JAPAN
Een week Naar Jeroen en Barbara – november
1997
Amsterdam – Helsinki
Annemarie zal een wakend oog op ons huis houden: zij
brengt ons in alle vroegte naar het station.
Om er volgens instructie inderdaad twee uur voor de
vertrektijd van twaalf uur te zijn, moeten we veiligheidshalve de
trein van half acht hebben. Teletekst heeft ons voorbereid op de
mogelijkheid van een tussentraject-per-bus, wegens een
bovenleidingmankement, en dat blijkt inderdaad nog het geval te
zijn.
Voor in een bús zijn onze koffers - boordevol met
vooral kindervoer – wel zwaar en lastig, maar het tijdverlies valt
mee. Zodoende zijn we juist op tijd op Schiphol om de balie van
Finnair al wél open te vinden maar nog zonder concurrenten. In
ieder geval is Ans’ raamplaats beveiligd, ook zelfs al in het
tweede toestel in Helsinki.
Het vliegtuig is kleiner dan die we eerder gehad
hebben. Onze plaatsen zijn tamelijk achterin, - erg dicht bij de
middelste motor van de drie, zullen we al gauw merken, want het is
en blijft ook na de start een bijzonder lawaaierig plekje.
Het toestel doet ook in ander opzichten anders dan
we eerder hebben meegemaakt: het stijgt zó griezelig snel en steil,
de eerste minuten, dat het bijna lijkt alsof het best achterover zou
kunnen wegglijden – want bange hazen als wij zijn vindingrijk in
het verzinnen van onheil.
Als we er, zoals steeds, na een paar minuten toch
wel weer aan gewend zijn, is het wolkenloze uitzicht prachtig. In de
kortste keren kunnen we de Waddeneilanden en Friesland als éen
geheel onder ons zien - Leeuwarden blijkt niet eens veel groter dan
Franeker - en koersen we aan op de Lauwerszee, en dan op Helgoland
en de Duitse Bocht: allemaal keurig te determineren.
De Finnen blijken voortreffelijk eten te serveren,
en er zélfs een Nederlands-sprekende hostess bij te hebben, - wat
maar goed is ook, want niet alleen het Fins maar ook het Engels
van de gezagvoerder en de meisjes (de meeste wel boven de veertig,
zo te zien) is maar nauwelijks te ontcijferen.
Er zijn wel Finse kranten, met koppen die bestaan
uit éen woord van links naar rechts, maar wij lezen lui onze
meegebrachte weekendkranten, terwijl het snel donker wordt.
Alleen de nachtelijke landing in de mist jaagt de
bloeddruk weer even op: zonder dat we ‘t raken van de grond
duidelijk gevoeld hebben, remt het toestel plotseling scherp en
onregelmatig, we vrezen heimelijk een te krap einde van de
landingsbaan. Maar er blijkt niets mis, we taxiën rustig binnen.
We hadden, wegens de befaamde Finse design-spullen,
gehoopt dat we in Helsinki éven tijd zouden hebben om in de
vliegveldwinkels rond te neuzen: maar we worden nu wel wat méer dan
de bedoeling was, op onze wenken bediend. Het nieuwe vliegtuig heeft
eerst éen uur vertraging, en naarmate de tijd vordert méer, - tot
ruim drie uur toe. We vinden het vooral vervelend voor Barbara in
Tokyo, die inplaats van een half uur te láat zoals ze al
telefonisch had laten weten, nu tweeëneenhalf lege uren te vróeg
zal zijn, - op haar vrije zondag.
Voor onszelf is weliswaar het wachten lastig, maar
het levert ons wel de gelegenheid om uitgebreid de Finse
ontwerpkunst op allerlei terrein te bezichtigen: de schitterende
architectuur van de luchthaven zelf, maar ook het meubilair en de
vele souvenirobjecten.
Bijvoorbeeld het glasblaaswerk is werkelijk fraai.
We aarzelen over de aankoop van wat giet-glazen grapjes – ik vind
bijvoorbeeld een glazen ijsbeer in zijn stalagmietengrot prachtig -
maar Ans meent dat het voor Barbara niet zo geschikt zal zijn.(Later
herzien we die mening, als we Bra’s hebbedingetjes in Japan gezien
hebben). Ook de patronen van de kleding en van de lappen (van de
Lappen) zijn schitterend. Maar: ons keuzeprobleem lost zichzèlf op
doordat we geen Fins geld hebben en nog niet bij onze creditcard
kunnen.
Helsinki-Tokyo
Uiteindelijk vertrekken we toch, voor de Grote
Sprong Voorwaarts over Siberië, China en Mansjoerije – een lange
zit van ruim tien uur. We hebben ons terdege in de daarvoor
geschikte spullen gestoken: halskussens en blinddoeken,
geluidsapparatuur en leesvoer, naast losse of uitte schoenen en zo
meer.
Nog nimmer in mijn lange leven heb ik zó lang
achter elkaar Gezéten. Weliswaar helpt de afwisselende
programmering van de bemanning wel wat – twee omstandige
maaltijden plus een x aantal hapjes en slokjes vooraf en tussendoor
– maar lang is lang, toch.
Niet in het begin: allerlei namen uit mijn
kindertijd worden in dit verhaal tot werkelijkheid. Binnen een half
uur blijken we boven het Sint Petersburg te vliegen uit de Russische
romans, en een half uur later boven het uiterst noordelijke
Archangel uit de ijzige zeemansverhalen.
Maar dan gaan we na een copieus en al half Japans
dineetje toch maar pogingen doen om te slapen.
Als de zon die we tegemoet vliegen, schitterend
opgaat, zitten we "al" boven Siberië (twaalf kilometer
hoog), - maar drie uur later ( met duizend kilometer per uur) zitten
we daar nóg steeds boven: wat een land!
Toch kun je goed het gebergte beneden zien,
onherbergzaam en grimmig: Mordor.
Het lijkt duidelijk dat ,als we dáar zouden
crashen, zélfs als we al heelhuids aan de grond zouden komen, we
geen enkele kans zouden maken daar op eigen kracht door en uit te
komen. Maar mooi is het wél.
En zowaar passeren we even later Irkoetsk, de al
helemaal vergeten bestemming van Jules Verne’s Michael Strogoff,
de koerier van de Czaar.
Het leven begint weer wat interessanter te worden
als we weer water zien: de Japanse zee, voorbij Korea. Het toestel
begint gaandeweg al hoogte prijs te geven, en even later kunnen we
ook het Japanse land al zien: piepkleine rijstveldjes, als schubben
van een vis, en hel-blauwe pannen op de daken!
De hele landingsprocedure duurt weliswaar meer dan
een half uur, maar het lijkt voor ons korter, omdat het landen-zelf
gewoon griezelig blijft en alle aanlopen-daartoe bijdragen tot het
nadrukkelijker beleven daarvan.
Gelukkig wordt het een bijzonder gave landing. We
zijn in Japan. Ongelofelijk.
Harajuku.
Meer dan op andere vliegvelden dragen op Narita
Airport alle dingen er een doordringend vlaggetje: de Japanse
lettertekens namelijk, die geheel en al ondoorzichtig zijn en die je
daardoor grondig tot ‘foreigner’ en buitenstaander stempelen.
Met alleen mondjesmaat wat Engelstalige hulpstukjes eronder.
De eerste indruk onthult enig heimelijk vooroordeel
aan onze zijde: alles lijkt hier opmerkelijk verzorgd en vooral:
competent. "Alsof het gewone westerlingen zijn".
Ook op het gebied van bewegwijzering. Het kost geen
moeite om langs alle officials - er moet
heel wat nagekeken en gestempeld worden – de uitgang te bereiken,
waar Barbara ons meteen traceert en de reisleiding direct bekwaam en
ook gehaast invult, want de trein naar Tokyo staat klaar.
Railpass-claim inwisselen voor een geldige treinpas, en het
bezoekers-strookje afhandelen, dat als toeristenvisum werkt. En dan
meteen doorhollen, de Narita-express staat op vertrekken.
Gereserveerde plaatsen, dat heeft ze al eerder geregeld. Alleen de
heenreis voor haarzelf moest noodgedwongen eerste klas: à raison
van 80 gulden.
Bijna twee uur treinen is het naar Tokyo, althans
naar het station Shinjuku: tijd genoeg voor eerste impressies,
instructies en commentaren. De blauwe daken nu
van dichtbij, in allerlei varianten van diep indigo via helblauw tot
teer turquoise.
Van de rijstvelden zien we nu waarom ze inderdáad
zo klein zijn, aan de dijkjes er rondomheen wegens de
bevloeiings-noodzaak ; en temidden van de herfstkleuren van de bomen
(die ik trouwens lang niet allemaal kan thuisbrengen) het nog frisse
groen van de even hoog en breed opgroeiende bamboe.
En de inderdaad kleine huisjes, precies zoals de
reislectuur aangaf.
En wat we niet verwacht hadden: allerlei subtropisch
fruit, sinaasappels, mandarijnen, en wat wij kennen als Sharon-fruit.
Een prachtige herfst zo te zien.
Verrassend temidden van zoveel verzorgdheid en
volmaaktheid zullen we de komende dagen wel steeds gestoord worden
door al de bovengrondse leidingen, - zoals tientallen jaren terug in
Duitsland of op het Belgische platteland. Oók midden in Tokyo, en
ook zware kabels en veelsoortig draadwerk: kennelijk zijn ze meer
beducht voor aardbevingen dan voor sabotage, met hun gezagsgetrouw
volkje.
De frisdrank die we in de trein bestellen wordt per
persoon gecomponeerd, met siroop, bronwater en ijsblokjes.
Aandachtig maar traag. Er zijn echter meerdere bedieningskarretjes
actief, zelfs hyperactief blijkt al gauw: zeker iedere tien minuten
is er een nieuwe kans. Japanners blijken later inderdaad dorstiger
dan wij, misschien mede door de hogere temperatuur een groot deel
van het jaar, én door hun gewoonte niettemin altijd keurig in pak
te reizen.
Barbara legt ons, na onze eerste gulzige
kijkactiviteiten, het systeem achter de treinenloop uit, met de
gebruikskarakteristieken van de verschillende maatschappijen, en de
schema’s van de stations en de underground. Ze meent dat we dat de
komende dagen misschien best zonder begeleiding aankunnen ; en
hoewel we dat idee als rechtgeaarde provincialen eerst beklemmend
vinden, lijkt dat wanneer we in het echt eenmaal de eerste stations
gezien hebben met hun duidelijke aanwijzingen (ook in de
treinen-zelf trouwens), gaandeweg al heel wat aanvaardbaarder. Zo
staat steeds onder de naam van het station op de perrons ook wat het
vorige was en wat het volgende, - niet alleen in het Japans maar ook
in het Engels of althans in ons eigen Romeins schrift. Slim.
Het is intussen wel duidelijk dat Tokyo een immense
stad moet zijn. We rijden al een half uur tussen de binnensteedse
wolkenkrabbers door, en we zijn er nog steeds niet. Bra wijst ons
waar Jeroens werk is: een klein, laag gebouwtje lijkt het op
afstand, maar wel met duidelijk in neon "Philips" erop:
later zal het blijken acht verdiepingen hoog te zijn.
Dan, eindelijk, zijn we er, na een overstapje in
Shinjuku. Een taxi brengt ons naar het huis, vlakbij overigens, maar
prettig wegens de bagage. Een groot appartement in een chique buurt.
We zijn veelmaals verrast, door de sjiek, door het
ongewone, door de Japanse eigenaardigheden. Eenmaal binnen worden we
geacht bij de voordeur onze schoenen te laten staan in twee wat
verdiepte vierkante meters, en verder onze sokken of blote voeten
door de dikke zachte vloerbedekking te laten verwennen.
We inspecteren de weidse indeling, de ongewone
glazen-stenen-wand, en we zijn verbluft door het monumentale Japanse
toilet – een moderne versie van de traditionele hurk-wc maar nu
met een comfortabele zit-accomodatie en met een fluisterstille
rondspoeling die je ook ’s nachts probleemloos blijkt te durven
gebruiken.
Zondag – de Shrine.
Na een uurtje bijpraten met koffie en na een
heerlijke douche, maken we ernst met ons programma, of liever:
Barbara wil geen tijd verloren laten gaan. We gaan wandelen in een
keizerlijk park vlakbij, met een grote tempel – een "Shrine"
heet dat in de documentatie als het een Shinto-bouwwerk is, want er
zijn evenveel Boeddhistische tempels –.
We zien er, zo maar in het wild, tal van in Japanse
kleding gehulde bruidsparen en bruiloftgangers, en evenveel
Japanners op hun Paasbest met kindertjes die ten doop worden
gehouden, althans het equivalent daarvan. Er wordt gefotografeerd of
hun leven er van afhangt, en we zullen dit de hele week overal zo
zien. Japanners hebben maar weinig vrij, en gedragen zich daarom als
herkauwers die snel de indrukken vastleggen en daar pas later over
mediteren, of opsnijden misschien.
VOOR
EEN FOTO: KLIK HIER
Het park is indrukwekkend intussen, oud, breed
opgezet en met rond de tempel vele imposante poorten en wat wij
kapellen zouden noemen. De keizer komt hier, zegt Bra, eenmaal per
jaar ritueel zijn bloemen en zwanen bekijken. In de overige tijd
wordt het kennelijk met eerbied bejegend door de vaak prachtig in
kimono geklede bezoekers ; en wat ook de rest van de week zal
blijken: er is geen weggegooid blikje en zelfs geen toffeepapiertje
te zien. Men heeft hier grondig geleerd rekening met elkaar te
houden.
Inplaats daarvan zie je wel miljoenen mobiele
telefoons, de een al minisculer dan de ander, maar daar heb je
weinig last van. Het is eerder verbazingwekkend dat Japanners
kennelijk nooit alleen willen zijn.
We lopen het enorme park tenslotte toch uit, en
arriveren op een plein waar (naar Bra’s berichtgeving alleen des
Zondags) alternatieve jeugd de ruimte krijgt om zich ánders te
gedragen, op grote schaal: meisjes maar ook jongens in Westerse
bruidskleding, meisjes van top tot teen geschminkt of be-punkt,
allerlei Westerse outfit-elementen, veel muziekinstrumenten en veel
plezier, - en zo te zien uiterst vreedzaam.
Dan gaan we naar het buurtstationnetje vlakbij, -
halte Harájuku - waar Jeroen ons op dit uur zal tegenkomen, want
die heeft moeten werken vandaag, dat wil zeggen: hij moet uit
Hong-Kong komen. We zijn erg blij hem te zien, en kunnen zonder
reserve blijkgeven van onze bewondering en ons enthousiasme over
onze eerste indrukken.
We ervaren hen beiden eigenlijk pas nu erg
nadrukkelijk als geheel volwassen, mensen die het uitstekend zonder
ons kunnen stellen – en wij het hier vooralsnog niet zonder
hén.
Dan naar huis: hier vlakbij. Maar Barbara laat geen
opleidingstijd verloren gaan: ze heeft een nauwkeurige plattegrond
getekend waarmee wij uitgenodigd worden de weg naar huis te zoeken,
- wat zonder enige probleem blijkt te lukken. We zijn weer voor een
sub-tentamentje geslaagd. Ook voor hén is dat niet zonder belang,
want ze hebben er weliswaar op gerekend dat ze ons zo nodig zullen
begeleiden, maar wanneer begeleiding ook op áfstand lukt zonder
schaarse vrije dagen op te moeten nemen, scheelt hen dat weer een
stuk. Ze hebben, verzekeren ze ons, meer geld dan tijd.
Inderdaad maken ze, nu al en dat zal nog stevig
toenemen, de indruk hier gewoon rijk te zijn: een vreemd idee voor
ouders die in de tijd-samen-met-hen zo lang aan krapte gewend
geweest zijn.
We drinken een glas, en gaan dan eten, in de stad,
zoals de meeste dagen het geval zal zijn.
Met stokjes
Op een taxi hoef je hier nooit te wachten, wordt
ons gaandeweg duidelijk, je plukt er zo een uit het voorbijrijdend
verkeer. En duur zijn ze evenmin, zeker als je het afzet tegen het
achterwege kunnen laten van een eigen auto, en tegen de
inkomensstandaard.
Opnieuw merken we op, wat gisteren maar half tot ons
doorgedrongen is in dat korte stukje toen, dat het verkeer hier links
rijdt, iets wat we geen van beiden wisten. Gelukkig hoef ik hier
zelf niet te rijden, het lijkt me hier lastiger dan in Engeland.
De drukte en het overprikkelingsniveau van de
lichtreclames zijn enorm, maar alles blijft ordelijk en in die zin
rustig. Jeroen verzekert ons dat het de veiligste stad ter wereld
is, en dat wordt op den duur ook werkelijk geloofwaardig. Je hoort
of ziet geen onvertogen woord of gebaar. En je kunt je fiets zelfs
onafgesloten laten staan.
We schieten een of ander klein eettentje binnen,
zoals we er nog ettelijke zullen zien. De bediening laat geen halve
minuut op zich wachten. Zoals we in het vliegtuig ook al hebben
gemerkt word je hier ontvangen met een ingepakt, warm nat opgerold
doekje met een vaag fris geurtje, waarmee je je handen en gezicht
verzorgt.
De drankenkeuze is wat onwennig: bestelling van
port, sherry of gewone wijnen wordt niet verwacht, inplaats daarvan
zijn naast frisdranken bier en warme of koude sake de gewoonte, of
longdrinks zoals Bra er ons een voorstelt, met een soort
pruimenlikeur en ijswater.
Bij bijna al het eten, ook elders zal later blijken,
krijg je ongevraagd ook groene thee aangeboden - het smaakt meer
groen dan naar thee maar je went er wat aan ; je kunt je er moeilijk
suiker of melk in voorstellen.
