CUBRA

INHOUD ED SCHILDERS 
HOME

Deze kleine serie columns verscheen in de Volkskrant gedurende de laatste weken van 1999

Ed Schilders
De beste lezers van het tweede millennium: een toptien
5 columns

1

Kampioenen

De naderende eenentwintigste eeuw vraagt om de eindbalans van de huidige, en elk weekeinde brengt nieuwe verkiezingsuitslagen: Pele, Johan Cruijff, Katherine Hepburn en Carey Grant. Is er een Fanny Blankers-Koen van de boekenkast, vroeg ik me af, een Carl Lewis van de leeslamp?

Onderzoek leerde dat de lezers over wie veel bekend is vrijwel altijd schrijvers zijn. Als enig jurylid vond ik het goed dat zij meedongen, maar de ereplaatsen dienden toch te gaan naar hen die een boek lazen zonder bijbedoelingen. Wat betreft die laatste categorie tekende zich een topvijf af, en ik besloot mijn toptien van het millennium compleet te maken met de lezende schrijvers. Vandaag in kort bestek de plaatsen tien tot en met zes.

Op tien: Thomas van Kempen. Omdat hij ons behalve een boek ook een spreuk naliet: 'Met een boekje in een hoekje.'

Negen: Hugo de Groot, lezer op Loevestein. De boekenkist is legendarisch omdat de schrijver erin ontsnapte; hier wordt hij geëerd om de boeken die hij binnenbracht.

Nummer acht moet Joost van den Vondel zijn. Op zijn alleroudste dag had hij nog een aantal boeken, en Gerardt Brandt schrijft hoe Vondels inhalige familie die te gelde maakte. Als Vondel daarover sprak, zag men hem met 'schreiende oogen'.

Zeven is Joachim Oudaen. Op zijn sterfbed was hij te zwak om nog een volledige bijbel te kunnen lezen. Hij liet het boek in parten delen en inbinden.

Dirk Bax bracht de nacht door in een pension in Rotterdam, waar hij een lezing had gehouden. Onze nummer zes besloot nog wat te lezen. Bij kaarslicht.

Ook zijn laatste gedicht verbrandde.

 

2

Meesters

Op de plaatsen vier en vijf van de toptien van de lezers van het millennium staan Mr. Ekke Fransema en Mr. Neirinck. Over de eerstgenoemde schreven H. Heijerman en D. Huizing een boek ('De kunst van het verteren'), de tweede gaf zijn naam aan een autobiografisch verhaal van Rosalie Loveling. Fransema werd geboren in 1864 in Godlinze, in noordoost Groningen; van Neirinck weten we alleen dat hij rond 1845, toen Loveling nog 'een heel jong meisje' was in het plaatsje Nevele bij Gent, al zeer oud was. Beiden waren verwoede lezers en verzamelaars, en mede daardoor stonden ze bekend als excentrieke heren. Een foto uit het boek over Fransema, waarop een zeldzame bibliomane chaos zichtbaar is, zou zonder bezwaar geplaatst kunnen worden in het verhaal over Neirinck.

'Neirinck ging nooit in een herberg', schrijft Loveling. Na de dood van Fransema, in 1928, troffen de nabestaanden overal achter de boeken lege drankflessen aan. De bibliotheek en de grote collectie historische documenten werden geordend, gerestaureerd, en bijgezet in het rijksarchief van Groningen en de bibliotheek van Appingedam.


De zolder van Mr Fransema

Neirinck kreeg een beroerte en werd ter verpleging opgenomen in het 'oudemannenhuis'. Zijn boeken werden in een apart kamertje gezet, en de dood van de lezer werd niet afgewacht om met de uitverkoop te beginnen. Maar Neirinck herstelde aardig en op zekere ochtend is hij naar het kamertje 'gesukkeld'. Toen hij daar de schamele restanten zag van zijn boekerij, gehavend, 'op de vloer overhoop geworpen', heeft hem dit zo aangegrepen dat hij een nieuwe beroerte kreeg. Hij overleed ter plaatse, 'met een vermaledijding op de mond'.

 

3

Roeping

Hij noemde Louis Couperus een 'kappersbediende' en Frederik van Eedens 'Van de koele meren des doods' een 'pathologisch geval'. Pater Gielen was tussen 1912 en 1929 hoofdredacteur van het recensietijdschrift 'Boekenschouw'. Honderden hoofdartikelen moet hij geschreven hebben, duizenden recensies, en meer dan de optelsom daarvan zal hij gelezen hebben. Hij was een lezer met een hogere roeping, want altijd was hij in zijn lectuur op zoek naar het slechte. Een goede criticus is hij nooit geworden, een gedreven lezer is hij altijd gebleven. 'Ik word zenuwachtig als ik hem lees,' schreef hij over zijn ervaringen met het werk van Couperus, 'en ik geloof dat er nog nooit een boek van dezen man ongeschonden uit mijn handen is gekomen.'

