rechtmatige eigenaren hebben
teruggebracht. Zulke banden komen in de Hel, en Carmiggelt noemt
onder andere 'het eerste [deel] uwer geïllustreerde
wereldgeschiedenis of het elfde van uw encyclopedie'.
Er is, denk ik, één uitzondering
op deze veronderstellingen, waarschijnlijk door Lucifer zelf
verordonneerd: Collin de Plancy's Dictionnaire infernal.
Die hebben ze compleet, en zelfs in meerdere exemplaren en
edities, zodat je nooit misgrijpt.
Jacques-Albin-Simon Collin Danton dit
de Plancy (1793-1881)2
is een van die merkwaardige semi-literaire randfiguren waaraan
de Franse negentiende eeuw bijzonder rijk is. De interessantste
feiten uit de weinige gegevens die ik heb kunnen vinden, zal ik
hier vermelden. Het is twijfelachtig of er véél meer over hem
te vinden is, maar het lijkt niet uitgesloten dat met name in
ons land nog enig biografisch speurwerk gedaan kan worden.
In 1906 schreef een lezer van L'Intermédiaire
des chercheurs et curieux3
dat hij in zijn jeugd, in de jaren zestig, een boek met
'Bretonse legenden' gelezen had van een zekere Collin de Plancy.
Hij vroeg of de andere abonnees hem meer gegevens konden
verstrekken over boek en auteur. Er kwamen zes antwoorden,
waarvan het eerste luidde dat Collin de Plancy 'een groot aantal
legenden heeft gepubliceerd met betrekking tot de geschiedenis
van Frankrijk en België, en heiligenlevens'. Dit was, bleek met
de verschijning van het tweede antwoord, de 'heilige' De Plancy.
De 'andere kant van de medaille Collin de Plancy' bleek duivelse
trekjes te vertonen, waarvan de schrijver er vier noemt: de Dictionnaire
des reliques, de Dictionnaire infernal, Mémoire d'un vilain du
XIVe siècle, en Le Diable peint par lui-mème.4
Het verschil tussen de twee De Plancy's is zo groot, dat de
derde correspondent van de Intermédiaire zich ernstig afvraagt
of ze wel één en dezelfde persoon kunnen zijn.
Dat het antwoord bevestigend moet
luiden, lijdt geen twijfel, al is heel veel uit het leven van
Collin de Plancy gehuld gebleven in geheimzinnigheid. Lang heeft
hij zich bijvoorbeeld uitgegeven voor een neef van de
revolutionair Danton. Pas in het tweede supplement van de Grand
dictionnaire universel du XIXe siècle van Larousse (1888)
staat, overigens zonder bronvermelding, dat de bloedverwantschap
een fabeltje is en dat de auteur gewoon heet naar het plaatsje
waar hij geboren werd: Plancy.
Vanaf 1812 woont De Plancy in
Parijs, waar hij in boekhandels en bij uitgevers werkt. Hij
schrijft dan al en richt zelf een uitgeverij op, maar de
bibliografische berichten laten, wat volgorde, jaartallen en
edities betreft, veel te wensen over. Waarom hij tijdens de
juli-revolutie (1830) naar België uitweek, is mij niet bekend.
Hij zette daar echter zijn noeste arbeid als schrijver/uitgever
voort, en hij bezocht ook Nederland alvorens in 1837 naar
Frankrijk terug te keren. De Dictionnaire universel des
contemporains van Vapereau (1858) meldt slechts globaal,
maar wel kenmerkend voor deze periode (1812-1837), dat De Plancy
werken schreef waarvan de titels 'de antiklerikale en
voltairiaanse geest weergeven'. De reeds genoemde titels vallen
daaronder, maar ook de Dictionnaire féodal, de Biographie
pittoresque des jésuites, een verhandeling over het Droit
du seigneur, en een Dictionnaire de la folie et de la
raison.
Van De Plancy's werk zijn de Dictionnaire
des reliques en de Dictionnaire infernal het bekendst
gebleven. Ik bezit alleen de laatste, maar hoop te gelegener
tijd nog eens terug te [22] komen op het reliekenboek, dat zeker
zo interessant is, maar dat ik tot nu toe alleen in leeszalen
kon raadplegen, zodat ik het nooit helemaal gelezen heb.