Het bestellen gebeurt voor ons als een heidens
ritueel in volkomen onbegrijpelijkheid. Hoewel het wel duidelijk
is dat het keuken-Japans ook voor de kinders niet allemaal
helder is, is er toch voortdurend een verrassend wederzijds
begrip. Temeer omdat het kennelijk de vurige wens van de Japanse
jongens is om je hoe dan ook van dienst te zijn: ieder partikel
duidelijkheid wordt blij en levendig met "hai, hai"
bevestigd.
De gerechten, of liever: gerechtjes, blijken steeds
in veelvoud aangedragen. Bakjes en schoteltjes met van alles, met
een kommetje bouillon met ook weer van alles: in begin zie je er nog
weinig systeem in. Alleen dat het eten allemaal met de stokjes
gebeurt, of wat de natte restanten aangaat: drinkend uit de
kommetjes. We hebben thuis wat geoefend, maar het blijft onwennig in
het begin, temeer omdat de structuur van een en ander veel minder
dan de oefenspullen thuis op gemakkelijke grijpbaarheid is
toegesneden. Een broodje erbij gaf in het vliegtuig gelukkig nog een
vertrouwde toets, maar hier is alleen rijst als vast punt
beschikbaar.
En wat heet dan "vast".
De smaakjes zijn ongewoon maar vaak wel lekker.
Doordat je met zo’n kleine hapjes eet overvoer je je niet. Zonder
hulp kun je het merendeel overigens niet identificeren: maar Jeroens
toelichting brengt wat meer herkenning. Het valt me op dat veel
dingetjes hier ook alleen maar anders lijken doordat ze
simpelweg anders zijn gesneden dan wij gewend zijn, in flinterdunne
reepjes of schijfjes of miniscule blokjes. En met veel aandacht voor
kleuren en omgevingen. En steeds aangedragen met uitgesproken
opgewekte of bijna feestelijke gebaren en gezichtsuitdrukkingen waar
je vanzelf met bijpassende gevoelens op reageert.
IJs of koffie na lijkt er eerst niet bij te horen
hier, maar als er is afgerekend schiet Barbara met ons buiten al
keuvelend eerst een (dure) ijssalon in ( waar we ditmaal wél lang
op ons ijs moeten wachten) en gaan we wat later onder in een diep
keldertje een kop koffie drinken. Gewoon ijs, en gewone koffie: het
moet hier best uit te houden zijn, zegt ons achterhoofd.
De tijd en het weer zijn overigens allebei
verwarrend. Eerst bleek het al om half vijf donker te worden, maar
nu het over negenen is loop ik nog steeds in mijn overhemd. Jeroen
bevestigt nog eens dat we immers op de breedtegraad van Gibraltar
zitten, en dat de meridiaankeuze hier zodanig is dat de zon al om
half twaalf in het zuiden staat. Men gaat hier vroeg aan het werk,
maar dan is het allang licht. De avonden daartegenover zijn het
grootste deel van het jaar donker, wat echter met de hoge
temperatuur en het vele licht van de hoofdstad eerder prettig dan
spijtig is.
We voelen er ons al met al heel behaaglijk bij: we
hebben bij dat aspect van onze vakantieweek tevoren niet zo
stilgestaan, maar het is met het koude weer in Nederland in ons
hoofd een prettig extraatje.
Als we met het treintje naar het buurtstation
gereden zijn en wij aan de hand van de plattegrond ( in de zoele
avond en de parkgeuren van de buitenwijk, die aan de Provence doen
denken) de thuisweg nog eens hebben gerepeteerd, gaan we gauw
slapen. Niet dat wij zelf al slaap hebben, we zijn nog op onze eigen
tijd van acht uur vroeger afgeregeld, maar de kinders moeten vroeg
op. Bra omdat ze naar haar werk moet, en Jeroen omdat hij zijn
spullen na HongKong nog moet ordenen voor hij ons wat later zal
wekken en instrueren om dan ook werkwaarts te gaan.
Barbara heeft er door haar snelle programmastart
vanmiddag ook onnadrukkelijk voor gezorgd dat we, in onze eigen
nachttijd-toen, niet eerst gingen slapen, als een doelgerichte
jetlagbeperking.
Het eenvoudige Ikea-logeerbed (een japanse futon)
blijkt ook de rest van de week uitstekend, alleen het openhouden van
de ramen is even wat onwennig, temeer omdat uitzicht en inzicht ten
opzichte van de buren alzijdig en wederzijds zijn. Maar: het licht
kan uit, de douche is prettig, de nacht is lauw, de herrie valt
zéer mee voor midden in een wereldstad, en we hebben heel wat
indrukken te ordenen, kortom we slapen snel en goed.
Maandag - naar Asakusa
Jeroen wekt ons rond tien uur, met koffie,
en we strompelen, in het holst van ónze nacht nu, het huis door,
naar buiten kijkend waar de zon al hoog aan de hemel staat. Hij moet
zelf straks weg, maar heeft voor ons, gedetailleerd op een kaartje,
een keurig reisprogram opgesteld naar een oude wijk waar een grote
tempel met alles erop en eraan ons tamelijk compleet kan inlichten
over veel Japanse cultuuraspecten.
En waar het ook leuk kijken moet zijn naar
stadsgebouwen op veel kleinere schaal dan waar we nu zitten, doordat
ze weliswaar gemoderniseerd zijn, maar op basis van de oude bouw en
stratenloop. Als we ons aan de stations houden kan het nooit
misgaan, en kunnen we, zelfs als dat toch zo zou zijn, de weg steeds
terugvinden. Asákusa is de naam, en hij leert ons de uitspraak van
deze en andere namen die we straks zullen tegenkomen.
Hij heeft voor ons een mobiel telefoontje
georganiseerd en geprogrammeerd als reddingboei voor als we
vastlopen of anderszins in moeilijkheden raken, of dringende
vragen hebben.
Als we gedoucht en ontbeten hebben brengt hij ons
naar de ondergrondse, helpt ons bij het kopen van kaartjes voor de
eerste dagen, en doet ons vóor hoe je omgaat met de passeerautomaat
- waar je kaartje, tijdens het binnenstappen van de hekken, binnenin
de automaat met je meegaat (de reisprijs intussen wordt afgeboekt)
en het ding er anderhalve meter verder weer uitfloept. En zet ons
dan op de goede trein.
Als hij ons uitzwaait vinden we hem als trotse
ouders er prachtig uitzien, met zijn sportieve figuur in zijn
keurige pak: als in een film. De dag zal voor ons niet gemakkelijk
stuk kunnen.
De overstappen in de ondergrondse en de trein gaan
inderdaad probleemloos. Ik moet hier wel oud zijn, want men staat
voor mij op. Niet voor Ans: het is niet duidelijk of ze te jeugdig,
of "maar een vrouw" is.
De eerste bescheiden solo-confrontaties met levende
Japanners geven evenmin problemen, men buigt en glimlacht, en er
lijkt hier bijna op aarde een welbehagen te heersen. Zelfs
schijnbaar slapende Japanners schuiven, als er aan beide zijden van
hen éen plaats vrij is, in hun slaap automatisch op voor ons
tweeën, zodat we naast elkaar kunnen zitten.
Scholieren in allerlei keurige tot zeer keurige
uniformen zijn nadrukkelijk in beeld op alle tijden van de dag, maar
zonder éen uitdagend of grof gebaar of geluid: het heeft bijna iets
onwezenlijks, maar voor ons lijkt het op ‘vroeger’, het voelt
prettig dat het hier nog niet is uitgestorven.
In de stations waar we door de hall moeten, lopen we
als authentieke Hollanders de prijzen te ontcijferen en met de onze
te vergelijken: twee tot drie keer zo hoog, door de bank genomen.
Waar het beeld niet Engels-ondertiteld is, geeft het houvast dat de cijfers
in de meeste gevallen wél in ons schrift staan. Later zullen we
ontdekken dat ook dát wel weer onduidelijker kan.
Zo bereiken we de uitgang van station Asakusa. Nu
zijn we aangewezen op de plattegrond, en met enige beklemming
proberen we vóor alles te vermijden dat we de weg terug niet meer
kunnen vinden. We ontdekken al gauw dat er maar zelden
straatnaambordjes zijn, en dat je je zelfs dán nog kunt vergissen
in de richting ervan zolang dat het énige gegeven is.
De drukte is groot maar de verhoudingen die van een
provinciestad. Ans wil al mandarijnen kopen, voor de dorst, maar we
weten nog niet of de prijzen per stuk, per kilo of ons zijn, en we
wachten nog maar even tot daar wat meer helderheid over ontstaat:
want veel van die vragen lossen zich vanzelf op.
Als we goedkope filmrolletjes zien kopen we er een
paar, en raken even in verwarring. Er wordt ons een wat ander tarief
berekend dan erbij staat, terwijl de verkoper ons toch op zijn
rekenmachientje laat zien hoeveel het precies is, met een houding
van kijk zelf maar: ze zijn bovendien desondanks goedkoop. Maar even
later vinden we een aanwijzing over een soort BTW-tarief, en
terugrekenend blijkt wat we betaald hebben precies vijf procent te
schelen: dat hebben we ook weer bijgeleerd.
De tempel-weg
Wat verderop slaan we nu wél mandarijnen In,
die blijkbaar per kilo berekend worden maar per stuk genomen mogen
worden, - ook weer met die BTW dan.
En dan zien we de toegangspoort tot de lange allée
naar de Tempel: met midden in de poort-boog hangend een enorme rode
lantaarn van bijna twee meter hoog. En links en rechts een paar
grote beelden van boosaardig kijkende goden of geesten. Engelse
bijschriften lichten ons verder in. De goden zijn van de regen en de
donder.
We maken enkele foto’s en begeven ons in de
drukte: want de straat is éen grote souvenirlaan, maar wel met
boeiende en vreemde dingen, zowel zeer culturele en dure als
goedkope of typische vermaaksattracties.
Vlak bij de poort staat een oude Japanner bij een
grote bak water waarin zeer kleine bootjes drijven die driftig maar
door niets merkbaars worden voortbewogen. Als hij merkt dat ik
geïntrigeerd ben, pakt bij een nieuw exemplaartje, breekt van een
groot blok kamfer een stukje af, plakt dat er achterop en zet het
vaartuigje in zijn vijvertje, waar het onmiddellijk ijverig aan het
meevaren slaat. Als ik erkentelijk glimlach maar duidelijk maak dat
ik het niet ga kopen, buigt hij sierlijk en wenst me iets
klaarblijkelijk vriendelijks toe.
Ans’ aandacht wordt even later gevangen door een
etalage waar prachtige lappen stof voor kimono’s ten toon hangen,
plus een schets van hoe uit zulke smalle stroken een kimono wordt
samengesteld, zodanig dat de patronen horizontaal doorlopen. De
prijs loopt echter in de honderden en van sommige zelfs in de
duizenden guldens: maar waard lijken ze het wel.
Ze ziet evenwel toch nog maar even af van de koop.
Het duurt een hele tijd voor we het einde van de
straat bereikt hebben, zoveel is er dat onderweg onze aandacht
vangt. Heel triviale zaken als eten en drinken, spiritualiën, fruit
en gebak, en heel bijzondere als handgemaakte spullen van allerlei
aard, showvoorwerpen, kunst, telefoons, sieraden, kleding,
sportartikelen, en zaken van kennelijk rituele betekenis zoals
wierookbranders en dergelijke. Soms ook heel raadselachtige, waarbij
de Japanse uitleg ons niet veel verder brengt: we denken aan
horoscopen of zoiets. En overal vergelijken we prijzen en
voorkeur-verschillen met dit soort zaken in Europa.
Wel vallen ons wat áfwezigheden op. Japanners
lijken weinig dieren te houden: waar we ze zien zijn het
siervoorwerpen ; ook op straat hebben we nog, letterlijk, geen hond
gezien, en katten trouwens evenmin. Ook meubilair, tapijtwerk,
huisinrichtingzaken en electronica zou je hier erbij verwachten:
maar misschien is de meeneembaarheid een beperking.
Bij de eetbare spullen daarentegen zie je veel meer
dan bij ons allerlei nootjes, heel klein koekjeswerk - meest zout,
zo te zien –, granen of peulvruchten in grote variatie, en
gedroogde spullen die we niet altijd kunnen thuisbrengen, als het
geen paddestoelen, vruchten, visjes of schaaldieren zijn. En
letterlijk in iedere straat staan blikjes-automaten, met koude maar
ook warme dranken: ook koffie en thee, - groene dan gewoonlijk.
We moeten ons zeer inhouden om niet teveel te willen
fotograferen en de relevantie voor later in te schatten.
Ons Tokyo-gidsje vestigt onze aandacht op allerlei
details, maar we willen langzamerhand wel iets tegenkomen wat des
tempels is: en die zien we verderop eindelijk, maar voorafgegaan
door nog allerlei bezienswaardigs. En ouds: net als in Engeland zijn
er misschien wel vaker branden geweest, maar geen verwoestende
indringers, - en omgekeerd wel hele eeuwen van zeer nijvere
verzorgers.
Het tempelplein
VOOR
FOTO: KLIK HIER
De enorme tempelbel ziet er heel anders uit dan onze
wijd openstaande klokken, strenger en gereserveerder, eerder naar
binnen dan naar buiten gebogen. Met in plaats van een klepel of een
trekmechaniek een starre klokopstelling, met van buitenaf een
reusachtige parallellografisch bewegende "Hammer", waarmee
je een luide dreun moet kunnen verkopen, en met meer rItmiese
variatie waarschijnlijk dan bij een loshangende klepel.
Ik zie in de klok alleen geen ingegoten naam of
tekens. En hij hangt op ooghoogte in plaats van in een toren.
In wat je de voorhof van de tempel zou mogen noemen
staan links een paar kleine opstellinkjes. Een ervan is een
bescheiden houtskoolvuurtje, waarin passanten wierookstokjes steken.
Omdat dichterbij de tempel een veel groter en majestueuzer
wierookvuur staat zal dit wel een andere betekenis hebben, maar we
komen er niet achter welke.
Wel zien we dat offeraars zich niet beperken tot
alleen aansteken van hun wierookstokjes – je kunt ze ter plaatse
meepakken met betaling via een soort offerblok – maar nadrukkelijk
de rook naar zich toewaaien, kennelijk niet alleen om het te kunnen
ruiken maar omdat er enigerlei werking aan toegekend wordt. Op
dezelfde manier wast men ritueel zijn handen of gezicht bij een
prozaïsche wasbak- met-kranenserie, iets wat even verderop ook in
een wat grootschaliger opstelling mogelijk is.
Misschien heeft het te maken met de prachtige kleine
koperen Boeddha vlakbij op tafelhoogte, die op de meeste plekken
glanst als goud omdat hij voortdurend hartstochtelijk, bijna
erotisch en vol overgave wordt geknuffeld door vereerders. We lezen
dat er een soort positief voodoo-effect van verwacht wordt: men
streelt het lichaamsdeel waarover men bijstand of verbetering vraagt
of wenst, voor zichzelf of anderen. Sommigen doen het zo uitgebreid
en langdurig dat je de indruk krijgt dat ze de hele familie in hun
gebeden meenemen, óf bijvoorbeeld rheuma of narigheid over hun hele
lijf ervaren.
Of misschien wordt er ook wel wat meer lijfelijke
aandacht van partners mee afgebeden.
Het is in ieder geval een lief gezicht, en de
vereerders doen het zo te zien zonder gêne; je ziet ook niemand er
blijk van geven het gek of ongepast te vinden.
De Shrine nader je onder nogmaals een grote poort
door, maar ze is niet de enige tempel daar, al is ze wel ‘t
kennelijke middelpunt waarop de lange allee uitloopt. Links ervan
staat een groot andersoortig bouwsel met een hoog negenvoudig
pagode-dak, omgeven door een heel kloosterachtig complex, en
verderop staan nog soortgelijke tempels als de hoofd-shrine, in een
maar weinig bescheidener formaat.
De hoofdtempel-zelf heeft een brede trappenopgang,
en is onder zijn dak tegen een achtergevel verder als
openluchtgebouw uitgevoerd. Priesters en officials zijn zakelijk aan
het werk met van alles, er wordt geschreden en nu en dan statig op
trommels geslagen of ook wel in toenemend tempo geroffeld, plechtig
geklede gelovigen lopen af en aan, meest in groepen maar soms ook
alleen of met enkelen.
Omdat we ook andere kennelijke toeristen, meest
Japanners, daar beleefd kijkend naar boven zien gaan of van nabij
toekijken, durven we na een tijdje zelf ook wat verder te gaan.
Behalve het centrale deel en de prachtig verzorgde rijke uitrusting
van een en ander, zie je er toch niet méer dan op een afstand,
alleen beter. Er moet zeer, zeer veel werk gestoken zijn in bouw en
versiering.
Of het ook qua materialen kostbaar is laat zich niet
goed vaststellen. Soms blijkt goud gewoon geverfd hout, maar op
andere plaatsen is iets grijzigs van zilver, en soms lijkt iets
reusachtigs ook echt zwaar edelmetaal. Ook voorwerpen van gewone
materialen hebben kennelijk soms grote betekenis, wie weet hoe oud
al daar staand of hangend, maar in ieder geval met kennelijke
eerbied bejegend. Ter weerszijde van de poort hangen bijvoorbeeld
een soort vlotten van enorme dikke touwtrossen, waarvan de betekenis
ons een raadsel blijft. Elders is een klein donker beeldje met zware
tralies beveiligd, op andere plaatsen staren grote boze goden
vanachter eenvoudig kippengaas misprijzend naar de gelovigen.
