|
Iets meer dan twee
jaar geleden zag ik Boudewijn Büch voor het eerst, en zoals
het lot het heeft bepaald ook voor het laatst. Het was in het
Paleis Raadhuis in Tilburg. Daar was Büch de feestredenaar
ter gelegenheid van de boekenmarkt die jaarlijks door de
Stichting P. J. Cools georganiseerd wordt. Het werd een lange
voordracht over oude boeken, reizen, verzamelen, en hemzelf.
De oude raadszaal, nog steeds zeer voornaam ogend, zat vol.
Het was eind augustus, mooi weer, en als Büch, die uit het
hoofd sprak, zijn betoog even onderbrak om naar woorden of
gedachten te zoeken, dwaalde zijn blik af, naar buiten, alsof
hij aan de overkant van de straat niet het Koningsplein zag
liggen maar het Paaseiland. Het was waarlijk een mooie
voordracht, waarbij gelachen kon worden als Büch zijn
minachting liet blijken voor boekenkasten van Ikea, en het
stil werd toen hij de woede van het verzamelen een
vadercomplex noemde. Na afloop overwoog ik of ik hem de hand
zou gaan schudden en een compliment zou maken, maar ik heb dat
niet gedaan. Ik wist niet zeker of hij dat op prijs zou
stellen, want het was ook toen al duidelijk dat hij eigenlijk
maar één ding wilde: weg. Hij wilde altijd weg, schreef hij
zelf, overal.
Ik vind dat nu wel
jammer. Vooral dat ik dat compliment niet gemaakt heb voor die
voordracht en zijn boeken die over boeken en bibliotheken
gaan. Toen ik halverwege de jaren tachtig een boek over
curieuze boeken gepubliceerd had, ‘Vergeten boeken’,
ontving ík namelijk wél een brief van Boudewijn Büch, met
de opmerking dat hij ervan had genoten tot diep in de
nachtelijke uren. Ik bedoel: ik had dat wel wederzijds willen
maken.
Van de andere kant
zal het hem ook wel niet ontgaan zijn dat zijn werk ook in
Tilburg gewaardeerd is. De stichting die ik hierboven al
noemde, is namelijk vernoemd naar pater Piet Cools, een
missionaris van de ‘Rooi Harten’ in Tilburg, maar vooral
bekend gebleven als de peetvader van de kloosterbibliotheken.
Cools schreef een boekje: ‘Over het conserveren van boeken’,
en de Stichting Cools gaf daarvan een nieuwe druk uit in 2000.
Ik heb toen de tekst van Cools voorzien van een groot aantal
aanvullingen, waarbij ik ook citeerde uit ‘Boekenpest’ van
Boudewijn Büch. Toen de voordracht van Büch in het Paleis
Raadhuis was afgelopen, bood de voorzitter van de Stichting
Cools, Peter IJsenbrant, die herdruk aan Büch aan als extra
blijk van waardering; waarop Büch lachend reageerde met: ‘Dat
heb ik al!’
Boudewijn Büch
wordt ‘in kleine kring’ begraven. Als ik dit schrijf
(woensdagavond) is niet bekend waar. Maar als zijn laatste
rustplaats over enige tijd gekend zal zijn bij zijn lezers en
kijkers, zullen velen ongetwijfeld een pelgrimage naar die
plek maken. Zoals hij zelf pelgrimeerde naar zijn meest
geliefde schrijvers: Goethe, Ariosto, Melville, en vele
anderen. Heine niet te vergeten, over wie hij las toen zijn
hart het genoeg vond. Of naar het Paaseiland met zijn
mysterieuze dode cultuur, en Mauritius waar in de zeventiende
eeuw de laatste dodo is gestorven. En zelfs een beetje naar
Tilburg, de stad van pater Cools, wiens boek hij ‘al had’.
Ik ben niet zo’n
pelgrim, geen reiziger. Zijn boek ‘Eilanden’ kan me
daardoor minder boeien dan de boeken waarin hij door zijn
boekenkast en bibliotheken dwaalt. Maar de reis naar zijn
laatste eiland wil ik nog wel eens maken. Omdat hij zelf
geschreven heeft: ‘Pas als ik voor zijn graf heb gestaan,
gaat een schrijver voor mij echt leven.’ En dan, dan maak ik
alsnog dat compliment.
|