Het werk van Lode Baekelmans stonk naar vis. Dat van Buysse naar mest. Jan Tersteeg was 'door-en-door slecht'. Elsschot is gespecialiseerd in 'zedeloosheid en ongebondenheid'.

Door inzicht werd Gielen niet gehinderd. Toen Van Ostayen stierf, was hij verheugd dat we nu nooit meer iets van de dichter zouden horen; toen de Betuwse volksdichter pater Van Meurs overleed, hoorde Gielen zelfs het verre nageslacht nog diens verzen reciteren.

De enige foto die ik van hem ken, is gemaakt in het Amsterdamse redactiekantoor van 'Boekenschouw'. Gielen staat bij de potkachel. Achter hem overvolle boekenplanken, vóór hem een enorme berg boeken, alsof hij ze verre van zich af heeft gesmeten. Niet om wat hij vond staat hij op drie in onze toptien van lezers van het millennium, maar om wat hij las.

 

4

Verhuizen

Mevrouw P.R. Dam heeft nog met hem samengewerkt op het gemeentearchief van Leeuwarden. Drs. Jan de Roos, geboren in 1902, was toen al gepensioneerd maar hij bleef zich onbezoldigd inzetten voor het archief, onder andere bij de ontsluiting van de collectie affiches uit de oorlogsjaren, die hij indertijd zelf had bijeengebracht en aan het archief had geschonken. In 1990, vier jaar na de dood van De Roos, werd de verzameling tentoongesteld en verscheen er een catalogus onder redactie van P.R. Dam en Joh. Schaafsma. Jan de Roos bezat zoveel collecties - behalve van papier ook archeologische - dat er voor hemzelf gedurende zijn laatste levensjaren geen plaats meer was in zijn huis aan de Bleeklaan in Leeuwarden. Ook het huis schonk hij bij testament aan het archief.

Was Jan de Roos ook als lezer zo bijzonder dat ik hem hier op de tweede plaats mag verkiezen van de 'Lezer van het millennium'? Het kan bijna niet anders, met zoveel papier thuis en op de werkplek. Van zijn ook als lezer ongewone verdiensten was ik eigenlijk meteen overtuigd nadat ik voor het eerst een anekdote over hem hoorde vertellen. Het moet in 1911 geweest zijn, concludeer ik uit de tentoonstellingscatalogus. Het gezin De Roos ging verhuizen. Alles was in gereedheid gebracht, de verhuizer kwam voorrijden, er werd hard gewerkt. Alleen: Jantje de Roos zat nog te lezen in bed, en was niet van zins daarmee op te houden. Men heeft toen, zo is mij verzekerd, Jantje met bed en al opgepakt en in de verhuiswagen gezet. Op het nieuwe adres is hij als eerste uitgeladen. En hij las nog steeds.

 

5

Dante

Enige weken geleden kreeg ik van de heer J. Engelsman een tip: in de collectie van de bibliotheek van de Theologische Faculteit in Tilburg zou zich een onvoltooide Dante-encyclopedie bevinden. De volgende dag bevestigt de kaartenbak van die bibliotheek het bericht, en vijftien minuten later zit ik in het magazijn aan tafel met achttien overvolle ordners van het grootste formaat.

A.W. van Rossum was zeven jaar pastoor in Almelo toen hij in 1943 door de Duitsers geïnterneerd werd. Als besluit van een kort voorwoord bij zijn titanenarbeid schrijft hij dat hij in het Huis van bewaring met zijn werk begonnen is. Pas nadat hij in 1961 eervol ontslag kreeg, heeft hij het voortgezet, maar in de tussenliggende jaren moet hij voortdurend in zijn Dante gelezen en gestudeerd hebben zodra dat ene andere boek, het Woord van God, even zonder zijn aandacht kon zijn.

Twee ordners bevatten een register op persoonsnamen. De rest is een enorm woordenboek met vertalingen van de Italiaanse en Latijnse woorden in hun context. En het is ook een concordantie, want Van Rossum beperkte zich niet tot de 'Goddelijke komedie' maar bracht het gehele oeuvre in lexicografische kaart.

'Niet beëindigd' typt hij in 1963 als laatste woorden; en dus niet gepubliceerd. Daardoor is hij gebleven wat hij altijd was: een lezer. Als pastoor diende hij slechts één Heer, als lezer slechts één schrijver. A.W. van Rossum is mijn lezer van het millennium.

 
NAAR BEGIN VAN DEZE PAGINA