Die
ontwikkeling - van boek tot sterfbed - wordt in de literatuur het
meest onderhoudend belichaamd door Emma Bovary, de hoofdpersoon
uit de roman Madame Bovary (1857) van Gustave Flaubert.
Emma las graag en veel, maar niet het meest stichtelijke.
Romantisch en avontuurlijk was haar lectuur, een beetje gevaarlijk
zelfs. En toen Emma die romantiek en dat avontuur niet terugvond
in haar huwelijk, besloot ze die geneugten zelf te zoeken. De
gevaren kwamen vanzelf. Overspel en schulden leiden ten slotte tot
een dosis arsenicum en haar dood. Sindsdien is het zo dat iedere
rechtgeaarde Flaubert-lezer (voor lezeressen durf ik in dit
bepaalde geval niet te spreken) het in het diepst van zijn
gedachten minstens één keer met Emma gedaan heeft.
Waarschijnlijk op donderdagavond in een koets.
Als
je het woord "bovarysme" gebruikt, zou je het in de hier
geschetste context moeten gebruiken: zodanig onder invloed staan
van wat je leest, dat je kost wat kost wilt beleven wat je gelezen
hebt. Met andere woorden: Don Quichote leed aan bovarysme.
In
die precieze betekenis zie ik het woord "bovarysme' helaas
nooit. Ook niet in Daniel Pennacs anderszins heel aardige pleidooi
voor een verantwoorde opvoeding met boeken: In een adem uit
(De Brink, 1993). Pennac heeft daarin "De tien onaantastbare
rechten van de lezer" opgesteld, en op nummer zes staat
"Het recht op bovarysme (een tekstueel overdraagbare
ziekte)". Bovarysme is in Pennacs betoog de natuurlijke
geneigdheid van jonge lezers tot het minder verhevene, en ook wel
de hang naar de verheerlijking daarvan. Zijn beschrijving van een
aanval van bovarysme is treffend: "De verbeelding zwelt op,
de zenuwen staan gespannen, het hart slaat op hol, de adrenaline
spat in het rond, de identificatie werkt op volle toeren en de
hersenen zien (voor een ogenblik) de knollen van het dagelijks
leven aan voor de citroenen van het geromantiseerde bestaan."
Dat
is een recht van iedere lezer, maar toch hoopt Pennac dat eens het
moment zal komen dat we niet langer die aanvallen van bovarysme
ondergaan, en dat we "van de roman andere dingen verlangen
dan de onmiddellijke en uitsluitende bevrediging van onze gevoelens."
Even dacht ik dat Pennac daarmee wil zeggen: want als dat moment
niet komt, kijk dan maar eens hoe het met Emma is afgelopen. Maar
dat wil hij niet. Hij zegt: "(...) omdat het meisje de
Bouquetreeks verzamelt, hoeft ze nog niet te eindigen met het
slikken van handenvol arsenicum."
Ook
in de medische literatuur over bovarysme, bijeengebracht door
Rodin en Key in Medicine, Literature & Eponyms (1989),
wordt het ziektebeeld niet in verband gebracht met lezen. Het is
er slechts "de verwarring van dagdromen met de feiten van de
waargenomen wereld". Me dunkt dat Emma heel wat verder ging.
Rodin en Key halen ook de geleerde Huxley aan. Die zou bovarysme
gedefinieerd hebben als "het vermogen van de mens om zichzelf
als anders te ervaren dan hij is." Dat lijkt me weer wat
overdreven, want met zo'n definitie zou zelfs Kees de Jongen aan
bovarysme lijden, en die las alleen het betere boek.
Niet
alleen boekbangerds hebben eeuwenlang de gevaren van al te
avontuurlijke en romantische literatuur veroordeeld, ook de
auteurs waren overtuigd van de gevaarlijke kantjes aan hun
verhalen. Edmond de Goncourt heeft zo'n drama beschreven in La
fille Elisa (1877), waarin Elisa een duidelijk slachtoffer is
van bovarysme. Voltaire en Rousseau waarschuwden hun lezeressen:
lees dit niet, of alleen op eigen risico.
Jules
de Goncourt probeert contacten aan te knopen met een gehuwde dame.
De dame: "Het is beter als wij elkaar niet meer zien."
Jules:
"Ach! Mevrouw, waarom laat u in uw leven geen roman
toe?"
De
dame: "Een roman! een roman! (met een zucht) Dat is veel te
serieus voor mij! (Half glimlachend) Die mag ik niet lezen van
mijn echtgenoot."
Pennac
en anderen moeten bovarysme dus niet onschadelijk maken; er zijn
al zo weinig gevaren overgebleven voor ons, de lezers. Laten we er
zuinig op zijn. Laat Emma onze martelares blijven.