Ter linker- zowel als ter rechterzijde staan hoge
kasten met honderden piepkleine laatjes waarvan de portée ons
aanvankelijk duister is. Er hoort een soort offerblok bij. Het
blijkt een soort horoscoop-automaat-avant-la-lettre. Je mag voor een
muntje schudden met een bamboerol tot er een nummertje uitvalt,
daarna maak je het bijpassende laatje open waaruit je een (Japanse)
tekst haalt die je lot voorspelt. Als je het niet kunt lezen of
begrijpen is er een priester aanwezig aan wie je dat kunt vragen. En
het meest realistisch: als het je niet bevalt kun je het verbranden
en een nieuwe trekken die je beter past !
En overal ruikt het naar wierook, en ook wel naar
sesamkoekjes. Kinderen eten appels of ijs, en honderden duiven
worden gevoerd zoals op de Dam, zelfs uit je hand etend als je even
geduld hebt. En alom wordt er gefotografeerd alsof het ademhalen
betreft: vooral mooie ernstig toekijkende Japanse bambino’s, en
montere meisjes in prachtige kimonootjes, toegewijd rijststrooiend,
zijn favoriet tussen de kwetterende duifjes.
Na de grote Shrine gaan we ook nog even naar de her
en der in de nabijheid verstrooide tempeltjes, veelal donkerrood
gelakt, maar ze leveren voor onze ogen geen extra-informatie over de
gebruiken of hun inhouden. Alleen omwille van hun ligging in de
tuinpartijen rondom, met beekjes en bruggetjes en kleine Japans gesnoeide bomen maken we er een paar foto’s.
VOOR FOTO: KLIK HIER
Achter een beschaafd hek staat twee vriendelijke
grote Boeddha-achtige beelden naast elkaar opgesteld, die blijkens
een bijschrift godinnen zijn, van de Wijsheid en van het Mededogen.
Rondom hen staan allerlei kleine stenen beeldjes met alledaagse
slabbetjes voorgebonden, alsof ze straks te eten krijgen. Het lijkt
voorlopig vooral een bewijs van recente aandacht, juist zoals de
bloemen die her en der zijn neergelegd ; ook staan er bij sommige
wel kommetjes met voedsel of drinken als kennelijke offergaven.
Later zullen we ontdekken dat het over geaborteerde
kinderen gaat.
De tuin van het Zen-klooster rond de grote pagode
is op verzoek wel toegankelijk voor individuele bezoekers, en ze
ziet er vanachter het hek ook aantrekkelijk genoeg uit, maar we zien
daar toch van af omdat onze belangstelling denkelijk te vluchtig is
om hen daarvoor lastig te vallen in het kader van deze oriëntatieronde.
We zien er langs een pad onder een fraaie esdoorn
wel jonge monnikjes, zittend op de grond met de handschaar kleine
struikjes bijwerken, vlak bij elkaar maar kennelijk zwijgend bezig.
De zon is langzamerhand aan het ondergaan, het wordt etenstijd
denken we onwillekeurig, en we vragen ons af hoe de dag er voor
zulke jongens verder uit moet zien, aannemend dat ze intern zijn
daar.
De taalbarrière beperkt ons wel tot informatie die
we in onze reislectuur vinden kunnen, of die onze kinders al eerder
hebben opgepikt ; maar over zaken als deze zullen we nog wel enige
tijd in het duister tasten.
Valavond
De ondergaande zon heeft ons wel verrast: mede
door het late ontbijt zijn we aan lunchen of denken daarover
helemaal niet toegekomen. En omdat we om half zeven terug moeten
zijn voor het avondeten wordt het ineens tijd om eerder aan
afronding te denken dan aan een eetpauze nu: er valt eigenlijk nog
veel meer te zien hier. We zien een drankjesautomaat en besluiten
die uit te proberen, zouden ze er warme koffie hebben bijvoorbeeld?
En wat hebben we voor muntjes, en wat eet zo’n ding? En waar blijf
je met de lege blikjes, neem je die mee? We hebben nergens rommel
zien liggen, maar herinneren ons ook geen afvalbakken.
De warme koffie in blikjes valt erg mee, er zit
zowaar suiker en melk in. Het straatje waarin we verzeild geraakt
zijn is goeddeels gewijd aan kermisattracties, door een paar poorten
kun je op een binnenplaats komen met draaimolens, reuzenrad en
aanverwante zaken. Maar er is weinig volk, en we realiseren ons pas
even later dat het vreemde eraan is dat er geen donderende
luidsprekers staan te toeteren, zoals bij ons het geval zou zijn.
We durven via de plattegrond nu wel een paar grotere
blokken te lopen, door wat oude brede winkelstraten. De meeste
hebben helemaal loop-bestrating, al komen er behalve fietsers (die
hier op de trottoirs blijven, en doorgaans beleefd oppassen geen
voetgangers te hinderen) ook wel wat bestelautootjes in looptempo
langs. Natuurlijk blijven we ook hier voortdurend gelokt worden door
etalages met vreemdheden, maar uiteindelijk komen we toch weer op
ons beginpunt, en vinden we zonder veel moeite het station terug.
Als grote kinderen proberen we nu voor het eerst
zelfstandig met de kaartjes- controle-automaat
om te gaan – én het goede perron te vinden, én de perronzijde
van de trein die de goede kant opgaat. En hoera, we komen erin en
vinden zonder moeite de trein en een plaats.
Pas als we temidden van de vele mobielbellende
japanners een piepertje horen dat maar niet ophoudt bedenken we
opeens geschrokken dat het van dat ding van óns kan komen, dat we
helemaal vergeten zijn. We moeten het uit het tasje opgrabbelen, en
dan is Ans in de haast de uitleg vergeten en duwt dus maar op een
rood knopje dat er uitziet als geschikt voor noodgevallen. Dat werkt
; dat wil zeggen: het piepen valt weg, maar de verbinding ook. We
hopen maar op een herhaling. Intussen proberen we ons de procedure
weer te binnen te brengen. Pas een kwartier later reageren we
ditmaal wél meteen als het wéer piept, en horen van Barbara dat ze
tien minuten later dan beloofd op ons afspreekpunt zal zijn.
Na de rit vinden we via onze plattegrond zelfs het
huis terug, - wat toch een geruststelling is, iets wat voor ons
gevoel ook best ánders had kunnen uitpakken.
En we geven heel even toe aan onze bijna vergeten
jetlag, lekker zittend op de bank na de hele dag lopen en staan –
ook in de treinen meestentijds.
Na een kop koffie gaan we weer verder, want we
moeten nu voor de ontmoeting het metrostation hebben, vlakbij dat
van de trein. Maar het geeft geen problemen.
We vinden het punker-pleintje gemakkelijk terug en
treffen Barbara keurig op tijd en even later Jeroen, die, realiseren
we ons, nu gewoon van hun werk komen maar meteen weer met ons op pad
moeten.
Maar zij eten váak buitenshuis zeggen ze, en ze
gedragen zich inderdaad heel ontspannen. Weer een taxi, weer een
klein eettentje, en dezelfde soda-drink als gisteren, en dan
sproeien we enthousiast als kinderen onze ervaringen.
Jeroen gaat in conclaaf met een Japanse jongen over
wat eet-alternatieven die hem of Barbara ook niet allemaal heel en
al helder zijn. Ditmaal worden het een serie hapjes aan spiesjes: we
mogen kiezen, en Barbara helpt, met wat van haar favorietjes.
Inplaats van eigen stokjes echter krijgen we van elke soort er vier
stuks aan éen stokje geregen, dat dus rondgaat en ons alle vier
voorziet. De meeste zijn erg lekker en ik neem me voor al die
spullen toch ook eens zélf te proberen te maken.
Door een park en langs een tempel gaan we naar huis
terug, en drinken daar koffie en een slaapmutsje. Onze route voor
morgen wordt uitgezet, én de wasspullen ingeleverd. We hebben
weliswaar twee grote koffers meegebracht maar een groot deel van de
ruimte is gebruikt voor Hollandse koopgoederen en eetspullen voor de
kinders (én kilo's drop!), met maar weinig reservekleding.
VOOR
EEN FOTO: KLIK HIER
Voortdurend worden we intussen bijgepraat over
allerlei achtergronden van het leven hier of van hun werk. Het water
voor de koffie komt uit een waterzuiveraar aan de kraan ; het
kraanwater smaakt zónder dat naar chloor, zij het lang niet zo
doordringend als vroeger in Rotterdam.
Barbara verwacht morgen een functioneringsgesprek
annex salarisvoorstel en dat leidt tot wat nadere schetsen: over
haar eigenlijke werk en over wat ze in de periferie daarvan en
passant ook nog doet of aanbrengt voor de zaak. Ze trekt geharnast
ten strijde; haar bazin neigt tot het moderne kunstje van het nogal
willekeurig en eenzijdig stellen van jaar-targets.
Het is moeilijk om je van haar werk-hier een wat
concreter beeld te vormen, omdat er zovéel knopjes omgezet moeten
worden van omgevingszaken die anders zijn.
Voor morgen hebben wij een bezoek aan het Edo-museum
aanbevolen gekregen.
Barbara wijst het ons op de kaart, ze heeft er
documentatie bij gezocht, en Jeroen programmeert op een
meeneemkaartje de bijpassende operationele reisinstructies.
En morgenávond zullen we naar klassieke Japanse
theatervoorstelling gaan.
Nu slapen.
Japan is prachtig.
Dinsdag
Jeroen wekt ons als hij weggaat, de koffie
en een ontbijt heeft hij klaargezet. Barbara is al lang weg.
Het is nog erg vroeg voor onze jetlagklok, maar we
komen langzaam tot leven, de zon staat al hoog aan de hemel. We
douchen en kleden ons aan. Ik bedenk dat ik niet gedacht heb aan het
vooraf opladen van mijn scheerapparaat ( Jeroens ontwerp, waar ik
altijd zo trots op ben), en de stroom is hier anders. Ik hoop
dat Jeroen iets weet of heeft:
Gelukkig doet hij het vandaag nog gewoon ; en van
Jeroen hoor ik ’s avonds dat er een automatische stroomregelaar
inzit (Goed ontwerp, "Hab' ich schon vorausgesehen").
We repeteren eerst het mobiele telefoontje, vragen
ons af hoe het thuis is, en ook óf, hoe en wanneer we eventueel
contact zullen zoeken om dat te checken, - en besluiten dan dat onze
kinders daar het allemaal best even zonder ons afkunnen.
Wij gaan naar het Edo- museum. We zijn in lang
niet op vakantie geweest, en zeker niet zó, en we voelen ons
heerlijk.
De wandeling naar het station in de vroege morgen is
lekker, we ademen het prana in van het groen langs de weg en van het
hele park aan de andere kant van de spoorlijn, en we verbazen ons
over de vele en grote verschillen die we zien in de passerende
Japanners en Japansen. Studenten van een reclameontwerp-opleiding
lopen buiten vóor de studio van hun school nieuwe ontwerpen in
elkaar te knutselen, schoonmaakdiensten ruimen hun laatste spullen
op en laten de straten schoongespoten achter nu de vuilniszaken
opgehaald zijn.
We reizen zonder haast en met wijdopen ogen langs
weer een ander soort lijn naar de halte bij het museum. Omdat je het
gebouw al voorbijrijdend kunt zien staan hebben we ditmaal weinig
zorg over de route.
In het station staat een handwijzer die ons –
hoewel volgens ons: langs de verkeerde kant van de lijn – naar het
museum dirigeert. 'S avonds zullen we merken dat het inderdaad
korter kan.
We verbazen ons wat over de grote aantallen
studenten – als het dat zijn – in bijna paramilitaire maar wel
vlotter gesneden diepzwarte uniforme pakken, die we druk kwetterend
en stevig doorstappend overal langs de weg tegemoetlopen. Alleen hun
altijd witte hemden en hun altijd zwarte schoenen variëren wat, en
ze dragen een witmetalen letter op hun kraag: hun klas of
opleidingssoort, hun jaargang? Maar ze lopen niet steeds met
dezelfde letter bij elkaar. We raken aan raadsels gewend: misschien
achterhalen we het nog ooit.
Het Edo- museum.
De handwijzer laat ons een flinke route lopen maar
leidt ons uiteindelijk naar de imposante voorkant van het bijna
Derde Rijk-achtige gebouw, dat je in-, of liever op- gaat langs een
zeer brede trap van vele tientallen treden. Het gebouw zelf is niet
alleen fraai en futuristisch, maar uit oogpunt van bouwkunde-statica
ook onwaarschijnlijk gedurfd geconstrueerd. Het is geïnspireerd op
een Japanse tempel met een meervoudig zadeldak, en heeft, op een
relatief klein basisvierkant, vijf veel grotere maar naar boven
steeds kleiner wordende verdiepingen. De onderste verdieping evenwel
heeft aan voor- en achterkant een zware betonnen en geheel
vrijhangende oversteek ter grootte van wel een half voetbalveld,
waar je niet dan met enige huiver onderdoor durft. Daardoor én door
de royale formaten dwingt het vanaf het begin eerbied af.
Je wordt geacht eerst een kaartje te halen aan een
relatief klein kantoortje, met een meervoud aan glimlachende
Japansen, die wel Engelse woorden opzeggen maar kwetterend als
musjes en echt onbegrijpelijk. Wel wordt duidelijk dat we ons
paspoort moeten tonen, - maar daar lijken ze dan moeilijkheden door
te krijgen, vooral met mij.
Een te hulp geroepen oppermusje krijgt het wat meer
verduidelijkt. Ik ben boven de 65 en mag er dus gratis in. Dat
daarna Ans nog wél een kaartje wil wekt weer verwarring. Eigenlijk
wordt kennelijk aangenomen dat dat dan voor bèiden geldt, maar na
overleg wordt, - uit respect voor de eigenstandigheid van de
buitenlandse vrouw, of uit twijfel aan de relatiestatus misschien -,
besloten dat ze betalen mag.
Maar ook dit levert een nieuw probleem op, dat nu
wordt geïntroduceerd met verwijzing naar een tarievenmatrix. Na
nieuwe tussenkomst van de handjes en voetjes van het oppermusje
begrijpen we dat er een keuze gemaakt dient te worden over de aard
van het bezoek: willen we gewoon kijken, of verkort, of juist met medeneming
van bijzondere exposities?
Na oplossing daarvan wordt het kijkgeld eerbiedig
geïncasseerd alsof het een bruiloftsgeschenk is, en wenst men ons
gemeenschappelijk buigend een waarlijk aangenaam en verhelderend
bezoek.
Gezamenlijk en in vereniging wordt ons de richting
aangeduid van de lange in glas gevatte roltrap, die ons in éen ruk
naar de zesde verdieping brengt, vanwaaruit de bezichtiging gedacht
is zich te gaan ontrollen.
De route voert ons door een fraai voorgeborchte, en
langs even fraaie hostesses, voor het afscheuren van het kaartje
naar binnen, en mondt uit in een bijna verpletterende entree.
Je komt uit op een enorm zwevend platform,
grotendeels bestaande uit een op ware grootte nagebouwde brug van
hout en reusachtige bamboestammen, zoals die destijds over de rivier
lag in het oude Edo.
Van daar af je zie, een heel eind beneden je, over
de hele vijfde verdieping, aan de ene zijde een
ware-grootte-maquette van een complete houten Japanse wijk met
levensgrote poppen aan het werk daarin, en met het intussen al
afgedaalde kijkvolk daartussendoor wriemelend.
Aan de andere zijde staat een klein paleis dat met zijn
derde verdieping tot ónze schouderhoogte op de sixth floor reikt.
En, met deze elementen als coulissen, nog een
heleboel méer erachter en ertussen.
Allerlei hoeken en nissen kom je al lopend tegen,
met daarin ook weer afzonderlijke expositietjes of overzichten van
cultuuraspecten of historische looplijnen – van de zich wijzigende
ligging van Japan op de zeebodem tot de ontwikkeling van de kleding,
het schrift, de fortificaties, het vervoer, de wapens en nog heel
veel meer.
Als je boven uitgekeken bent, word je onopvallend
via een roltrap naar de lagere verdieping gevoerd, waar je nog uren
en uren rond kunt kijken, in steeds weer andere manieren van
étaleren. Ik heb niet eerder zo’n breed opgezet, gevarieerd én
samenhangend gehouden museum gezien. Het moet voor de ontwerpers een
genoegen geweest zijn eraan bezig te zijn, en geld was er kennelijk
genoeg.
Intussen is het, hoewel heel breed, toch ook nuchter
en ordelijk opgezet: kennelijk primair dienend als
bewustmakingsproject: voor buitenstaanders en voor eigen volk, en
misschien vooral voor scholieren om hen, systematisch en didactisch
doordacht, inzicht te geven in de vaderlandse geschiedenis en het
eigen cultureel erfgoed.
Tegelijk fungeert het ook als meesterproef, voor wat
de techniek en de werkwijzen aangaat.
En ook het personeel is en wordt kennelijk nóg
voortdurend geschoold in gedrag dat niet alleen gezien mag worden,
maar ook model moet staan: onberispelijk gekleed en gehandschoend,
vriendelijk waar het kan, en nimmer bars maar wel gedecideerd waar
het correcties betreft.
Als je de ontstaanstijd niet weet is het museum niet
gemakkelijk te dateren. Hoewel het al gebouwd is voor de Olympische
Spelen uit ‘64 is het geconserveerd en bijgewerkt alsof het niet
meer dan vijf jaar oud is.
We hebben er uren gedwaald, gelezen, gekeken, en als
we eraan dachten foto’s gemaakt: flitsen mag niet, maar
fotograferen wel. Van alle uitleg is een Engelse samenvatting
voorhanden. Bezoekende kinderen komen er niet alleen de glorietijden
van de natie tegen, maar ook het alledaagse leven in hun land in
allerlei perioden, een exposé van de manier waarop de technische
vooruitgang binnenkwam of vervolmaakt werd, of hoe de mode
evolueerde.
Het is zoals zoveel musea alleen te groot. Omdat we
honger beginnen te krijgen willen we even stoppen voor koffie en
iets te eten in het restaurant op de bovenste verdieping.