De Plancy was berucht. De
negentiende-eeuwse Engelse bibliograaf H. Spencer Ashbee,
gespecialiseerd in obscene en controversiële antipaapse
literatuur, noemt acht van De Plancy's werken in voetnoten of
bij de aanbevolen literatuur. Fernand Drujon (zie noot 4) meldt
dat de Dictionnaire féodal in 1822 op last van de Franse
overheid uit de handel werd genomen en vernietigd, op grond van
'outrage à la morale publique et aux bonnes moeurs'. Op 10
september 1827 werd Collin de Plancy per decreet van de Roomse
Congregatie van de Index op de Index van verboden boeken
gezet, tegelijk met onder anderen David Hume. Niet zomaar enige
onwelgevallige werken, maar meteen het hoogst bereikbare: 'Opera
omnia'.
Misschien heeft dat toch indruk op
hem gemaakt, want nadat nog een tweetal briefschrijvers in de Intermédiaire
heeft bijgedragen tot de bibliografie, volgt in 1907 ten slotte
een opmerkelijk bericht.5
De afzender, Octave Beuve, kent een necrologie van De Plancy,
verschenen in diens sterfjaar, 1881.6
De auteur van de necrologie nam daarin ook een brief op van De
Plancy zelf, waarmee de ruwe feiten van de biografische
woordenboeken met details gestaafd worden, en die de moeite
waard is om vrijwel geheel geciteerd te worden, met de
kanttekening dat het me niet duidelijk is geworden waarom De
Plancy circa 1840 blijkbaar weer in Nederland is geweest:
In 1841 verbleef ik nog
in Den Haag, terwijl ik toen al acht jaar lang
probeerde het geloof van mijn vroege jeugd terug te
vinden, een geloof dat ik, in 1815, verloren had door
het lezen van slechte kranten en boeken; vanaf 1833
had ik niets meer geschreven dat de godsdienst ten
goede kwam, en ik wenste vurig opnieuw de paden te
betreden van de godsdienstige praktijk welke ik
verlaten had; welnu, op 30 mei van datzelfde jaar
1841, terwijl ik het tweede vers las van de psalm Veni
creator spiritus, mentes tuorum visita, keerde het
geloof waarom ik God vroeg plotseling in mij terug.
Dezelfde dag ging ik op zoek naar een biechtvader die
de macht had om een biechteling wiens werken op de
Index waren gezet, te absolveren van het voorbehoud
van de Kerk. Men noemde mij pater De Hasque, de
overste van de jezuïeten in Nederland. Ik ging dus
naar Culemborg, waar pater De Hasque mij de algemene
biecht afnam. Nadat ik mijn zonden opgebiecht had,
legde hij mij als boetedoening op dat ik, al naar
gelang mijn vermogen, alle exemplaren moest terugkopen
van de slechte werken die ik samengesteld had, en dat
ik ze, zodra ik ze ergens tegenkwam, moest verbranden,
en dat ik ze vervolgens moest herschrijven in
katholieke geest. Bovendien verplichtte ik mij om me
de rest van mijn leven te wijden aan de verbreiding
van goede lectuur, om zodoende het kwaad dat ik door
mijn slechte werken had aangericht, te herstellen.
|
En dat deed hij. In 1846 richtte De
Plancy de Société de Saint-Victor op, een drukkerij
annex uitgeverij 'pour la propagation de bons livres'. Vanaf dat
moment verschenen de boeken met stichtende legenden, slechts
afgewisseld door heiligenlevens, in grote oplagen. In tien jaar
tijd drukte hij meer dan 1,5 miljoen boeken.
De Dictionnaire Infernal die
ik bezit, is de uitgave in één deel uit 1844. Waarschijnlijk
is dit het enige werk waarmee De Plancy, wat het herschrijven in
'katholieke geest' betreft, zijn gelofte gestand heeft gedaan.
Maar dan ook meteen goed. Deze (derde) editie (zie noot 4)
draagt het imprimatur van de aartsbisschop van Parijs, terwijl
De Plancy in het voorwoord nogmaals een hele garderobe
boetekleden aantrekt. 'De auteur van dit boek', schrijft hij,
'is, met de twee eerste edities die hij verzorgd heeft, zelf ook
op een verwerpelijke wijze ten prooi gevallen aan de dwalingen
die hij hierbij veroordeelt.
