Een paar maanden geleden heb ik mijn debuut gemaakt in
Australië. In de ‘Dutch Courier’, een maandelijkse, tweetalige krant
voor Nederlandse immigranten. De redactie van het blad vroeg me of ze een
stukje van me mocht overnemen. Het stond op het internet, en was eerder in
deze krant gepubliceerd. Zo is dat een paar keer gegaan, en sindsdien
krijg ik het blad toegestuurd. Ik lees er graag in. Neem het
novembernummer. Op de voorpagina een groot artikel over het Nederlandse
team dat de World Solar Challenge gewonnen heeft, maar ook een advertentie
voor schotelantennes om naar Studio sport en Het Klokhuis te kunnen
kijken.
Opvallend
is de aandacht voor typisch Nederlands voedsel. In een strip droomt een
jongetje van een frikadel met uitjes, een kroketje met mosterd, en een
boterham met hagelslag. De Hollandse winkel in Blackburn adverteert met
speculaas en beschuit van Bolletje. In de kookrubriek legt de kok uit
hoe je een fantastisch gegarneerd broodje Goudse kaas samenstelt. En
omdat Sinterklaas mee is geëmigreerd worden er taaitaai, pepernoten,
chocoladeletters en marsepein aangeboden. Maar vooral dat dromende
jongetje trof me. Dat was ik. Alleen droomde ik op die leeftijd niet van
lekkernijen, ik droomde van Australië. Dat kwam zo.
1963.
Ik zat in de zesde klas van de Antonius-school, en in het klaslokaal
hing een prachtige, kleurrijke landkaart van Australië, met getekende
kangoeroes, exotische vogels, en avontuurlijke boortorens. En overal op
die kaart scheen de zon. Ik geloofde meester Van de Ven eigenlijk niet
toen hij me een adres gaf waar ik die kaart gratis kon bestellen, maar
het wonder voltrok zich: twee weken later belde de postbode aan en hij
overhandigde een kartonnen koker met daarin de zo begeerde landkaart.
Die kwam boven het bed te hangen.
Rechtsboven de bewuste
landkaart van Australië
Aangespoord
door dit succes werd ik stoutmoediger. Toen de meester een serie van zes
posters ophing, noteerde ik de nummers, en schreef ik weer een
briefkaartje van acht cent met een verzoek om toezending. Ze werden
onverwijld bezorgd. Bovendien kreeg ik folders toegestuurd, en daarin
vond ik adressen van instanties die me met genoegen nog meer informatie
zouden sturen. Ik werd een postorderbedrijfje. Binnen twee maanden had
ik hele pakken papier over Australië, Nieuw-Zeeland, Canada, en zelfs
Brazilië (toen nog een geliefd immigratieland). Het enige wat ik niet
goed besefte, was dat dit allemaal niet zozeer ter stimulering was van
jongensdromen maar van de emigratie. En het enige wat die instanties
niet wisten, was dat ik pas twaalf jaar oud was.
Toen
kwam de brief. Mijn belangstelling voor Australië was hun niet ontgaan,
en binnenkort zou er in Tilburg een voorlichtingsavond zijn. Over
emigratie. Daar was ik van harte welkom. Van schrik zette ik een punt
achter mijn activiteiten.
Vandaar
dat ik het nu zo aardig vindt dat er soms een stukje van mij verschijnt
in de ‘Dutch Courier’. Ben ik toch nog een beetje in Australië
terechtgekomen. Met behoud van hagelslag.