Na de hele tijd binnenwaarts gericht te zijn
geweest, wordt het perspectief nu omgekeerd: in het restaurant, met
zijn stoelen naar buiten opgesteld vlak langs de ramen over heel de
breedte, kijk je uit over heel Tokyo, en in ons geval zie je een
late bleek-oranje zon gefilterd door de smog, en het vergezicht van
de allerhoogste wolkenkrabbers en torens vervagen in de zalmroze
nevel. Het is te laat voor een vervolg: net zoals gisteren stellen
we dat maar uit tot een volgende keer, want we willen nog even naar
de museumwinkel én we moeten wegens het theater vanavond op tijd
terug zijn.
In het voorbijgaan ook nog even het toilet bezoekend
worden we ook daar verrast door het interieur en het sanitair.
Kloeke en heldere roestvrijstalen ontwerpen – bijna Fins - maken
het verblijf daar tot een voortzetting van de show, imposant en
eerbied-waardig. Van de drinkfonteinen op de gangen – een
verkleinwoord is niet gepast hier – maken we nog wat foto’s.
In het winkeltje is het kiezen moeilijk. In het
museum hebben we de procedure van de blockprints gezien, en hier
hangen prachtige afdrukken van klassieke blocks. Maar ook
penseeltekeningen op papier en zijde, kalenders, zijden bedrukte
doeken, en allerlei voorwerpen in Japanse technieken – gevouwen,
gesneden, geschilderd, gelakt, - en de prijzen vallen mee. We worden
tot haast aangemaand door de wetenschap dat we de trein moeten
halen, maar gedienstige meisjes sloven zich uit om alles snel maar
onkwetsbaar in de pakken. Voor éen print, die hier beneden
uitverkocht en alleen nog boven te krijgen is, gaat een winkelmeisje
persoonlijk met de lift op en neer om die versneld mee te krijgen ;
en keurig op tijd verdwijnen we door de draaideur in de richting van
de pijl die in het Engels wijst naar
"Station".
Omdat we echter twijfelen – de richting is de
omgekeerde als vanwaar we gekomen zijn – klampen we een portier
aan, die echter noch Engels spreekt noch ook er een idee van
heeft wat op het bord met de pijl staat waarnaar we wijzen, en die
ons dus echt niet verder kan helpen. Haastig lopend ontdekken we,
teleurgesteld, waarnaar verwezen wordt: een restaurant dat
"Beer Station" heet. We willen al teruggaan, als we
verderop een onderdoorgangetje ontdekken, dat waarachtig een
tunneltje is – en waarmee we zowaar pardoes op het perron
terechtkomen.
Op tijd landen we aan op ons huisstationnetje, en
thuis.
Kabuki-za Theater
Na een kop koffie en wat omkleedactiviteiten moeten
we er snel weer vandoor, samen met Barbara en Jeroen, om op tijd bij
het theater te zijn. Niet dat de voorstelling zo vroeg begint, maar
we moeten tijdig in de rij staan voor kaartjes, de belangstelling is
meestal groter dan het aantal plaatsen.
Het programma is in onze gedachtengang wat
zonderling: er spelen twee stukken, maar ze duren ieder een uur of
zeven. Eigenlijk zijn het allebei een soort series in betrekkelijk
onafhankelijke afleveringen van ieder zo’n twintig minuten. Je
kunt een heel stuk bezoeken – inclusief eetpauzes een dagprogram
– of kort van tevoren intekenen voor een of twee delen, die dan om
acht uur beginnen en waarvoor alle vrije plaatsen beschikbaar zijn.
We arriveren ruim op tijd bij het theater,
onmiddellijk herkenbaar aan de lange rij rode lantaarns die zoals in
vroeger dagen de ingang of liever de voorgevel markeren. En zoals
dat hoort bij een theater ook een aantal platen die werven om
aandacht voor wat binnen vertoond wordt. De meest markante is wel de
vierkante kop van een wat dreigend over-gegrimeerde acteur, die mij
wel wat aan Cees Nooteboom doet denken, plus wat onleesbare maar
daarom niet minder opvallende of wervende Japanse tekst-wimpels.
Het valt me op dat, door niets dan alléen de
Japanse gewoonte om verticaal inplaats van horizontaal te schrijven,
allerlei versieringen en reclames als heel andere structuurelementen
fungeren in de layout van gevels en straatmeubilair, dan met ónze
leesrichting. Met name werkt de leesbeweging van boven-veraf naar
beneden-dichtbij veel uitnodigender als een "hier moet u
wezen"-signaal, dan onze horizontale berichtafwikkeling waarmee
je veel moeilijker iemands lijfelijke bewegingsrichting kunt
beïnvloeden.
Ook de hoofdlijnen en bewegingen van de
lichtreclames zijn hier veel vaker verticaal dan in het Westen,
waardoor ze veel meer op zichzelf blijven staan, terwijl onze
horizontale lijnen en vooral bewegingen veel meer interfereren met
de gebiedjes van hun buren. Toch eens kijken of je dit inzicht bij
óns ergens terug kunt vinden.
Intussen groeit de rij en gaat de kassa nog altijd
niet open, en dat zal bijna een uur zo blijven. Blijkbaar is er een
wijziging in het tijdschema geweest waarvan het bericht ons (en veel
anderen) niet bereikt heeft. Omdat we er met de eet-plannen op
gerekend hadden dat na afloop te doen, na een klein uurtje inclusief
de voorstelling dus, begint de neiging op te komen een broodje of
friet te halen, - wat hier niet zo eenvoudig is. En we beperken ons
dus tot snoepjes en wybertjes.
Als eindelijk de poorten zich openen en de
bezoekersstroom zich gretig verdeelt over de lege plaatsen merken we
een keerzijde op van de Japanse groepsdenken: sommigen fungeren als
kwartiermakers die meteen vier plaatsen bezetten met tassen, paraplu’s
of jasjes, en het scheelt niet veel of we moeten staan.
Gelukkig vinden we door allerlei incidenten allemaal
een zitplekje; alleen Jeroen wordt aangesproken op zijn stevige
benen - ná het 't voorafgaande uur al in de rij moeten staan dan
wel.
De zaal is een reusachtig rechthoekig amfitheater
van wel twintig rijen diep en veertig plaatsen breed, plus wat
staan-gaanderijen. Het toneel, althans het doek, beslaat bijna de
volle breedte, en als de lichten uit-faden en het doek handmatig
gehaald wordt, zit rechts een schuine rij muzikanten te fungeren als
orkest (meest trommels), koor, tekstzeggers en
achtergrondgeluidenmakers tegelijk. De weinige spelers mimen
grotendeels, met flink overgeacteerde bewegingen, half dansend, en
in nadrukkelijke rol-kleding zoals bij onze Commedia del’Arte. Bij
fraaie poses of plotselinge snelle pay-offs bevriezen ze soms even
voor een applaus, voor ze weer doorgaan.
De acts zijn kennelijk schematisch en meer een feest
der herkenning dan verassende plots, ik begrijp er ook alleen de
hoofdstrekking van.
Omdat we ongeveer het verst-af-mogelijk zitten (of
staan) is de detaillering van het zicht niet groot, we moeten het
hebben van de overdrijvingen: maar daar is alles ook op gemaakt. Het
is echt een belevenis dit te hebben meegemaakt, maar werkelijk
boeiend zou een lange voorstelling voor ons niet zijn denk ik.
Sukiyaki
Onze tijd is intussen snel om, en we gaan voldaan
maar hongerig naar buiten. Barbara loodst ons snel naar weer eens
een eettentje, met ditmaal een goed Engels sprekende dienster. We
moeten beslist met de belangrijkste eetvarianten kennisgemaakt
hebben, vinden zij én wij, en ditmaal zal het sukiyaki worden, een
soort letterlijke eenpans-roerbakmaaltijd.
Direct na de wasdoekjes en de voorafdrinks
verschijnt er daartoe een grote gietijzeren pan op een komfoor,
waarin een flink blok hard rundvet gaat walmen, en voortdurend
worden er nieuwe ingrediënten bijgevoegd, bekende en onbekende:
allerlei groenten, bamboe, asperges, koolbladeren en geschaafde
wortelsoorten, champignons, cantharellen en andere paddenstoeltjes,
en royale boterhamvleesgewijs gesneden lapjes rundvlees met grote
vetranden. En, tot onze verbazing, verse chrysanten, goed herkenbaar
aan hun typische geur. Nooit geweten dat die eetbaar waren, maar het
ruikt meteen geloofwaardig.
De Engelssprekende dame commentarieert voortdurend
breedlachend maar doeltreffend haar wat je heksenmanoeuvres boven de
ketel zou kunnen noemen als ze er niet zo ontwapenend bij lachte. En
dat is ook wel op zijn plaats want het duurt nog even eer we
daadwerkelijk kunnen toetasten.
Na enige tijd gaat er een flinke kan vol lekkere
bouillon bij, en nadat we voorzien zijn van de nodige hulpstukken en
pp-ingrediënten bedienen we ons via onze persoonlijke bordjes.
Telkens als de pan wat leger raakt, wordt hij nog enige tijd
voortdurend bijgevuld tot ons eettempo merkbaar daalt. Afgezien van
het stokjeswerk ( dat ons trouwens ook steeds beter afgaat) is dit
een ook voor westerse tongpapillen geheel genietbaar gerecht, en wel
levendig bovendien.
We wandelen nog even door de top-winkelstraten, en
dan brengt een taxi ons thuis.
De wasresultaten worden ons geretourneerd, voor
morgen hebben we weer schoon goed.
Het is al met al laat geworden voor de werkers onder
ons. De kinders bespreken bij een glas niettemin eerst ons programma
voor morgen, op dezelfde manier geprogrammeerd en begeleid als
tonutoe, we zijn daar zeer over te spreken. Hoewel we de mobiele
telefoon totnutoe helemaal niet nodig gehad hebben, is ze een
prachtig stuk reserve-veiligheid.
Morgen zal het een soort bedevaartsgebied worden
waar we heen gaan, Kamakura, waar ettelijke tempelcomplexen zijn, en
voorts een reusachtige Boeddha, - en volgens die tekst een bijzonder
gave, zeker in die bosrijke omgeving.
Bovendien zullen we proberen tijdig terug te zijn
voor wat shopping: dat staat weliswaar eigenlijk pas voor de
volgende dag op het programma, maar de Oriental Bazar is dan dicht
en die mogen we, meent Barbara, niet missen. Morgen is ze tot zeven
uur open, dat kan er nog goed bij, vóor het eten.
Ik heb tussen de bedrijven door wat belevenissen
voor het thuisfront opgeschreven op de DaKo-computer ("Dalderop/Kolff"),
en Jeroen mailt die nu even voor me door. Naar Pieter, met ook de
tekst voor Dick en Annemarie ter doorzending, want Dicks e-mail-adres
ken ik niet en Jeroen evenmin.
Pieter is deze week vrij en met zijn huis bezig:
vandaag moet de parketvloer zijn gelegd.
Later zal blijken dat hij, tijdens zijn
vakantieweek, zijn computer of een deel daarvan op zijn werk heeft
laten liggen zodat hijzelf, en daarmee ook Dick en Annemarie,
helemaal geen kennis heeft genomen van onze brief. Maar dat weten we
nu niet, dus we voelen ons als mensen die ook in dit opzicht
Hun Taak Volbracht hebben.
We hebben geen moeite meer nu om te gaan slapen, het
ritme begint te wennen, en we zijn bovendien iedere dag letterlijk
en figuurlijk vol-daan.
Woensdag. – Het tempel-complex van Kamakura
De wekker wekt ons, Jeroen heeft voor koffie gezorgd
en is weg, en hoewel we goed slapen worden we wat moeizaam wakker
– het blijft nog een beetje ‘s nachts éen uur voor ons.
Na douche en ontbijt snoei ik eerst zoals beloofd de
klimroos wat bij, Ans leest ons huiswerk voor vandaag door. Dan gaan
we naar Kamakura.
Op veel plaatsen mag hier niet gerookt worden, ook
op de perrons niet. Er is alleen een soort verdomhoekje, een
vierkant waarbinnen de zonde geoorloofd is, en waarvan dan ook nogal
stevig gebruik wordt gemaakt. Er is echter geen asbak voor de
peuken, maar wel iemand die ze voortdurend wegveegt.
Wegens het gevaar voor verstopte explosieven zijn in
treinen en op stations de meeste afvalbakken verwijderd. Alleen een
paar grote centrale bakken staan er nog, drie naast elkaar, voor
gescheiden afval: papier, glas, en blik.
De ordelijkheid is hier ver doorgevoerd. Iedere
kleur trein heeft een eigen perron: je hoeft maar je kleur te
volgen. Ook analfabeten krijgen het klaar, als ze eenmaal hun kleur
weten. Op de grond staat nauwkeurig aangegeven wáar de deuren
zullen komen als de trein stilstaat, zodat ieder klaar kan staan. Je
voelt je tegelijk comfortabel en eerlijk bejegend als je het met
óns gehol en gedrang voor de treindeuren vergelijkt, - en toch óok
griezelig efficiënt 'eingeordnet' in het Japanse systeem.
Voor de luxe Hogesnelheidstrein zijn er wat
extradure voorzieningen. En er is ook extradure koffie voor de
reizigers daarmee. Hard nodig zal die niet zijn, want hij rijdt om
de vijf minuten.
Kamakura is ver, maar niet zo ver als Nikko wat de
oorspronkelijk gedachte bestemming was. Maar het enige wat we
daarmee zullen missen tegenover de twee uren reiswinst is de kans om
de Fuji te zien, - in de herfst is die (de kans) evenwel niet groot.
Daar staat tegenover dat we nu door Yokohama komen, ik wist niet dat
dat zo dicht bij Tokyo lag. Maar dat blijkt een gewone havenstad
zoals Rotterdam: en van het feit dat de trein op de kaart
vlak langs de zee rijdt, merk je vanuit de trein helaas niets.
Kamakura blijkt in eerste impressie een soort
Valkenburg of misschien liever Scherpenheuvel of Kevelaer, alleen
veel uitgebreider. Maar doordat het ongebondenheids-element van Nederlanders-met-een-vrije-dag ontbreekt, is er ook niet dat
storende toeristengedrag ; en vol is hier veel minder vol dan bij
ons, en niet alleen omdat Japanners kleiner zijn.
Men is vrij en dus blij, maar óok: Japanner, en lid
van de groep, en van het volk. Velen komen ook inderdaad in groepen,
inclusief een reisleidster met een hoogreikend vlaggetje voorop, die
het aldus mogelijk maakt om het centrum van de eigen groep steeds
terug te vinden, of die nu en dan als een herdershond àl te trage
bejaarden opjaagt om het tempo een beetje vast te houden. Misschien
bouwen ze binnenkort wel een op de eigen groep afgeregeld piepje in
de camera’s, dat zou óok iedereen effectief bij elkaar houden
De Shinto-shrine
Via een kaart en een VVV-plattegrond vinden we
gemakkelijk de weg ( of liever: een parallelweg) naar de grootste
Shrine, leidend langs talloze mini-huisjes. Die zijn destijds
kennelijk begonnen in een soort ijstentjesformaat langs de
pelgrimsweg, en pas later gaandeweg meer op de eeuwigheid
afgeregeld, maar vaak toch in Puk en Muk-afmetingen. Souvenirs,
devotie-artikelen, wierook, sieraden, en allerlei eet en
drinkspullen.
VOOR EEN FOTO: KLIK HIER
Bij een bos een breed pad in, dat uitkomt op een
brede weg ( de eigenlijke tempelweg, zien we nu) die op zijn beurt
regelrecht op de Shrine aankoerst, waarnaast die van Asakusa toch
maar weer een kleintje was.
Hooggelegen, de tempel, met dus een brede bijna
Azteekse trappenopgang erheen, en wemelend van in plechtige kledij
gestoken vrouwen en kinderen, - bij ceremonies die aan doopsel,
vormsel en postnatale kerkgang doen denken.
De kimono’s zijn steeds weer prachtig, maar wat
ons vreemd aandoet is dat de omslagsjerp op de rug in een
gestileerde sierstrik is geknoopt, die via een beschermovertrekje is
uitgegroeid tot een uitstulpend soort laag rugzakje. In traditionele
grondzit zal dat wel niet hinderlijk zijn, maar het moet erg lastig
zijn daarmee op een gewone stoel te zitten, of in trein of bus.
Wat helemaal niet overeenkomstig de bekende
platen is, is de haardracht: niets geen omhooggekapte gladde
zwarte haardos, met een wrong hoogbovenop met een haarspeld, maar
gewoon een modern kapsel in allerlei varianten, wel vaak met een
haarstrik. Kennelijk moet je je straks wel weer gewoon kunnen
omkleden. Van Barbara horen we dat gewoonlijk 'n pruik wordt
gedragen als 't ernst wordt.
Wél onbegrijpelijk traditioneel daarentegen zijn de
schoentjes, die een summum van ongemak lijken. Kort hard houten
zooltje met de teen omhooggehouden aan een nop of riempje, maar ook:
véel te kort, zodat je de vrouwen ziet strompelen met kleine pasjes
op de voorvoet, - zelfs als ze gewóne kleding en schoenen dragen
óok nog vaak.
We denken dat het een variant is van hoge hakken, en
dan misschien niet eens zo ongezond als het lijkt. Gegeven dat de
zool van hout en niet flexibel is, kun je met een korte zool de voet
gemakkelijker buigen of liever kantelen dan met een lange ; en eraan
gewend zijnde op de voorvoet te lopen blijft de voet sterker, de
wreef hoger en, als je die zou zien, de kuit sierlijker
waarschijnlijk. Maar: misschien is het alleen maar om de voet
kleiner te laten lijken, op zijn Chinees, en wie van inbinden niet
horen wou, die moet nu maar voelen.