Weggerukt uit de boezem van de Kerk,
enig centrum van de waarheid, is hij verdwaald op de paden van
een leugenachtige filosofie, en heeft hij zijn geschriften
bezaaid met misvattingen die hij verafschuwt en afkeurt.
Teruggekeerd in de Kerk van Rome door de goedheid van God die
hij niet waardig was, heeft hij sindsdien kunnen vaststellen dat
alleen de Kerk de middelen heeft waarmee de bijgelovige
dwalingen en de absurde kronkels van de verbeelding bestreden
kunnen worden, zoals de Kerk die altijd bestreden heeft.'
Als de Kerk, zegt De Plancy, in het
verleden wel eens tovenaars, heksen en andere helse handlangers
verbrand heeft, dan waren dat 'bandieten die door de toenmalige
wetten toch wel gestraft zouden zijn'. Als de Bartholomeusnacht
een bloedbad was, dan toch een bloedbad waarvan 'de geschiedenis
nog niet ten volle geschreven is'. En de geschiedenis van de
inquisitie berust 'op de meest perfide en de meest valse
gegevens'.
Ten slotte rekent de bekeerling af
met zijn helden van weleer. Hij minacht Rousseau, die bang was
voor het getal 13; met Bayle, die bang was voor de vrijdag;
Volney, die [23] dromen probeerde uit te leggen; Helvetius, die
waarzegde met kaarten; Hobbes, die in cijfers voorspellingen
zocht; en Voltaire, die bang was voor voortekenen. Rousseau,
Bayle, Volney, Helvetius, Hobbes, en Voltaire. Is het toeval dat
De Plancy auteurs noemt die allen op de Index staan?
De Dictionnaire infernal is
een warboel, maar een boeiende warboel, want De Plancy wist
veel. De lezer zal echter zelf orde moeten scheppen in de
materie. De kruisverwijzingen zijn niet-systematisch en
onvolledig, en overzichtsartikelen blinken nooit uit in orde of
volledigheid. Het lemma 'Sorciers' bijvoorbeeld is als volgt
opgebouwd.
- Definitie van het woord: 'Mensen die met behulp van helse
krachten bovennatuurlijke werken kunnen verrichten ten gevolge
van een pact met de duivel.'
- De katholieke geest komt als volgt tot uiting: 'Zij waren in
het algemeen niets meer dan oplichters, charlatans, schelmen,
maniakken, gekken, hypochonders, of nietsnutten die, bij gebrek
aan vermogens om door eigen verdiensten enig aanzien te
verwerven, wilden opvallen door de dwalingen waartoe zij
inspireerden.'
- Een citaat uit een bron waarin de 15 misdaden van heksen
gecatalogiseerd zijn (dit is het enige systematische overzicht
in het lemma).
- Zeven kolommen met enige cases. De Plancy geeft daarbij
altijd gebeurtenissen weer die vrij willekeurig gekozen zijn of
die hem toevallig bekend lijken te zijn. Naar volledigheid
binnen het lemma wordt nooit gestreefd, wel naar details binnen
de opgenomen verhalen.
- Kruisverwijzing als volgt: 'Zie Sicidites, Agrippa,
Faust, en een menigte kleinere artikelen over diverse
tovenaars.'
Een van die 'kleinere artikelen',
die je dus niet via de verwijzing maar bij toeval vindt, is
bijvoorbeeld 'Pinet', de tovenaar uit een (niet genoemd) werk
van Pico della Mirandola, 'die [de tovenaar dus] dertig jaar
lang "omgang" had met de duivel Fiorina.' Een noot bij
'Fiorina' verwijst naar Pierre le Loyers 'Histoire des
spectres ou apparitions des esprits boek iii, pagina 215'.
Wie Fiorina opzoekt wordt verwezen naar 'Florine' waar hetzelfde
staat, en niet staat, als onder Pinet. Het lemma 'Pico
della Mirandola' helpt ons niet bij het vinden van het bedoelde
boek over Pinet en Florine, maar geeft wel een korte
karakteristiek van de auteur, en noemt een werk dat zeer
zeldzaam is: 'en dat is de enige verdienste van dit boek'.
