goed kon, was ruzie maken. De hoofdstukken die
Inwood daaraan besteedt zijn de levendigste van de
biografie, want ze geven talloze doorkijkjes naar de
belangen die op het spel stonden als het om internationale
wetenschappelijke reputaties ging. In die zin lijkt Hooke
ongemeen ijdel te zijn geweest, misschien omdat hij van
eenvoudige komaf was en zich nooit heeft kunnen ontwikkelen
of opwerken tot een ‘gentleman wetenschapper’. De beste
ruzies zijn die met Huygens en Newton. Huygens zou volgens
Hooke hebben gespiekt in Micrographia om het probleem
van de lengtebepaling op zee te lijf te gaan met uurwerken
die een spiraalveer hadden. Hetzelfde verwijt van
intellectueel plagiaat richtte Hooke aan Newtons adres ter
zake van de theorie over lichtstralen en lichtbreking.
Newton, die uiteraard de affaire met Huygens kende,
reageerde aanvankelijk venijnig, en schreef in een brief aan
de Royal Society dat hij niets uit Micrographia
gestolen had, behalve misschien de ideeën van… Descartes.
Later schreef Newton een verzoenende brief aan Hooke met
daarin de zin die de beroemdste is uit de wereldliteratuur
van de wetenschappelijke correspondentie: ‘Als ik verder
heb kunnen kijken, dan komt dat doordat ik op de schouders
van reuzen heb gestaan.’ Met die ‘reuzen’ bedoelde
Newton Descartes en Hooke. Toch is er van de laatstgenoemde
reus geen enkel portret overgeleverd. Zelfs geen miniatuur.
Newton’s
woorden hebben niet geholpen. Toen Hooke stierf was hij al
bijna vergeten. Onder zij armzalige bed, met daarin zijn
vervuilde lichaam, werd een kapitaal gevonden: geld dat hij
verdiend had als architect van landhuizen. Hoe hij het moest
uitgeven, heeft hij nooit geweten noch geleerd. Hij was een
vrek, zei men, een vrijgezel, en buiten de koffiehuizen had
hij geen sociaal leven. Alleen een nicht heeft hij ooit
bemind. Kortstondig, maar even hevig als de wetenschap.
Stephen
Inwood: The Man Who Knew Too Much – The Strange and
Inventive Life of Robert Hooke.
MacMillan;
486 pagina’s; POND 18,99
ISBN
0 333 78286 0 |