Toch eens navragen.
De afmetingen en de ouderdom van de Shrine dwingen
onwillekeurig eerbied af, met haar antieke donkerrode en goudgele
kleuren, en haar ongelooflijk gecompliceerde houtverbindingen en
sierdaken. Dat geldt ook voor een paar bijkans heilige bomen, met
stammen van meters in omtrek en vaak meervoudig ook nog, die naast
de trappenopgang staan en waarin wensen of dankbetuigingen op in
elkaar gedraaide papiertjes worden opgehangen.
Het is ook prachtig om hun snoeigeschiedenis te
volgen, en gaandeweg gaan we trouwens steeds meer op de
snoeivaardigheid létten, ook bij kleine boompjes en struiken. Het
typisch Japanse van de plaatjes en van de inderdaad prachtige
combinaties en composities van al het groen ( en de stenen) is
zelden vanzelf zo gegroeid, althans het is op eenzelfde wijze
in de vorm gedwongen als een klassieke internaatsopvoeding. Zelfs de
sierlijke plukken waarin veel struiken of bomen hier groeien,
blijken niet zozeer een kweekvariant als wel een snoeiresultaat te
zijn. Later zullen we nog snoeiers bezig zien met hun monnikenwerk.
De tempel ligt in een groot park, en verspreid zijn
er nog ettelijke andere heiligdommen.
Meer naar voren is een grote vijver, een meertje
eerder, waarop rondvaarten gemaakt kunnen worden, met midden daarin
een eiland, - waar je overigens ook met een bamboe brug kunt komen.
Op het eiland zijn weer een paar tempeltjes waar
veel mensen wierookstokjes of vlaggetjes in de grond steken. Het
heeft wel iets van de omgeving van een middeleeuwse kathedraal met
zijn vele zijaltaren en votiefkerkjes er rondomheen, waar de een
troost voor verdriet zoekt, een ander genezing van een slepende
kwaal, en een derde een goede vrijer komt afbidden of bescherming
tegen bliksem of hagel voor zijn oogst, ieder bij een daarin
gespecialiseerde heilige.
We eten op het eiland wat, onder een breeduit,
parasolachtig gesnoeide blauwe regen, en besluiten dat we in ieder
geval nog wat verder willen.
Er moeten verderop nog meer tempelgebieden zijn.
De Boeddhistische Tempels
We lopen langs de min of meer holle grote weg
verder omhoog, langs villa’s in de bosrand tegen de bergwand, en
onder een plexiglazen wegbescherming tegen lawines door, en zien
even later een trap-paadje omhoog dat blijkens een bordje óok al
naar een Shrine voert. We lopen het even op en vinden een lieflijk
tempeltje in een klein parkje, waar geen toerist is en waar we
voorzichtig binnenkijken tussen het houten hekwerkje dat ervoor
staat.
Even later komt een kaalgeschoren vriendelijke
priester uit het niets tevoorschijn die ons duidelijk maakt dat we
best naar binnen mogen, en dat doen we.
Tot onze verbazing staan er langs alle wanden wel
tien varianten van dezelfde lelijk-kijkende godheid hun gramschap te
exposeren, alleen in een uiterst hoekje staat een vriendelijke
koperen boeddha te glimlachen alsof hij – zoals een Sinterklaas
over zijn Pieten - wil zeggen dat zijn confraters het zo kwaad niet
menen.
We bekijken op ons gemak het eenvoudige houten
interieur waar ondanks het geringe bezoek nu, niettemin toch een
beroepsbedienaar door onderhouden lijkt te kunnen worden ; en we
offeren zelf ook maar wat, ter handhaving van ‘s man vriendelijke
tussenkomst.
Kenscho-ji
Weer afdalend naar de weg zien we, bijna recht er
tegenover, de opgang naar een tempelcomplex dat wéer ettelijke
maatjes groter is dan het vorige, met een groot parkeerterrein
ervoor waar heel wat bussen af en aanrijden.
De opzet is hier zakelijker en grootschaliger dan de
vorige die we gezien hebben.
We beginnen met entree te betalen, en moeten dan
merkwaardigerwijs hoog over een nadrukkelijk tot bijna kniehoogte
verhoogde smalle drempel stappen om binnen te raken.
Het is een zwijgend maar sprekend ritueel, zoals de
Rubicon of een askruisje.
Een reusachtige oeroude houten poort staat, als een
oude olifant zo gerimpeld en verweerd, plechtig over de weg gewelfd
om ons door te laten, - gelukkig zien we pas even daarna dat het een
(tóch nog eeuwenoude) replica is van een verbrande voorganger.
Fraaie oude juniperussen vormen een oprijlaan naar de eigenlijke
tempel, of liever tempels, want er staan er een paar vlak achter
elkaar, de een al indringender versierd dan de ander, en allemaal
met een toets van eeuwen er overheen.
Oud is hier vaak érg oud. "De kern van het
complex hier werd al afgerond in 1285", zegt een tekst bij de
Chinese Poort
Bekijken we hier aanvankelijk meer mensen dan
tempel, het hele tempelpark laat zich toch niet negeren. Achter de
grote tempels blijkt nog een heel tempelplein te liggen, met een
priesterhuis, een Zen-klooster annex tuin waar behalve langdurige
opleidingen ook Zen-cursussen van enkele dagen gegeven worden, een
groot gastenverblijf, en een heel dienstencentrum met catering.
VOOR
EEN FOTO: KLIK HIER
Ettelijke kraampjes met religieuze artikelen worden
door een heel span priesterlijke figuren bemand, en hoewel het
zakelijke kennelijk zijn deel krijgt wordt er toch ook veel
gelachen, vrolijk geplaudert en gewoon-gedaan.
De priester die Ans, bij een drink- en
plaspauze-gebouwtje waar we even aanleggen, zich een blikje zag
draaien aan een drinkautomaat, zal er wel een van buiten zijn, een
toerist of pelgrim, verwacht je.
Je zou op het tempelterrein dágen in de weer kunnen
zijn met alleen maar foto’s maken van groencomposities of van
doorkijkjes met dakoversteken en boomstammetjes. Of van antieke
bestratingen van stenen paden, waarvan alleen al de slingerkeuze van
de bochten en bogen wiskundig bemeten lijkt, om van het evenwicht in
de vorm- - en kleur-patronen van de platte stenen nog maar te
zwijgen.
Hier kijken niet, zoals op Napoleons Armée in
Cairo, statische eeuwen op je neer, maar het dynamische
leerresultaat van vele eeuwen geduldige verfijning naar je óp.
Je wordt hier niet zozeer moe van het kijken, als
wel aangenaam vervuld van veel rustig moois dat maar niet ophoudt.
En er is nóg iets wat je aanvankelijk lang niet
bewust opmerkt: hoe hier dissonanten die zich van nature toch vaak
voordoen, voortdurend weggeretoucheerd moeten zijn. Misschien zijn
Japanners, méer nog dan liefhebbers van "mooi", wel
vooral wegvegers van "lelijk" of "storend".
Plato zou hier in de wolken geweest zijn, waar goed,
waar en schoon nog dicht in elkaars buurt liggen.
Het grote Boeddha-beeld – "Daibutsu
".
Maar wij hebben geen eeuwen beschikbaar: we willen
ook nog naar de grote Boeddha in Ha-se, en dat is hier nog een heel
eind vandaan, we zullen dat het beste maar per trein kunnen doen. We
riskeren een reusachtige Japanse ijsbeker (maar: gewoon Jamin-ijs
van vroeger) en dalen weer de weg af die we gekomen zijn, weer langs
de Shinto-tempel, en ditmaal over de grote boulevard onder de
honderden kersenbomen naar het station, proberend niet teveel te
blijven hangen aan de winkel-uitstallingen.
Het treintje naar Ha-se blijkt een particulier
lijntje, onze Railpass is er niet geldig, dus we kopen een
ordentelijk kaartje. Er staat een klein half uur wachten op het
programma, maar de tijd gaat intrigerend op aan een sociaal-psychologische observatiemogelijkheid: een groepje schooljongens
staat óok te wachten, en het is aardig om het verloop van de
interacties te volgen, juist omdat we van hun taal geen letter
verstaan.
Als het een film was zonder geluid, zou je er zonder
moeite een dialoog als ondertiteling bij kunnen schrijven, en er al
gauw ook een stratificatie-sociogram bij kunnen maken. De twee
mooiste koppetjes hebben ook hier de beste kansen, en hoewel er geen
meisjes aan te pas komen zijn ze ten opzichte van de anderen
voortdurend half-erotisch gedrag aan het inoefenen.
De een, de kalmste, maakt gebruik van zijn glimlach
om voortdurend algemene adhesie te krijgen, zonder dat hij die
verder gebruikt om er voordeel uit te halen.
De ándere beauty echter, met een bijna Frans
aristocratensnoetje, dwingt zijn genootjes individueel voortdurend
in de hoek waar hij ze hebben wil. Hij flitst bestraffend alleen met
zijn blik de meest bedeesde terug als die een paar keer achter
elkaar wat te berde wil brengen, daagt een ander uit om iets
riskants te zeggen dat hij hem even later weer terug laat nemen,
flikflooit ondertussen met zachte tikjes bij een derde om
glimlachende stompjes terug te krijgen, en met stevige meppen nu en
dan rivaliserend met diens buurman die ook naar positieve reacties
van dezelfde jongen dingt.
En al die tijd zijn het gewone jongens zoals bij
ons, hun Japanse trekken leveren bij dit soort gedrag helemaal geen
vervreemding of eensoortigheid op, hun gedragingen zijn even
leesbaar als bij westerse kinderen. We merken niets meer van wat je
je van vroeger herinnert toen ‘alle chinezen op elkaar leken’.
Zou dat voor Japanners gewoon minder gelden, of zijn we al veel
langer aan andere rassen gewend geraakt, - of neemt je
differentiatie na een paar dagen tussen anderen in gewandeld te
hebben vanzelf zo snel toe ?
Het treintje dat binnenloopt is een lief Engels
aandoend boemeltje, dat belt bij iedere halte en dat ons na tien
minuten alweer op de stoep zet van een wijkstationnetje.
We wandelen in de richting waarin de handwijzers ons
sturen door een dorpswinkelstraatje, waar we ons verbazen hoe hier
in de buurt een bós kan zijn waarin het beeld volgens onze boekjes
hoort.
Het blijkt echter een park vlakbij, waar we, na een
entreekaartje een hoek omgaand, ineens om zo te zeggen oog in oog
staan met het prachtige goud en groene beeld dat hoog boven ons
uittorent, en met een buitengewoon lieflijke blik over ons heen in
de verte kijkt.
VOOR
FOTO: KLIK HIER
Het staat tegen de achtergrond van een geheel groene
berghelling, en maakt ondanks zijn enorme afmetingen – het is
liefst 13 meter hoog - kennelijk op ieder dezelfde serene indruk.
Het wordt door flinke aantallen bedevaartgangers en toeristen van
alle zijden eerbiedig bekeken en gefotografeerd.
We lezen in de documentatie dat het al achthonderd
jaar oud is, en na een aardbeving en een stormvloed vijfhonderd jaar
in de resten gestaan heeft voor het, alweer ettelijke malen,
gerestaureerd is, en dat het als een van de mooiste Boeddha’s uit
Japan geldt.
Het beeld appelleert in ieder geval duidelijk
algemeen aan religieuze of in ieder geval positieve gevoelens. Het
overstijgt een beetje de verschillen in soorten religie of ras, je
ziet mensen ook soms beamend knikken alsof ze in een innerlijke
dialoog bevestigen dat dit toch wel iets echt goeds of moois
uitstraalt.
We trachten eerst een serie foto’s te maken vanuit
verschillend gezichtshoeken, en merken dan, eromheen trekkend, pas
dat er in een stalletje tientallen foto’s van te koop aangeboden
worden.
Ans heeft gelezen dat het oorspronkelijk van hout
uit éen boom gemaakt zou zijn, maar van dichtbij lijkt het toch wat
meer bouwkundig materiaal te zijn. Even later blijkt dat je er ook
binnen in kunt, iets wat Ans niet wil omdat dat technische ervan
niet zo past bij het meditatieve dat het oproept. Ik doe het wel, en
merk dan dat het van brons en cement op een stalen skelet moet zijn
opgetrokken, ik neem aan na een brand van het oorspronkelijke dan,
als het werkelijk ooit van hout geweest is.
We zijn het er wel over eens dat dit totnutoe het
mooiste is dat we hier gezien hebben, en dat de volgorde van de
bezoekobjecten, min of meer toevallig, niet beter had gekund.
Hoewel er nog meer tempels in de omgeving zijn,
menen we dat de indrukken van vandaag wel niet meer zullen kunnen
worden overtroffen, en we wandelen daarom weer terug naar het
stationnetje om na terugkomst in Kamakura weer op huis aan te gaan.
We moeten óok nog voor sluitingstijd bij de Oriental Bazar zijn.
Als we eenmaal weer in "Excellsic
Building" ( zo wordt het echt gespeld) zijn, Jeroen &
Barbara's appartementengebouw, proberen we de mobiele telefoon uit
om de ontmoetingsafspraak voor vanavond te concretiseren.
We zijn rond zes uur in de Bazar, en neuzen er naar
potentiële cadeautjes of curiosa voor onszelf. Hoewel er van alles
is, is veel ervan toch niet erg Japans, en enkele dingen die Ans van
plan was te kopen, blijken er niet te zijn. We zoeken wat fraai
plaatwerk uit en een paar mooie kalenders.
Ze sluiten om zeven uur, dan gaat Ans met Barbara om
de weg te verkennen nog even kijken naar het grote warenhuis waar we
morgen samen naar toe zullen gaan. Ik ga naar huis en schrijf een
e-mail aan Pieter.
Eten doen we vandaag thuis. Jeroen maakt een lekkere
curry, met een glas wijn en koffie na, plus wat lekkers uit Barbara’s
snoeptrommeltje: daarvan hebben ze er allebei een.
We hebben nu wat rustiger tijd om na te praten, en
het ook te hebben over hun werk hier.
Voor Barbara’s functioneringsgesprek is nog niet
echt gelegenheid geweest, maar ze heeft van de mededeling daarover
wel gebruik gemaakt om nog wat pluspunten te etaleren die anders
misschien niet of te laat meegenomen zouden zijn in de
salarisbepaling.
Jeroen heeft klaarblijkelijk, behalve aan technische
en commerciële vaardigheden, ook veel profijt van zijn geduld en
incasseringsvermogen, en er komt blijkbaar ook heel wat antropologie
bij kijken.
Doordat Japanners geen haast hebben om na werktijd
terug naar hun piepkleine huisjes te gaan, wordt er veel en lang
samen gedronken en gezongen: - " en daarom / is ook Jeroen/
heel vaak / Op Stap", om met "Onze Nicht uit Den
Haag" te spreken. Maar spelen is hier ook werken zowel qua tijd
als qua geld.
Na een korte wandeling gaan we slapen: morgen vróeg
op, want we willen in alle vroegte naar de vismarkt toe.
Donderdag. Vismarkt en keizerlijk parkcomplex.
De vismarkt.
Vandaag niet slechts vroeg maar zéer vroeg op, nog
vóor Barbara. We gaan na een snel ontbijt met Jeroen naar het
station, - allebei onze eigen trein, maar we hebben wel weer een
plattegrond en een bestemmingenkaartje bij ons.
De vroege Japanners zien er niet anders uit dan de
late die we al eerder hebben kunnen bezien: geen werkvolk versus
kantoorpersoneel of zoiets, zoals we dat bij ons nog lang kenden.
Evenveel scholieren ook, evenveel vrouwen, en evenveel slaapinhalers
of vooruitslapers. Zoals gezegd: veel Japanners blijven tenslotte
‘s avonds nog lang met hun collega’s bij elkaar.
De weg ná het laatste station wijst zich vanzelf:
want we moeten 'een bus nemen, en daar de mannetjes met de laarzen
en de vismanden volgen tot zij uitstappen', zo luidt de
instructie, zoals destijds de apostelen de man met die en die
spullen bij zich naar de ezel moesten volgen. "De Heer heeft
hem nodig" was het wachtwoord toen om die mee te nemen, - maar
wij hoeven hier geen vis, dus dat stuk kan nu achterwege blijven.
De bus brengt ons feilloos en zonder veel omwegen
naar de enorme vishallen en rijdt daar pardoes binnen, of liever
doorheen: en ook zónder de mannetjes zien we al dat we er zijn: wij
stappen uit, en komen daar zonder pardon middenin een baaierd van
bewegend verkeer terecht, van auto’s, duwwagentjes en tientallen
snelle en nerveus bellende visvervoertruckjes en veel losse
marktbezoekers, - en iedereen heeft haast.
Overal zie je, dicht opeengepakt, visverkopers op
een paar vierkante halve meters druk bezig met snijden, zagen,
hakken of fileren, - en het vreemde: je ziet overal vis, maar je
ruikt ze niet, zo vers zijn ze.
Wel is overal de grond nat van het wegspuitwater,
bloed en visresten blijven niet lang liggen.
Overal witte harde of schuimplastic bakken met de
vreemdste zeediersoorten, tenminste: de meeste hebben ogen, dat is
vaak het enige aanknopingspunt waardoor het geen vruchten, stukken
steen, lege schelpen of beeldhouwwerkjes kunnen zijn.
Ook daar waar er duidelijk echte vissen in de bakken
liggen zijn het nog vaak exotische exemplaren, waarbij het vreemdste
is dat het er telkens zovéel van hetzelfde kunnen zijn: nieuwe
onbekende dingen doen zeldzaam aan, en die verwacht je dus eigenlijk
in enkelvoud blijkbaar.