De temptatie
van Antonius abt; 1445 |
Zo bieden de meeste van De Plancy's
grotere lemmata een afwisseling van aardigheden waar je
misschien iets mee kunt doen als je er toevallig naar op zoek
bent, onvolledigheid, en plotselinge details die tot op de
pagina nauwkeurig vermeld worden. De zelfcorrectie in de roomse
geest is in veel lemmata duidelijk aanwezig, maar voor zover ik
dat kon nagaan heb ik geen verdraaiing van feiten aangetroffen.
Het lemma 'Loudun' bijvoorbeeld luidt in zijn geheel: 'Zie voor
de bezetenen van Loudun "Grandier". Het verhaal over
de duivels van Loudun is het werk van een zeer partijdige
calvinist.' Het lemma 'Grandier' beschrijft vervolgens de
merkwaardige gebeurtenissen in Loudun aan de hand van katholieke
bronnen.
Opzoeken in dit boek is dus geluk
hebben of pech. Veel [24] aardiger is het om het boek in zijn
|
geheel te lezen, waarbij de dubbelhartigheid ten aanzien van de
materie een voortdurende bron van verwondering en amusement zal
zijn.Als een koorddanser beweegt de bekeerde De Plancy zich
over de dunne scheidslijn tussen het bij- en het ware geloof.
Hel en duivel zijn in de katholieke opvatting immers waardevaste
elementen, noodzakelijke tegenhangers van Hemel en God, en het
onderscheid tussen goed en kwaad is in dezen vooral bepaald door
de relatie van de betrokken mens tot het kwaad. Wie bang is voor
de duivel en diens listige manifestaties is een goed mens, wie
vriendschap met hem sluit is slecht. Zijn bestaan, zijn boze
vermogens, zijn activiteiten als verleider, scheurmaker, zielenrover,
bedgenoot met geschubd geslachtsdeel en ijskoud zaad, dat alles
staat niet ter discussie, dat alles is, ook in het katholieke
denken, 'werkelijk'. De Plancy's verzameling laat zich daardoor
vooral lezen als een verslag van die dubbelhartigheid, van haat
en liefde, van de grenzen aan geloven, van twijfel.
Wie het echt als naslagwerk wil
hanteren, zal vooraan moeten beginnen en een eigen register
maken. Ik heb dat niet fanatiek gedaan. Ik las het boek, toch
582 dichtbedrukte pagina's, op zoek naar gegevens over enige
onderwerpen waarop ik al wat langer studeer: de houding van
christenen ten opzichte van boeken, teksten en woorden;
scatologie; bijbelinterpretatie; en bizarre receptuur. De
vondsten waren niet overweldigend in kwantiteit, maar waar ik
iets vond, waren de aangeboorde bronnen en de gekozen citaten of
gegevens vrijwel altijd curieus. Als voorbeeld mag het complete
lemma 'Mogol' gelden: 'Delancre zegt dat een keizerlijke mogul
sommige ziekten genas met het water waarin hij zijn voeten
waste.' Ik geef toe: als je er meer van wilt weten is er werk
aan de winkel.
Nog één voorbeeld, het lemma 'Augustin'.
De heilige Augustinus zag, terwijl hij mediteerde, een duivel
met een enorm boek op de schouder voorbijkomen. 'Wat staat daar
nou zoal in,' vroeg de kerkvader. 'Dit is het register van alle
zonden van alle mensen,' antwoordde de duivel. Augustinus was
uiteraard benieuwd wat er over hem instond. Veel was het niet,
alleen dat hij een keer vergeten was het avondgebed te zeggen.
Dat deed Augustinus alsnog, en de desbetreffende zonde verdween
als sneeuw voor de zon uit het Register. 'Ach, u hebt me te
pakken genomen,' zei de duivel. 'En terwijl hij het zei,
verdween hij, ontevreden.'
