LAON
Het stadje Laon zien we tussen twee regenbuien door vanaf de tolweg
liggen, hoog op een plateau, de kathedraal als een kroon op de heuvel.
Dat lijkt ons wel iets, weg uit de regen, hoog slapen. Morgen zien we
dan wel verder.
In herberg La Bannière is nog plaats voor ons. De trap, de gangen, de
deur, alles kraakt hier van de architectonische reuma, maar op de gevel
hangt een groot bord waarop met sierlijke letters geschreven staat dat
de negentiende-eeuwse romancier Champfleury hier in een van zijn romans
de held uit de postkoets liet uitstappen. Later die avond zal blijken
waarom: in La Bannière is het uitstekend dineren.
Bij een eerste verkenning van de oude 'bovenstad' koop ik in een
antiquariaat *Mes mémoires van Alexandre Dumas, de auteur van *De drie
musketiers, *De graaf van Monte-Christo, en honderd andere boeken die ik
niet heb; maar ook de schrijver van de *Grote dictionaire van de keuken,
een werk dat na zijn dood werd uitgegeven, een meesterwerk waaruit het
aangenaam lezen is over uitstekend voedsel.
Het is nacht, het regent alsof het zomer is in Nederland, en in een
herberg in Laon lees ik de memoires van Alexandre Dumas. Hij was pas 45
jaar toen hij er in 1847 aan begon, maar hij moest wel, want hij hield
van feesten en dure maîtresses, en hij huurde ook dure advocaten ter
verdediging van zijn auteursrechten. Dumas verdiende in zijn beste jaren
tonnen, in zijn beste jaren was hij tegelijk meer dan eens zo berooid
dat hij weer nieuwe contracten moest sluiten voor weer nieuwe
feuilletons of theaterstukken.
In hoofdstuk 224 (ik ben niet vooraan begonnen) gaat hij een feest
geven. Ter voorbereiding nodigt hij tien van zijn schilderende vrienden
uit om de kamers van het huis te komen decoreren. Onder hen Eugène
Delacroix, de gebroeders Johannot, die vooral bekend zijn gebleven door
hun gravures, en Grandville, de illustrator van *Beelden uit het
persoonlijke en openbare leven der dieren. De opdracht luidt dat allen
een kamer beschilderen met fragmenten uit de werken van de schrijvers
die uitgenodigd zijn. Grandville moet boven iedere deur dansende dieren
schilderen.
Het boekenbal zelf beschrijft Dumas nog niet. Plotseling slaat de
stemming om als hij zich realiseert dat vier van de tien vrienden al
dood zijn. "Het is niet genoeg dat jij,' schrijft hij aan zichzelf,
"hun namen noemt; je moet vertellen hoe ze waren als mensen en als
kunstenaars, als karakter en als talent. Het is middernacht, het uur van
de herinnering, en ik ben alleen.'
De hoofdstukken die volgen, gaan over de jong gestorven vrienden, Alfred
en Tony Johannot, Clément Boulanger, en Grandville. Het zijn mooie
verhalen die tragisch eindigen, en Dumas, de feuilletonschrijver, heeft
niet nagelaten er het maximum aan sentiment in te verwerken. Hier of
daar te veel misschien, maar rond middernacht in een kamertje in Laon
merk je daar niets van.
Hij meende het. Overal waar ik lees in deze memoires wordt het duidelijk
dat Dumas een groot vermogen tot vriendschap bezat. Met Balzac was hij
gebrouilleerd, maar na diens dood nam Dumas niettemin het initiatief tot
een inzameling voor een passend monument. De weduwe Balzac daagt hem
voor de rechter om dat te verhinderen, maar Dumas neemt nogmaals een
dure advocaat en wint. Als Marie Dorval, een van zijn wat langduriger
beminde vriendinnen, op haar sterfbed ligt, vraagt ze aan Dumas te
voorkomen dat ze van staatswege in een massagraf begraven zal worden.
Dumas, juist weer eens berooid, verkoopt de onderscheidingen die hij in
de loop der jaren gekregen heeft, en begraaft Marie in een particulier
graf. Enige jaren later schrijft hij 'Het laatste jaar van Marie Dorval'
om van de opbrengst van het boek een grafmonument te bekostigen.
"Zo zitten wij in elkaar', schrijft hij over zijn kunstvrienden en
de vriendschap. "Onze meest beminde vrienden: tien jaar lang zien
we ze niet, verwaarlozen we ze ten faveure van onze minst beminde maîtresses.
Maar in een hoekje van de slaapkamer staat een geheime kast, en daarin
staan twaalf boeken, geschreven door de vrienden die je terug zou willen
zien, maar die je nog liever herleest.'
En morgen? De eerste zin van Dumas' memoires geeft het antwoord.
"Ik ben geboren in Villiers-Cotterêts, een klein stadje in het
departement Aisne, gelegen aan de weg tussen Parijs en Laon, op
tweehonderd passen van de rue de la Noue, waar Desmoustiers stierf, op
twee mijl afstand van La Ferté-Milon, waar Racine geboren werd, en op
zeven mijl van Château-Thierry, waar La Fontaine geboren werd.'
Laten we daar morgen maar eens gaan kijken, bij de vrienden die hem al
bij zijn geboorte omringden.
|