Het herhaalpatroon in de bakken maakt de partijen
vis nog veel méer tot schilderachtige stillevens, met de
prachtigste meestal glanzende kleurencombinaties soms, van
tientallen tinten bruin en blauwgrijs, groenig en zilver,
roomkleurig en fel-oranje, of de diepste tinten rose en glanzend
zwart. Eigenlijk zou je ze alleen daarom al rustig, als in een
museum, éen voor een en soort voor soort willen bekijken.
Maar het gedoe eromheen is daar veel te onrustig
voor, geen bak blijft lang onaangeroerd, en de chirurgen met hun
zwarte handschoenen en hygienische schorten gaan snel en
geroutineerd te werk. Palingen worden gevoelloos geprikt achter hun
kop, en dan open geritst, en in éen haal van al wat men er niet aan
wil ontdaan. Grote vissen met oneindig domme koppen worden daar in
éen klap van verlost, en in voor koks ongetwijfeld appetijtelijke
kandidaat-schotelversierders veranderd. En verse of (meestal)
diepgevroren tonijnen worden, alsof het om synthetisch materiaal
gaat, zonder een spatje bloed met een cirkelzaag in dure moten
roserood vlees gezaagd, en meteen gewogen en met een fors prijsje
erbij op een royaal fris bed van groene slabladeren tentoongesteld.
Want het gaat om de verkoop hier, en doorlopend wordt er ook
gehandeld, betaald en meegenomen, zowel door kleine particulieren
als door kennelijke handelaars die bakkenvol in de dieseltruckjes
laten afvoeren.
Allerlei keukenprinsen zie je er vaardig de
zonderlingste zeewezens met een jarenlang ingeoefende reeks
bewegingen omtoveren tot koopklaar bak- of kook- ingrediënt, alsof
ze daar speciaal voor ontworpen zijn en alleen nog uit hun
verpakking moesten.
Meer zeldzame grootheden uit diepe wateren liggen op
hun eentje in een businessclass-bak voor zich uit te staren, soms
met trage bewegingen van een paar lange sprieten nog namijmerend
over wat er de laatste uren toch allemaal voor ongewoons is
gepasseerd.
Grote kreeften of monsterlijke krabben doen een
trage ochtendgymnastiek met hun scharen op en neer, zonder dat er
wat tussen wil komen of zonder dat het leidt tot plaatsverandering
van betekenis.
En ingetogen inktvissen, fantastisch bespikkelde
zeesterren en stoer met degelijke tentakels toegeruste octopussen in
allerlei maten liggen er mooi te wezen, in kleurrijk gekozen bakken
om kopers te verleiden er méer van te kopen dan ze van plan waren.
Nooit, nooit hebben we zóveel vis bij elkaar
gezien, zoveel diersoorten ook, en zoveel mensen die daar allemaal
tegelijk, over een oppervlakte van hele hectaren lijkt het bijna,
doende zijn daar met scherpe instrumenten eetbare waar van te maken.
En al helemaal nooit zoveel prachtige vormen en
kleuren bij elkaar, de Japanners in hun operatiekledij niet eens
uitgezonderd in dit ongelijke samenspel.
En dan praten we nog niet eens van het kleingoed dat
door hun grote aantal de kleurrijkste patronen bijeengoochelt, met
schelpjes, voelhorens, sprieten en schildjes in duizend kleuren, en
met steeds weer andere varianten van wriemelende bewegingspatronen.
We fotograferen ons een ongeluk, - een nerveuze
aangelegenheid want je moet zóveel vormen en achtergronden uit
elkaar houden, en dan óok nog proberen trefzekere momenten uit de
snelle bewegingen te kiezen, dat je voortdurend het gevoel hebt het
verkeerde ding te pakken te hebben.
En al die tijd ruik ik eigenlijk niets, omdat
ik vislucht verwacht die ik alsmaar nauwelijks speur, terwijl Ans,
die wegens de foto’s vaak op mij moet wachten, toenemend
geïrriteerd wordt door de doordringende dieselwalmen, waarvoor
ik nog nauwelijks aandacht overgehad heb. Pas als ze het zégt
ontdek ik dat ik me even hard als zij aan het me-verzetten ben tegen
deze aanslag op ons verwende buitenmensen-ademsysteem.
Omdat we er al meer dan een uur blijken te zijn,
besluiten we daarom het hier maar bij te laten.
We koersen op de uitgang af, wat ook weer een heel
eind is, en ontdekken dat intussen twee verkeersagenten bij het
kruispunt aan de ingang geposteerd zijn die het veelsoortige verkeer
uit elkaar proberen te houden, en die inderdaad een behoorlijke
doorstroming klaarkrijgen.
Het keizerlijk park – Hama-rikyu
We moeten voor het keizerlijk park de route van
de bus terug, zien we op de plattegrond, en we besluiten om dat nu
maar te lopen: het is niet ver en wel leuk, het is nog vroeg en de
rijzende herfstzon staat er vrolijk overheen te stralen.
Het vinden van de weg blijkt wél wat
gecompliceerder dan het kleinschalige kaartje suggereert, want
eenvoudige kruispunten blijken drielagige fly-overs en
brugconstructies te zijn, die je als voetganger niet zo eenvoudig
rechttoe-rechtaan kunt oversteken, en bovendien zijn de kruisingen
vaak niet bepaald haaks. Maar we vinden tenslotte toch de ingang van
het park, dat echter nog gesloten is: het blijkt nog pas kwart voor
negen, en het opent zijn hoge houten poorten-als-sluisdeuren pas om
negen uur.
We eten al wachtend, loom van het drukke
ochtendprogramma, een meegebrachte boterham, en verkennen met de
ogen de omgeving. Want het park bereik je via een brug over een
breed water, en de overgang van het drukke stadsverkeer naar de
stilte van het park is merkwaardig abrupt, ook wat het
verkeersgeluid betreft dat daar ineens bijna is weggevallen.
Maar er komt beweging, eerst van werkmensen die van
her en der naar buiten komen, en daarna van de poorten die zachtjes
openzwaaien. Het portiersgebouwtje blijkt al bemand, we zijn de
eersten. Ook hier ben ik weer gratis wegens ouderdom, en Ans dus
ook.
Aan de achterkant is een schoongespoten platform met
toiletten die we meteen even gaan inspecteren: inderdaad helemaal
Japanse hurk-wc’s, en brandschoon.
En dan het park
in: weids en royaal aangelegd en
every inch een inderdaad Japánse tuin, met prachtige boompartijen,
grasvelden met paden in sierlijke bochten, grote waterpartijen met
rustieke zeer lange houten bruggetjes erover, en waterplanten als
bloemperken met fotogenieke stenen daarbovenuit. En overal een soort
grote rustig stappende of meditatief stilzittende kraaien, die soms
wel raven lijken. Een leeg paradijs helemaal voor ons alleen, een
tijdlang.
VOOR
FOTO: KLIK HIER
We volgen paden die door afwisselend vergezichten en
donkere groene bospartijen voeren.
Grasvelden zijn hier elders ongewoon, de grond is er
te duur voor, en rond Tokyo is de behoefte aan groene biomassa voor
luchtverversing er ook te groot voor. De meeste parken die we eerder
zagen waren bospartijen met grindlanen en een enkele picknickplaats.
Maar hier koesteren de grasvelden als royale lawns zichzelf loom in
de zon, de bezoekers uitnodigend tot hetzelfde. Of het ook mág
weten we niet zeker, het is in ieder geval niet in het Engels
verboden, - en er staan trouwens banken.
Ergens langs het pad blijken vier tuinmannen bezig
op trapjes boompjes gedetailleerd bij te snoeien. Alsof het kappers
zijn, per takje nalopend wat er af moet om het mooi in het geheel te
laten passen. En ze werken nijver door, alsof ze ook per plukje betaald
worden.
Sommige lange gesteltakken zijn uitverkoren om
langer te mogen worden dan andere, en worden zorgvuldig meervoudig
onderstut, tot ze sterk genoeg zijn om op eigen kracht zwaar
uitmiddelpuntig sierlijk opzij uit te steken, als in een
bloemschikking in labiel evenwicht met de rest van de boom.
De grote centrale vijvers zijn keurig met elkaar in
verbinding en ook in balans, via een ster van loopbruggetjes die
elkaar ergens in het midden snijden, en die op de mooiste
uitzichtpunten een verbreed bordesje hebben. De kleuren van de
boompartijen zijn ook in hun herfsttooi prachtig op elkaar
afgestemd, en veel onderste takken zijn opzettelijk overhuivend
bijgetrimd om mooie onderdoorkijkjes op te leveren ; ze vrágen om
foto’s, die hier ook ongetwijfeld met tienduizenden gemaakt zullen
worden.
Op verschillende plekken zijn picknickweiden, en op
enkele plaatsen gebouwtjes als enorme paraplu’s om er ook bij
regen of felle zon te kunnen zitten, liggen of eten. Erachter zijn
grote kweektuinen waarin nu duizenden malva’s en Juffertjes-in-‘t-groen
bloeien, manshoog hier, en in rose, geel en abrikooskleurig. Op
ander plekken in de tuinen staan weer nieuwe kortgesnoeide struiken
te wachten op andere seizoenen op pas omgespitte veldjes, met hier
en daar een enorme yucca of succulent ertussen.
Nu en dan vang je een glimp op van een eenzame
wandelaar in de verte, of van de grote gracht die het hele park
omgeeft, waar vroeger des keizers eendenvijvers voor de jacht waren,
en waarop je nu een rondvaart kunt maken. Aan deze kant fraai
beplant, aan de stadszijde gewoon met onkruid en rietkragen.
Het is een respectabel oppervlak, groot genoeg om je
visueel en auditief je in een verstild bos ver van de bewoonde
wereld te voelen ; maar boven de schilderachtige boompartijen uit
zie je er hier en daar op afstand een torenflat bovenuitsteken die
je eraan herinnert dat je hier toch echt midden in Tokyo zit.
Terug naar huis
Wanneer we weer in de buurt van de ingang komen
merken we dat er intussen al veel meer mensen zijn binnengedruppeld,
die er straks misschien wel niet hetzelfde beeld als wij aan over
zullen houden. Wij zien dat het tegen half twaalf is en maken er
maar een eind aan, we merken trouwens dat we slaap hebben door het
vroege opstaan, en door de stilte rondom en het lange wandelen. We
moeten bovendien nog een heel eind als we lopend naar het station
willen. Zo gaan we niet zonder spijt het park weer uit, en al gauw
over de brug weer de staddrukte in.
De weg die we volgen is een drukke verkeersweg, maar
het loopgedeelte is met boompjes en struiken wat nadrukkelijk van de
weg afgegrensd, een tijdlang zelfs met naambordjes bij de
beplanting, waardoor het toch een beetje in de parkstijl blijft.
In de ondergrondse doezelen we wat weg, tot we
opschrikken om te proberen onze positie op het circuit te
achterhalen: juist op tijd ontdekken we dan dat we er uit moeten om
over te stappen.
Thuisgekomen doen we even een dutje, voor we lunchen
en doorgaan naar het grote warenhuis waar Ans gisteravond al even
geweest is met Barbara, zodat ze als het goed is nu weet waar het is
en hoe het eruit ziet.
Het grote warenhuis Takashimaya.
De slaperigheid blijft ons echter wat achtervolgen,
als we weer op pad gaan. We menen dat we er best lopend kunnen
komen. We kennen intussen genoeg markeerpunten, maar we nemen ze
veiligheidshalve allemaal expliciet op. Pas als we er niet in slagen
het warenhuisgebouw te vinden maken we, als we een voorbijganger
ernaar vragen, uit zijn moeizame Engels op dat we de grote weg
precies de verkeerde kant op gevolgd hebben. Heel het stuk terug dus
én hetzelfde routepatroon de andere kant op, - en dan zien we het
gemakkelijk liggen.
Een groot warenhuis lijkt qua beleving toch altijd
veel op een ánder groot warenhuis zou je zeggen, maar dit is toch
wel weer érg "different". Het is eerder Amerikaans dan
Europees misschien, met zijn felle licht binnen, die de chic in het
begin even wegdrukt– elders hebben we ook al gemerkt dat gedempt
licht hier niet staat voor ‘gezellig’ of luxe -. Maar het echt
ándere is zit toch wel in de voortdurende cryptiek van de Japanse
teksten en opschriften, ondanks de prijzen die ook gewoon in
Arabische cijfers staan. Het is een wat ijdele Bijenkorf met ook nog
wat duurdere spullen, in een ontzagwekkende collectie.
Bij de kleding, waar Ans gisteren even geweest is,
staan bepaald onbetaalbare dingen, en dat geldt voor ettelijke
andere categorieen ook, merken we gaandeweg.
De grote collectie is tegelijk ook wat irritant. We
zijn ditmaal niet alleen hier als kijkers maar we zoeken ook naar
geschikte cadeautjes of herinneringen voor onszelf, en dan moet je
behalve met prijzen en bruikbaarheid - straks, ook rekening houden
met grootte, gewicht, kwetsbaarheid, gooibestendigheid en
dergelijke. En met echte Japansheid natuurlijk, want allerlei
wereldartikelen kom je hier juist zo tegen als bij ons ; ook lijken
sommige dingen hier wel echt specifiek, maar zijn ze vermoedelijk
straks bij ons ook bij Xenos te krijgen.
Dat alles maakt het vermoeiend. Omdat je sommige
dingen eerst even opmerkt maar aanvankelijk voorbijgaat, die je
later toch weer terug wilt zoeken, wordt er voor slaperige mensen
ook nog eens een erg groot appèl gedaan aan je oriëntatievermogen,
- zodat we het veel minder lang maken dan we hadden verwacht.
Tenminste dat menen we, maar voor we er erg in
hebben worden we wéer eens gefopt door de vroege zonsondergang. Na
nog een extra zoektochtje naar een boekhandel die hier ook ergens
verstopt moet zijn ( Het zal er in het Japans wel duidelijker staan,
maar het duurt een tijd voor we hem vinden.) vinden we een kortere
weg naar het station, over een reusachtige hoge houten loopbrug
tussen een paar derde verdiepingen van verschillende flatgebouwen
in! Daarboven wachten we onze trein af bij een kop koffie en een
overview van het stationscomplex.
We zijn maar nét op tijd thuis terug voor onze
eetafspraak met de kinders, maar we hebben gelukkig nog tijd om even
te douchen, - en de slaap is intussen weer geweken.
Eten en karaoke.
We eten vandaag weer buitenshuis. We lopen een fraai
all-grenenhouten etablissement binnen, waar we meteen onze schoenen
moeten uitdoen om een glanzend geverniste houten vlonder te
beklimmen. De schoenen gaan in een soort vakkenkast met een sleutel
waarop het vaknummer, - maar wel in het Japans.
We proberen dan de locatie ervan maar te onthouden:
"G5" zou kunnen.
De vlonder voert ons naar een soort zitkuilen als
bootjes langs een aanlegsteiger, waar we het ons gemakkelijk maken,
en meteen het warme doekje en een drankje krijgen voorgezet. Jeroen
kiest ditmaal geen vele-kommetjes-compositie maar een degelijke,
fraai opgemaakte complete schotel per persoon uit, met alleen wat
groenten afzonderlijk.
De topografische situatie is hier wat ongewoon: de
boy die ons bedient komt over de steiger aangelopen en hurkend de
bestelling opnemen - althans proberen toe te lichten wat de kaart
aanbiedt, en pogen te ontwarren wat de vreemdelingen daarvan wel of
niet wensen of begrijpen. Het worden een kip-creatie en een
visvariant, maar de specificatie blijft verder onhelder.
De omgeving geeft zoveel aanleiding tot rondkijken
dat het eten ditmaal wat weinig aandacht krijgt. Er zijn een paar
groepjes kennelijke collega’s van hetzelfde bedrijf in de andere
compartimenten doende, die kennelijk al wat meer gedronken hebben en
voor Japanners nogal luidruchtig gezellig zitten doen, - en die er
in ieder geval wel plezier aan beleven.
Na afloop zoekt Jeroen, menen wij, een
koffietentje,
maar hij blijkt op zoek te zijn naar een karaoke-établissement –
een café of iets dergelijks veronderstellen wij, maar het blijkt
een zaak te zijn met chambres séparées, het lijken wel
opnamecellen, waar je per groepje een compleet meezing-arrangement
vindt opgesteld. Er is een TV-toestel met een keuze-apparaat waar
volgens een code in een dikke catalogus een nummer kan worden
opgeroepen.
Dat speelt vervolgens, als een soort "Concerto
minus one", de muziek af waar je met bijgeleverde microfoons
desgewenst uit volle borst de melodie of hulpstemmen bij kunt
produceren. Intussen verschijnt de tekst, in gewoon Engels, tegen
een bewegende achtergrond ( die met de inhoud verder niet te maken
heeft) op het scherm, keurig iets vóorblijvend. Wat mij er vooral
aan intrigeert is dat de muziek naar believen versneld of vertraagd
kan worden, en/of ook naar een hogere of lagere toonsoort
gemoduleerd, maar zonder dat die twee aan elkaar gekoppeld zijn: het
zal wel gedigitaliseerd en omgerekend worden.
Het is hartveroverend om de overgave te zien waarmee
Barbara maar vooral Jeroen zich op het zingen storten. Vooral Jeroen
lijkt er erg veel genoegen aan te bleven, en het blijkt dat hij nog
steeds prachtig zingt – je zou hem in een groot koor wensen of
solist in een muziekgroep.
Wat hij nauwelijks kan geloven is dat wij, - terwijl
we toch al vaker hebben vastgesteld dat we meer dan duizend liederen
kennen -, met geen énkele van de honderden voorhanden zijnde songs
werkelijk vertrouwd zijn. En ook dat wat voor hen de zeer oude
ouwetjes uit de oertijden van de tophonderd aller tijden zijn, voor
óns allemaal dingen van "na onze tijd" blijken. Hier
blijkt een cultureel gat van formaat tussen ons te gapen.
