|
|
Ed
Schilders
Boeken
op Vakantie (13) - Maillane
Maillane
Het mooiste schrijvershuis dat ik ooit heb bezocht, is
het huis van Frédéric Mistral. Het staat in Maillane niet ver van
Arles en van Les Baux, het land van Mireille.
Mistral is al lang dood, de taal waarin hij schreef, het Provençaals,
legt het langzaam maar zeker af tegen het Frans, en dat Mistral ooit de
nobelprijs kreeg, weet al bijna niemand meer. Zo is de vergetelheid
langzaam in het postume leven van de dichter geslopen, en dat zie je aan
zijn huis: dat maakt het, lang na zijn dood, opnieuw levensecht.
Alsof hij elk moment kan binnenkomen. Ver weg zal hij niet zijn, want
daar staat zijn wandelstok, en zijn hoed ligt op de divan. Misschien
even de tuin in? De boeken in de kast staan niet netjes in het gelid, en
ze zijn sinds 1914 niet meer afgestoft. Het schrijfgerei, daarmee is
hedenochtend nog een vers geschreven.
Als een schrijvershuis een museum wordt, is het in sommige opzichten te
laat. Het ruikt er naar Spidi, een dun metalen draadje verraadt dat het
oude schilderij met een misthoorn verbonden is, en pen en papier liggen
zonder inspiratie in een vitrine. Let wel, ik blijf zulke huizen leuker
vinden dan een bezoek aan het plaatselijk subtropisch aquarium of
bubbelbad, maar het meest wezenlijke dat ons tot een bezoek aanzet, is
verdwenen: de suggestie dat je bij de schrijver op bezoek gaat.
De schrijvershuizen die beschreven worden in Writers and their Houses
(onder redactie van Kate Marsh, Hamish Hamilton, £ 20), hebben, zo laat
het zich aanzien, behoorlijk te lijden gehad onder de museale driften.
Op een foto van een kamer van Thomas Carlyle's huis, zie je wel een hoed
en een wandelstok, maar je ziet ook dat die daar door de conservator
zijn uitgestald. Hier wordt niet gewandeld. Darwins studeerkamer heeft
nog iets intiems behouden, maar rond de sofa in Cowpers salon is het
rode koord weer opgesteld zodra de fotograaf zijn werk had gedaan.
Anders gaan die bezoekers daar toch maar op liggen.
Had George Bernard Shaw tijdens zijn leven inderdaad negen hoeden op
zijn staande kapstok hangen? De meeste zien er bovendien zo mooi uit dat
je je afvraagt of Shaw ze wel eens ooit heeft opgezet. Want ook dat is
niets vreemds in schrijvershuizen: replica's, periodestukken en objecten
die het vooral van de associatie moeten hebben. Want hoe gaat dat? Roem
is een luilak, en tegen de tijd dat zo'n geboorte- of sterfhuis
interessant begint te worden, is er maar al te vaak niets meer over
waarop des schrijvers vingerafdrukken nog te bespeuren zijn.
Writers and their Houses is samengesteld uit essays van hedendaagse
schrijvers. P.D. James op de thee bij Jane Austen, Rebecca Fraser bij de
Brontës, Margaret Drabble in de voetsporen van John Keats. De
achtenveertig bijdragen introduceren de auteur en vormen een
persoonlijke rondleiding langs de huizen. Het is een groot, degelijk,
prachtig, Engels boek. En niet duur.
De eerste bijdrage die ik las, was die over Shakespeare. Shakespeare's
huis is namelijk het enige schrijvershuis waar ik ooit gillend ben
weggerend om te ontsnappen aan een zeventiende-eeuwse variant op
Disneyland. Nog even en je ziet daar Shakespeare in virtual reality.
Dat viel mee. De auteur geeft het niet graag toe, maar we merken het
toch: in dat huis moet je eigenlijk niet zijn. Liever neemt hij ons mee
naar de bossen, en het huisje van Anne Hathaway: `U kunt het best van
het verleden genieten als u in de heuvels van Welcombe gaat wandelen.'
Heel goed.
Er zijn meer auteurs die zich van dergelijk ongemak bewust zijn. Claire
Harman heeft bijvoorbeeld haar twijfels bij een bezoek aan Lady Stair's
House in Edinburgh, een verzamelplaats voor de grote Schotten: Burns,
Scott, en Stevenson. Over de daar verzamelde spulletjes zegt ze: `Dingen
die eens hun nut bewezen in een huisje in Ayrshire (Burns), een huisje
in de Borders (Scott), of op een veranda in Samoa (Stevenson), hebben
een lange, kille loopbaan voor de boeg als relieken, en ze hebben op een
bepaalde manier hun echte verbintenis met hun beroemde eigenaren al
verloren door te overleven.'
Ik begrijp precies wat ze daarmee bedoelt, want juist dat was zo aardig
in het huis van Mistral: alles was nog van hem, en hij gebruikt het
dagelijks.
Ooit stond ik met een vriend voor de poort van het kasteel in Combourg,
waar Chateaubriand een ongelukkige jeugd heeft doorgebracht. Op het bord
lazen we dat het kasteel gesloten was. Dat had onze stemming kunnen
bederven, maar dat lieten we niet gebeuren. We hebben de buitenkant
bekeken en zijn toen weggegaan. We zeiden slechts: `Jammer dat hij niet
thuis was.' En we vroegen ons af of hij misschien van huis was
weggelopen.
|
|
|