Die duivel was, mogen we aannemen,
de bibliothecaris zelf. Dit alles mag zeker niet tot de
conclusie leiden dat De Plancy's dictionaire onhandelbaar is. De
Plancy had een ordeprobleem, maar wie daar de eigen inzet
tegenover stelt, zal uiteindelijk over een register van naar
schatting 15.000 lemmata beschikken. Dat is, binnen dit
vakgebied, niet alleen volumineus maar zal in dit geval ook
kwalitatief zeer hoog zijn. Zelf bracht hij geen andere dan
alfabetische ordening aan in de benamingen van de schare duivels
die het leven sinds jaar en dag onveilig maken, maar ze staan er
wel allemaal in. Ook alle vormen van waarzeggerij - lemmata die
op '-mancie' eindigen - variërend van 'Bibliomancie' tot het
lezen van de toekomst in ingewanden. Ook de 'formules' -
spreuken ter bezwering van het kwaad - zijn ruim
vertegenwoordigd, en de betover-het-zelver vindt er de nodige
recepten om maagdelijk perkament te vervaardigen waarop die
teksten geschreven moeten worden.
De satanische combinatie van een
kleine trefkans met de grote waarschijnlijkheid dat het gezochte
wel degelijk ergens in het boek staat, lijkt me geheel in
overeenstemming met de idee van een bibliotheek en een
naslagwerk in de Hel.
Voor De Plancy zelf hebben de
bekering en de literaire penitentie niet veel uitgehaald. In
1948 verscheen de meest recente Index, en daar staat hij
nog steeds op. 'Opera omnia'.
NOTEN
Nicoline van der Sijs en Jaap
Engelsman zijn mij met enige aanvullende informatie voor dit
artikel behulpzaam geweest.
1.
In de bundel Spijbelen (Amsterdam, 1977 (herdruk)). [terug]
2. De Grand dictionnaire
universel du XIXe siècle (Larousse, 2de supplement) geeft
1887, wat foutief is. [terug]
3. 1906 I, kol. 729; de Intermédiaire
is de Franse variant op de Nederlandse Navorscher, en het
Engelse Notes and Queries. [terug]
4. De geraadpleegde dictionaires
geven in lang niet alle gevallen de jaartallen van verschijning
van de titels. Wat ik heb kunnen vinden over de
drukgeschiedenissen van De Plancy's dictionnaires is het
volgende.
* Dictionnaire infernal.
Vapereau, Dictionnaire universel des contemporains
(1858): tussen 1840 en 1857 meerdere edities in roomse geest.
Mijn exemplaar is eendelig, 1844, Parijs en Lyon, en wordt
aangekondigd als de derde editie 'entièrement refondue, augmentée
de 250 nouveaux articles'; 582 pagina's, tweekoloms tekst, met
een voorwoord van De Plancy over zijn bekering en een approbation
van de aartsbisschop van Parijs. De titel begint hier als volgt:
Dictionnaire infernal ou Répertoire universel des êtres,
des personnages, des livres...
H. Spencer Ashbee noemt in Index librorum prohibitorum
(1877) een [25] tweedelige uitgave (2de editie) uit 1825,
Parijs, met platen, onder de titel Dictionnaire infernal, ou
Bibliothèque Universelle sur les êtres, les personnages, les
livres...
Larousse, Grand dictionnaire universel du XIXe siècle,
geeft als eerste editie een tweedelige uitgave in 1818, getiteld
Dictionnaire infernal ou recherches et anecdotes sur les démons,
les esprits, les fantômes, les spectres, les revenants, etc.
Een lezer van het Intermédiaire (1906 I, kol. 930)
noemt nog een vierdelige uitgave.
* Dictionnaire féodal.
Parijs, 1820, 2 delen, in 8o. Deze uitgave beweert de 2de
editie te zijn, maar volgens Drujon (Catalogue des ouvrages,
écrits et dessins de toute nature, poursuivis, supprimés ou
condamnés; 1879) is dit de eerste editie en werd het boek
nooit herdrukt. Larousse geeft echter een tweedelige editie uit
1819.
* Dictionnaire de la folie et de la raison.
Larousse: 1820, 2 delen. Ashbee (Centuria librorum
absconditorum, 1879): idem.
* Dictionnaire des reliques.
Eigenlijk: Dictionnaire critique des reliques et des images
religieuses, 1821-1822, 3 delen, in 8o, Parijs. Dit is ook
de uitgave die H. Spencer Ashbee noemt in zijn Centuria.
[terug]
5. 1907 II kol. 34. [terug]
6. In de Revue de Champagne et
de Brie, deel X, p. 53 e.v., door Emile Socard. [terug]
|