Niet dat wij er hard aan tillen: we vinden het erg
leuk om mee te maken, maar Jeroen lijkt er wat aan te twijfelen, in
ieder geval ligt het genoegen voor ons dan wel op een wel heel ander
level dan het hunne, schijnt hij te ervaren.
Het blijkt nog niet goedkoop ook. Buiten de drankjes
is hij geloof ik zestig gulden kwijt aan de muziek. Ik weet niet
meer of dat ook nog eens pp was, ik denk het niet.
We gaan niettemin met plezier naar huis, en snel
naar bed, want morgen is het vroeg dag: we gaan samen voor een
weekendlogeerpartij naar het berggebied dat wel de Japanse Alpen
genoemd wordt. De expres-trein waarin we daarvoor hadden willen
reserveren, bleek geen stoelen meer beschikbaar te hebben dan alleen
restplaatsen die vrij konden worden genomen maar waarvan moet worden
afgewacht of er concrete vrije plekken zijn: er worden meer kaartjes
uitgegeven dan er zitplaatsen zijn. Dus: vroeg in de rij.
Vrijdag: een Japanse herberg in het bergland
Twee dagen weg ditmaal, en deels in de
bergen wandelen, dus dat geeft eerst wat meeneemproblemen: te weinig
is lastig, maar teveel is misschien langdurig zwaar. We gokken op
goed weer met alleen een trui, een paraplu en wandelschoenen extra.
We zijn vroeg op het perron, ik ga met Jeroen wat te
eten zoeken (we zijn nogal een tijd onderweg), en Ans en Bra
bestuderen de ins en outs van de exprestrein. Intussen groeit de
rij, maar wij staan vooraan.
Het blijkt niet te helpen: als de trein aankomt is
alles al vol. Dus dat wordt 2 uur staan, oeioei.
We installeren ons zo goed en zo kwaad als het gaat,
er zijn véel staanders. Gelukkig gaat hij hard, je hebt het idee
dat de twee uur dan vlugger omgaan.
Maar hoera, op een van de (weinige) tussenstations
gaan er wat mensen uit, de een na de ander blijken we toch nog te
kunnen zitten. Dat maakt de reis ineens héel anders.
De trein heeft wat vreemde faciliteiten, Jeroen
licht ze toe. De stoelen blijken 180 graden te kunnen draaien. Je
kunt zodoende allemaal in de rijrichting zitten, of tegenover elkaar
zittend er coupés van maken.
Net als in Londen zijn de afvalbakjes er allemaal
uitgehaald, wegens het bomgevaar, sinds de bomaanslag in Tokio.
Ieder neemt zijn eigen troep mee, de sociale controle zorgt dat
alles schoon blijft.
We wisselen wat gegevens en wat dropjes uit, doen
een dutje, en zijn toch nog sneller dan we dachten, in Tsumago.
Het is hier wat frisser dan in Tokio, we zijn ook
1000 meter hoger weten we. Toch zie je geen bergen rondom je, alleen
hoge heuvels. Een taxi zal ons naar onze herberg brengen.
De niet meer zo jonge chauffeur lijkt maar weinig
minder bejaard door de smetteloos witte handschoenen die hij draagt.
Hij rijdt evenwel vlot en ongehaast, - wat me weer meevalt, gezien
de hellingen en de diepten naast ons: wel geen ravijnen maar toch
niet echt rustgevend. We passeren het dorpje maar rijden er niet
doorheen: daar gaan we straks lopend heen.
Sneller dan we verwacht hadden staan we voor een
breed oud houten gebouw: tegenover een bergwand, en langs een beekje
dat erachterdoor gaat.
We halen onze bagage achter uit de kofferbak, en
worden buiten aan de deur al verwelkomd door een klein Japanse
vrouwtje, dat ik uit een Puk en Muk-boek onmiddellijk herken: ze ziet
er net uit als mevrouw Tang-tang, de echtgenote van de mandarijn
Jang-se-kiang, en ze buigt ons vriendelijk toe.
Binnen laten we onze schoenen achter bij de deur en
bestijgen de verhoogde vloer van wat de eetkamer zal blijken te
zijn, rond de verdiepte vuurplaats, met daarboven een stokoude
hijshaak met een veelgebruikte waterketel.
IJle schuifdeuren met ruiten van oliepapier geven
toegang tot twee voor Japan verrassend grote kamers, in elkaars
verlengde, - de achterste met een loopgalerij, die uitkijkt over de
beek en het dalletje erachter, en die om de hele achterkant van het
huis doorloopt.
In de kamers een soort ingebouwde kast van dezelfde
lichte schuifpanelen, en in de achterste een huisaltaartje in een
nis. Naast een klein beeldje en wat siervoorwerpjes ook een prachtig
opgemaakte verse bloemschikking, van allemaal andere enkelvoudige
takken en bloemstelen.
VOOR
FOTO KLIK HIER
We hebben nog maar amper onze spullen in een hoek
gelegd en even rondgekeken, of de "aubergine" zoals Toon
Hermans ze zou noemen, brengt ons een blad met een pot dampende
groene thee, grote mokken en een schaal met een soort koekjes. Het
wordt neergezet op een laag vierkant tafeltje dat in beide kamers
middenin staat, met een groot kleed eroverheen dat aan alle zijden
tot ver op de vloer reikt, over de zittapijtjes aan alle vier de
kanten eromheen.
Het blijkt dat de bedoeling is dat je daar je voeten
onder kwijt kunt, die daar lekker warm blijven of worden, vroeger
door een stoof of hete steen denk ik, maar nu door een elektrisch
straalelement dat onder het lage tafelblad gemonteerd is. We
proberen het even, al theeslurpend, en hoewel je eerst wat moet
zoeken naar een gemakkelijke zit als je je voeten onder het tafeltje
en de dekdeken wilt houden, is het warme-voetjes-effect al gauw
lekker ontspannend.
We zijn echter nog niet uit-verkend, speuren naar
bijzonderheden, inspecteren de materialen, en laten ons door onze
gidsen alles tonen wat in Japan eens herbergs is.
De mores leren we eerst: in de kamers geen schoenen,
op de gang naar toilet en badkamers sloffen die klaarstaan voor de
deuren, en in de toiletruimte die weer verwisselen voor de daar
aanwezige toiletslofjes. En terug weer hetzelfde achterstevoren.
De toiletten zijn zoals bij de planken huisjes op de
tekeningen van Anton Pieck: een uitbouwtje boven de beek, - maar met
van binnen niettemin vier hokjes.
De "dames" gaan nog een beetje qua ruimte,
maar de "heren" blijken meer een verticale brievenbus met
een smal deurtje: een wand-plaspotje in een nauwe pijp, waar je als
je ooit flauw zou vallen, gewoon zou blijven hangen tussen de
wandjes. Ze zijn echter ook alleen maar ‘heren’ ingeval van
kleine boodschapjes, anders vervalt de sexescheiding.
Je verwacht bij de zeer oude uitvoering ook een
beetje boerse hygiëne maar dat is niet zo: zoals alles hier zijn ze
kraakhelder.
De badkamer zien we vanavond wel, als er warm water
is.
Als we even uitkijken en fotograferen vanaf de
achtergaanderij, zien we dat er beneden een eigen vissen-vijver is
met stromend beekwater erdoorheen, denkelijk eerder om vis vers te
houden tot ze op tafel moet dan als siervijver ; maar die waarde
heeft ze in ieder geval wel nu, met verschillende soorten grote en
kleine vissen erin.
Aan de overkant van de beek glooit de berg weer
omhoog, wat minder steil dan aan de voorkant en met laag groen en
bruin begroeid, en verderop zien we langs de beek een weg met een
flinke moestuin ernaast. En vlak voor onze schuifdeuren hangt laag
aan de dakrand een prachtige grote lampion: we zijn benieuwd of hij
’s avond aangaat.
Vlak naast de herberg zien we, prozaïsch in deze
ambiance, een tweetal bouwvakkers bezig aan het optrekken van een
nieuw huis. Een soort vierkante bak als een betonnen kaäba is al
klaar, en ze zijn doende de bewapening van de platte bovenkant
(verdieping of dak?) in elkaar te knopen en stroomleidingen erin te
bevestigen.
ij horen dat het avondprogramma al om zes uur
ingaat, dan is het eten klaar. Toch willen we nog even de omgeving
en eventueel het dorpje bekijken, dus we trekken wat wandelspullen
aan. De herbergvrouwe raadt ons een warme trui aan voor als het
avond wordt, maar we kunnen ons in het zoele najaarszonnetje niet
indenken dat dat snel nodig zal zijn. Dan lopen we de weg terug die
we met de taxi zijn gekomen, intussen speurend naar zaken die
wetens- of beziens-waard zijn – wat ons betreft vooral botanisch,
want het groeit hier allemaal dat het een lieve lust is, en we
kunnen nogal wat niet thuisbrengen.
De plattegrond die we hebben geeft aanleiding tot
wat meningsverschilletjes, maar er valt genoeg te zien en wat
Barbara en mij betreft: te fotograferen, dus we kijken wel waar we
uitkomen. De grote beek, waar ‘de onze’ een zijtakje van is,
passeren we enkele keren hoog langs de weg en onder een brug door,
ons verbazend over de enorme witte stenen en kiezels, - die
overigens, overwegen we zuinig op onze films aanvankelijk, wel erg
fotogeniek lijken maar ook weer niet zo specifiek Japans.
Tsumago.
Al gauw blijkt echter het dorpje veel dichterbij dan
we verwacht hadden, en ook veel echter en schilderachtiger.
We hebben gelezen dat hier bijwijze van concessie
door de overheid een flink deel van de bovengrondse leidingen
ondergronds is weggewerkt om de authenticiteit wat op te hogen. Maar
dat is gelukkig maar ten dele zo: de mensen leven niet, omwille van
het toerisme, in kunstmatige middeleeuwen, wat het eigenlijk echter
maakt.
Het geheel doet werkelijk heel oud aan. Bijna alle
huizen zijn van hout, en de oude straatjes zijn heel gevarieerd
bebouwd, met trapsteegjes en inkijkjes in weggeschoven voorgevels,
mandarijnboompjes, en lampions als straatverlichting. Er is een
werkende kleine watermolen, een stenen gebouw met tralies voor alle
ramen - gevangenis, stadsbank of tiendschuur? - en de oud-heid wordt
misschien het meest geïllustreerd door de aanwezigheid van twee
kerkhoven, - want de eerbied voor de voorouders houdt hier niet na
enkele generaties op, en er zal niet ‘geruimd’ worden als het
vol raakt.
Dat de mensen er direct of indirect leven van het
toerisme is in alle landen in zulke gevallen eender. De helft van
alle gebouwtjes zijn souvenir-winkels, of anders zijn het
werkplaatsen of horeca-bedrijfjes en dergelijke, die zich op
diezelfde groep richten. Ook een museumpje is er, een postkantoor en
een groot parkeerplein voor auto’s, bussen en touringcars, en
alles wat dáar weer bij te pas komt.
Voor wie dit niet eerder gezien heeft is de
winkelwaar een leuk assortiment. Buiten de siervoorwerpjes en
allerlei oude Japanse handvaardigheidsproducten, voornamelijk van
papier, en allerlei gedroogde natuurproducten en peulvruchten, is
hier naast de rietbind-spullen vooral het houtsnijwerk beroemd. Geen
koekoeksklokken hier maar houten schalen, kommen, dozen en
dienbladen, vaak mooi afgewerkt en fraai gelakt. Soms ook zo maar
houtschijven of wortelstronken alleen maar "voor de mooi",
die elegant afgekort en gepolijst zijn of glanzend gevernist.
Van rietbundeltjes worden diertjes gemaakt, meest
kleine paardachtige ; maar ook een levensgroot paard staat ergens
naast een winkel, waar prompt iedere toerist zijn kinderen opzet en
er foto’s van maakt.
Oude sake-kruiken zijn bijna net zo duur als
nieuw-gevulde, en oude landbouwwerktuigen of gebruiksvoorwerpen zijn
hier even verkoopbaar als élders die spullen uit grootmoeders tijd.
We hebben de indruk dat de prijzen matig zijn en men liever veel dan
duur verkoopt. Of koopt: anders blijft het bij de foto’s ervan.
Barbara is aan een fotoreportage bezig en verwenst
het slechte licht, door het late uur en de ligging in het dal.
Morgen wil ze nog even bij zonlicht terugkomen, en intussen maakt ze
gebruik van de al invallende schemering voor een paar tijdopnames in
de hoofdstraat van het dorp, als de straatlantaarn-lampions al aan
zijn. Ook wijzelf hebben aardig al wat film verschoten, maar we
willen eveneens best nog even terug morgen.
De schemering echter waarschuwt ons dat we nu beter
terug kunnen, om niet te laat aan tafel te komen. Lang dezelfde weg
als we gekomen zijn veiligheidshalve gaan we terug: de avond-truien
zijn wel prettiger nu maar echt koud is het toch niet zonder dat.
Het terugvinden van de herberg levert geen problemen
op, het vuur in de gelagkamer is al aan, en wij maken ons snel klaar
voor het eten.
Avondeten in de herberg.
Als we onze plaatsen opzoeken blijken de tafel
gedekt aan een enorme gepolijste boomschijf, waar je net je voeten
onder kwijt kunt, en die met een doorzichtig plastic tafellaken
zichtbaar gehouden is zonder te kwetsbaar te zijn voor morswerk.
Maar niet alleen voor ons zijn er plaatsen: er is
een tweede sierlijke tafel gedekt voor twee Japanse gasten, twee
vrouwen, die moeder en dochter lijken. We maken kennis, met het
weinige Japans van de kinderen en eenzelfde hoeveelheid Engels van
de dochter als verbindingsmiddelen.
Maar niet alleen de gasten en de bediening zijn in
het spel, ook de al wat oudere man van de ‘aubergine’ is
present, die zorgt voor het vuur en de honneurs waarneemt als
gastheer. Dat betekent, blijkens wat daarna volgt, dat hij zorgt
voor de drankjes (als hij het niet vergeet tenminste) en vooral:
voor de verbindende teksten.
Hij is, zo zegt hij, van beroep postbode hier, en
hij komt overal, ook in de bossen op de heuvels, en van overal
brengt hij eetbare spullen mee. Wat we te eten krijgen komt voor een
flink deel uit wat hij de afgelopen dagen heeft verzameld, en hij
zal het allemaal toelichten.
Maar hij vertelt veel meer, in feite is hij zowat de
hele lange tijd van het avondeten aan het woord. We krijgen delen
ervan vertaald door Jeroen of Barbara, een flink stuk ook via de
vertalingen van de dochter-gast, maar een groot aandeel van zijn
verstaanbaarheid ligt bij zijn nonverbale gedrag en mimiek: veel is
met een paar steekwoorden erbij meteen helder.
Hij vraagt of we sake willen, koud of warm, en als
hij meent dat we het liever warm hebben wordt de kruik sake in de
warmwaterketel gezet die boven het vuur hangt, de koud-liefhebbers
(de Japansen en Bra, ) worden meteen bediend, evenals Jeroen die
liever bier heeft.
De man vertelt over het vuur en de hangconstructie,
en demonstreert hoe de ketel er hoger en lager door gemanoeuvreerd
kan worden. Nadat een flink deel van de etenskommetjes is
aangedragen en verspreid, demonstreert hij hoe het gebakken visje
handig en zonder graat gegeten kan worden, mét stokjes. Eerst de
staart eraf, dan een ril langs de bovenkant en de ruggegraat, en dan
de kop vastpakken en die samen met de graat in zijn geheel er
afhalen.
Wij doen ons best, het gaat inderdaad handig. Ik
krijg zelfs een apart compliment over mijn stokjesvaardigheid, ik
denk alleen omdat mijn leeftijd het snel aanleren van die kunst
minder gemakkelijk maakt in zijn ogen.
Terwijl wij snoepen van het een na het ander somt
hij op wat het is en waar het vandaan komt, plus soms nog wat
verdere wetenswaardigheden ervan. We komen ook te weten dat hij in
vroeger dagen gejaagd heeft en ook een paar wilde dieren geschoten.
Zelfs een beer, - en na het incasseren van onze complimenten
matigt hij onzer bewondering door te wijzen naar een foto waarop hij
staat met de trofee, en naar het opgezette beertje dat, samen met
een opgezet wild zwijn, hier de kamer siert: het is een klein soort,
niet bepaald een grizzly.
Hij beschrijft de verschillend soorten paddestoelen
die we gebraden aantreffen in een van de bakjes, en wat voor kruiden
in een ander kommetje zitten, en waar ze goed voor heten te zijn.
Sommige ook voor de potentie, waarbij hij natuurlijk bemoedigend
naar mij en Ans glimlacht. Een paar van de wortels en groenten komen
uit de moestuin, enkele gekookte vruchten zijn zelf ingemaakte
pruimpjes, en wat stukjes kip en kleine visjes zijn gewoon in het
dorp gehaald, de visjes versgehouden in de vijver.
Ineens ontdekt hij als hij wil bijschenken dat hij
de verwarmde sake helemaal is vergeten: hij krijgt er, zo oud als
hij is, een kleur van. Om het goed te maken giet hij de kan meteen
weer vol zodat we ditmaal niet zo lang zullen hoeven wachten.
Intussen moedigt hij ook voortdurend de conversatie
tussen de Japansen en ons aan, als daar aanleiding voor is in zijn
verhaal. Zo komen we te weten dat zij vorig jaar in Zwitserland op
vakantie geweest zijn samen, dat zij op school haar Engels geleerd
heeft en hoe dat op vakantie ging, en zij: hoe onze
familieverhouding in elkaar zit. Maar ook allerlei kleingoed wordt
op zijn instigatie intussen uitgewisseld: hij acht zich kennelijk
verantwoordelijk voor de sfeer en de conversatie tijdens een eten
met hem als gastheer.
Na zowaar koffie wil hij zich bescheiden
terugtrekken, hij heeft zelf al die tijd alleen wat sake gedronken.
We betuigen hem onze inderdaad welgemeende dank en waardering, wat
hij gewend schijnt te zijn maar graag hoort.
Met de Japansen nemen we onze plannen voor morgen
door, we kunnen eventueel wel met hun auto mee naar het dorp rijden.
We wensen elkaar welterusten, dan gaan wij ons klaarmaken om in bad
te gaan: weer een nieuw fenomeen.
Japans bad
We horen van Jeroen wat we te verwachten hebben. Een
grote houten kuip fungeert als boiler, en is gevuld met heet water.
Met bijgeleverde houten kommen moeten we ons natmaken, met zeep
wassen en daarna afspoelen, en pas daarna, als we helemaal schoon
zijn, kunnen we in ons geheel te water in de kuip, als zitbad om
lekker warm te worden voor het naar bed gaan.
Precies zo doen we dat, en het werkt lekker. Het
kuipwater is heerlijk, en het tot je nek in het water zitten doet me
denken aan de bijna dichte ton met alleen een kijkgat op de tekening
van het Behouden Huijs op Nova Zembla. Het zitten staren naar de
warme goudgele gloed van het blankgeverniste grenenhout aan alle
kanten, inclusief de kuipen en kuipjes, naast de gedachte aan de kou
op Nova Zembla, doen me rillen van genoegen, hier warm in een Japans
bad in een koude nacht in de bergen.
Voor après-bain hangen er wat wij kimono’s zouden
noemen klaar voor ieder, reikend tot de grond, zeker bij mij
natuurlijk.
Daarna kruipen we met een boek in onze intussen door
mevrouw Tang-Tang klaargelegde dekbedden, met de voeten nog onder de
warme stoof-tafeltjes: een gevoel van intense zaligheid, terwijl
buiten het geluid van de bergbeek ons slaperig soest.
Of de lampions buiten aan het dak áan zijn kunnen
we helaas niet zien: voor de ramen zijn stevige houten luiken
vastgemaakt die zich niet opzij laten schuiven of zoiets. Al gauw
maken we de lichten uit, leggen onze zaklantaarn klaar en schuiven
de bedden naar elkaar toe. In no time slapen we.
Zaterdag
Als we wakker worden schijnt het licht al
door de ramen, de luiken zijn er al af. Omdat het ontbijt zo
dadelijk al is, wassen en scheren we ons gauw.
Na het ontbijt zullen we de Keizerlijke Hofreis-weg
een eindweegs lopen. We komen de eetkamer in gestommeld als de
Japansen er al zitten, keurig gekleed en gekapt.
Niet alleen brandt het vuur al (of nog?), maar ook
een echt Japans ontbijt staat al warm te dampen op de tafels. Mij
trekt dat zo vroeg in de morgen niet in het minst, maar Ans is een
vroege eetster, en benieuwd. De eerste indruk valt zelfs háar niet
mee: een dampend gebraden visje – een ander model dan gisteravond
-, gebraden champignonnetjes, groenten, rijst, groene thee, en wat
duistere potjes met bruin en groen erin. Plus een paar
knabbeldingen, die de herinnering aan broodjes in mij wakker roepen
maar eerder iets als kroepoek lijken: het blijken gefrituurde
bloemen-beignets.
De waardin ziet onze fronsende blikken, en licht
lachend toe wat het allemaal is. De groente en de bloemen komen uit
de tuin, de bruine prut zijn dezelfde pruimpjes als gisteravond maar
dan gezouten en gemalen, het visje is niet gebraden maar gekookt in
zoete sojastroop, en kan met kop en al worden opgegeten, enzovoort.
Ans vergeet in haar openheid voor het nieuwe haar
hele attitude jegens vissen, zoet, en koppen, en geeft het dappere
voorbeeld: zonder een spier te vertrekken zet ze haar tanden erin op
de wijze van Schout-bij-nacht Doorman ( "Ik val aan, volg
mij!"), en rapporteert dat het nog best lekker is ook. Zo raakt
het ene schaaltje na het andere toch nog leeg in de meeste gevallen
; maar het hoort voor mij niet tot de dingen waar ik tot in mijn
ouderdom van dromen zal, blij dat ik dit heb mogen meemaken.
We bespreken het vervolg: eerst fotograferen in
Tsumago, dan de bus naar de bergpas, en vandaar lopend langs de
"keizerlijke hofweg" terug, en rond 12 uur de trein naar
Nagiso. Daar dan paar uur rondneuzen en dan de snelle trein via
Nagoya naar huis terug.
De bagage inpakkend en bij de deur zettend spijt het
ons een beetje dat we nu al weg moeten.
We kijken nog eens achter het huis vanaf het
balkonnetje. Tot onze verbazing hebben de bouwvakkers hiernaast
blijkbaar nog lang doorgewerkt gisteravond: het hele betonvlechtwerk
is stortklaar afgewerkt. Het houten gebouw hier zal wel blijven
staan maar het alledaagse achterland achter de romantiek voor de
clientèle wordt kennelijk deugdelijk bijdetijds.
We hebben gisteren ook al opgemerkt dat de keuken
buiten het zicht van de gasten ruim, efficiënt en met modern
roestvrijstalen apparatuur is ingericht, en dat het gezin, tijdens
óns romantische avondeten, zelf in een helverlichte woonkamer
daarnaast met koptelefoons op naar de televisie zat te kijken. En
misschien is deze voortdurende updating voor alle betrokkenen ook
maar beter.
Als we afscheid nemen van onze beide medegasten
moeten er over en weer nog reeksen foto’s gemaakt worden, er komt
geen eind aan. Maar dan gaan we toch nog even, terwijl de vroege zon
alleen nog maar de heuveltoppen beschijnt, langs een andere weg dan
gisteren naar het dorp.
Het oude dorp en de Highway
Het licht is al gauw veel mooier, en Barbara en wij
halen nog een heel stel foto’s in.
De mooiste wordt zeker die van onze herberg-gastheer
van gisteravond die we onverwacht tegenkomen op zijn ronde: in een
antiek postbode-uniform, met een brede parapluhoed. Hij poseert
grinnikend voor ons als hij ons herkent, en stapt dan weer vlot
door, met verende tred op zijn typische soepele
sok-met-zool-schoenen, waarop je ongetwijfeld gemakkelijker loopt
dan op de houten sandalen die we voor binnengebruik hebben gezien.
Voor
foto's: klik hier
We bezoeken in een kleine galerie in het voorbijgaan
ook nog mooi werk van een paar plaatselijke kunstenaars, schaffen
nog wat souvenirs en documentatie over de omgeving aan, en zoeken
dan – wat ongerust als dat zo vlot niet lukken wil – naar de
bushalte: we moeten op tijd de 2-uurlijkse bus halen om nog
voldoende tijd te hebben voor de geplande antieke
keizerlijke-highway-wandeling.
Net op tijd lukt dat, en met nog snel een ijsje op
rijden we al vlug over de gaandeweg kronkeliger serpentineweg de pas
op. Het is duidelijk kouder als we daar uitstappen. We zoeken eerst
wat te eten of te drinken ("Blikjes meenemen svp, er komt hier
geen vuilnisman", staat daar raadselachtig op de
alomtegenwoordige blikjesautomaat: waarom neem de vuller ze niet
gewoon mee terug?) en gaan dan op pad naar beneden, - mét de lege
blikjes dus.
De "highway" is prachtig. Ze moge dan smal
zijn, vaak niet meer dan een bergpad, ze is wél over de hele
kronkelende lengte bestraat met goed passend gelegde rotsblokken
(bijna Homerisch klinkt dat) en platte kiezelstenen, vakmatig
opgesloten tussen stenen banden, en op steile stukken met gesteunde
traptreden. Het is een vreemd idee dat hierover honderden jaren lang
hele legers zich verplaatst hebben, en zelfs keizers, Shoguns
en andere hoogwaardigheidsbekleders per paard of per draagstoel: een
riskante aangelegenheid lijkt dat.
We zien echter geen graven onderweg, Japanners
zullen, met hun eerbied voor voorouders, eventuele ongeluksvogels
wel zoveel mogelijk meegnomen hebben. Alleen op éen plaats staat
tussen de varens een rijtje godenbeelden van jaren her, die
misschien wel naar ongevallen of fatale hinderlagen verwijzen.
Op een andere plaats staat een klein godje met
daarvóor een bergje kiezelsteentjes, waarop voorbijgangers
kennelijk steeds nieuwe leggen: dat zal wel een bezweringsritueel
zijn, of misschien is het ook wel een vorm van voelsprietengedrag,
een groet aan andere passanten.
We zijn bepaald niet de enigen op het pad. In beide
richtingen ontmoeten we regelmatig andere wandelaars, vaak ook
solisten. Maar nergens rommel.
Bij een picknickplaats annex Shinto-tempeltje (of
zou het verband omgekeerd zijn?) komen we twee grote oliedrums
tegen, een voor blikjes en een met een brandend vuur waarin je
papier en andere brandbare resten kwijt kunt.
De toppen van de heuvels zijn nogal hoog boven ons
hier. Het pad volgt de beek, soms laag erlangs maar soms ook hoog,
en enkele keren onder of over een stevige waterval.
De vegetatie is uitbundig en veelsoortig ; we
proberen wat stekjes en zaden mee te nemen in een plastic zakje. De
herfstkleuren zijn schitterend, het weer trouwens ook, en de camera’s
zijn voortdurend in de weer. Nu en dan moeten we even pauzeren om
Barbara de kans te geven op zonlicht te wachten. Ze fotografeert met
een bijna grimmige ernst, we zijn erg benieuwd naar de uitkomsten
straks.
De hoge toppen wijken gaandeweg wat, we komen in de
dalverbreding waar het dorp ligt.
Ook de ruimte naast de beek wordt breder, er zijn nu
en dan woonhuizen langs het pad, en stukjes moestuin. Al snel komt
het eerste werkplaatsje annex winkeltje, we komen het souvenirgebied
binnen. Maar wij slaan af, het weggetje naar de herberg
in. We hebben een taxi besteld voor over een
kwartier, - maar die staat er al.
Nogmaals afscheid van de herbergmensen, en dan naar
het station, en een kwartiertje later met het lokale treintje naar
Nagiso, waar we anderhalf uur over zullen hebben voor de exprestrein
naar Nagoya en Tokyo vertrekt.
Nagiso is een weinig inspirerend of verrassend
stadje. Op zoek naar een geschikt lunchtentje passeren we een grote
vermaakshal, met voor de eerste maal dat we het hier horen veel
luidruchtige kermismuziek, en waar Jeroen en Bra ons met enig
genoegen een paar plezierobjecten wijzen of demonstreren die
Japanners massaal leuk vinden.
We laten er in een fotomachine ook tegen een
achtergronddecor wat gekke foto’s maken die je in tientallen
zegels op miniformaat krijgt uitgespuugd.
Maar al gauw zoeken we door naar een lunchplek: we
eten een eenvoudig gerecht aan een soort open-keuken-bar: ramèn,
een bordvol fijne spaghetti, die je met je stokjes door een kom
bouillon met groentestukjes haalt. Simpel maar best lekker, en
gemakkelijk.
En dan terug naar het station, en de express in:
ditmaal hebben we keurig gereserveerde plaatsen.
De trein is luxueus uitgevoerd, met een ijverige
bediening en reisverloopvoorlichting via een lichtletter-display. Er
is weinig rijgeluid en een goede vering, en daardoor valt de nogal
hoge snelheid niet op.
We passeren zonder stoppen een paar grote steden,
Jeroen wijst in Nagoya op de vele lichtreclames van de autofabrieken
(waaronder Toyota) die hier thuis zijn, en we sukkelen nu en dan wat
in slaap.
Tegen donker bereiken we Tokyo.
De laatste uren
Hoewel het pas zaterdag is, lijken we het hele
weekend al gehad te hebben. Gelukkig voor Bra en Jeroen hebben zij
morgen nog een dagje vrij, van ons verlost: want vermoeiend moet het
voor hen wel geweest zijn, zo naast hun eigen werk.
Op weg naar huis vanaf het stationnetje gaan we nog
even eet-boodschappen doen in het supermarktje: we eten thuis, de
laatste avond.
Het antwoordapparaat en de fax rapporteren geduldig
wat hen deze twee dagen is opgedragen, maar er zijn geen rampen
gebeurd. Alleen de ge-mailde teksten aan Pieter en Dick &
Annemarie hebben hun bestemming niet bereikt. Pieter heeft de hele
week zonder computer gezeten, bezig aan zijn nieuwe flat.
Daarmee zijn we in gedachten alweer wat dichter bij
huis.
Wij pakken eerst onze koffers voor morgenvroeg, wat
nog een flinke klus is. Ze zijn wel goed leeggemaakt – in feite
was een van de twee koffers helemaal voor de kinders - maar er
moeten nogal wat extraspullen mee terug ; en dat zijn soms onhandige
formaten, of ze moeten wegens hun kwetsbaarheid of gewicht een paar
keer anders gestouwd worden.
Intussen zorgen Bra en Jeroen samen voor eten ; en
aan tafel nemen we de procedures voor morgen en de stand van de
rekeningen door, en retourneren de geleende reis-en
routebeschrijvingen.
Na de koffie en de port mijmeren we nog wat. Wij
bevestigen nog eens wat een fantastische vakantie het voor ons
geweest is, veel aardiger ook dan we al verwacht hadden. Zij hebben
voorlopig weinig bezoek meer te verwachten, veronderstellen ze dus
als Pieter of Annemarie nog willen komen, dan graag, ondanks de
vermoeienissen van het gastheerschap.
Volgend jaar zal Barbara’s Engelse schoolvriendin
die hiertegenover woont vermoedelijk terug moeten, dus dat is een
flinke hap uit het kennissenbestand waar je hier nogal op aangewezen
bent. Jeroen hoopt in november nog even naar Nederland te moeten, -
maar wel alléen dan, wat het voor Bra ook weer niet zo
aantrekkelijk zal maken.
Toch lijken ze het almetal hier best goed uit te
kunnen houden zo voor een paar jaar. Gespaard kan er intussen wel
worden ; en we zijn zo nog even bezig met geldzaken te memoreren.
Dan wordt het toch echt bedtijd, want morgen moeten wij
er vroeg uit.
Zondag
Jeroen wekt ons en zorgt voor koffie en een
ontbijt, Barbara slaapt nog even door.
We hebben weinig vergeten, in korte tijd zijn we
klaar.
Jeroen gaat met ons mee naar de trein. We nemen nog
even nadrukkelijk nota van de vroege zon en de lekkere temperatuur,
dat zal straks thuis anders zijn waarschijnlijk.
Dan komt de Narita-express binnen, die maar éven
zal wachten. Jeroen helpt de koffers binnen, maar dan moeten wij
erin en hij eruit. We hebben alle drie wel even moeite bij de
laatste omhelzing, maar het leidt niet tot droefenis ; we zien
elkaar lachend en zwaaiend verdwijnen.
Dan rijden we voor het laatst langs de intussen
bekende stationsnamen, ons afvragend of we die misschien toch nog
eens terug zullen zien.
Op het vliegveld moeten we na het inchecken nog een
tijd wachten, die we vullen met kaartenschrijven waar we nog niet
aan toegekomen zijn. Van een paar mensen weten we het adres niet
zodat we die maar naar onszelf adresseren om ze straks in een
envelop door te sturen. Maar nét op tijd kunnen we ze op de post
doen.
Het vliegveld heeft een cirkelvormige loopcorridor
helemaal rondom. Het verbaast ons alleen dat we, als we opgeroepen
worden om daarlangs naar onze gate te gaan, ineens met onze hele
groep handbagagesjouwers een lange rij binnenkomers uit een ander
toestel moeten kruisen: toch een logistiek smetje op het
organisatiedenken van onze gastheren.
Al wachtend bij de gate merken we achter op de
boardingpass een reclame van de concurrentie (Braun) voor een
elektrisch nat/droogscheerapparaat. Dat is, zo direct onder de neus
van verre reizigers, wat je noemt inderdaad een gerichte actie op
een relevante doelgroep. Voor het geval Jeroen geen weet heeft van
het bestaan daarvan leggen we het zorgvuldig vast op de foto, omdat
we de pass straks weer moeten inleveren.
Dan het toestel in, opstijgen, en de eerste drankjes
en hapjes. We hebben een prachtig wolkenloos zicht op het land onder
ons, en we zullen het straks steeds vreemder gaan vinden dat de zon
met ons meevliegt zodat het voortdurend middag blijft: een
onwezenlijke ervaring.
Als we na ettelijke uren toch slaap krijgen blijft
het aanvankelijk hinderlijk licht tot we er met z’n állen aan toe
zijn (al) de raampjes te blinderen. Maar echt tot een nachtrust wil
het niet worden, er blijft ook teveel beweging in de cabine en
groepjes mensen staan langdurig ergens te buurten.
De films op de TV-schermen zijn ook hier van het
grootste onbenul, op een mister Bean-stukje na, en de sfeer is wat
landerig. De etentjes zijn een welkome afwisseling, de stewardessen
doen hun best, de herinnering aan Japan en de boekjes erover die we
naslaan zijn best onderhoudend ; maar we zullen toch blij zijn als
we in Helsinki zijn.
Terwijl we, telkens even wakker wordend, voortdurend
zien dat het vliegtuigje op de plot-kaart iedere keer maar niet veel
verder is, en de zon ondanks de klok hardnekkig op bijna dezelfde
plaats blijft staan, komen toch eindelijk Archangel en Sint
Petersburg weer in beeld en na weer een tijd toch nog Helsinki en de
steeds verder inzoomende kaart van Finland.
Even dapper de landing uitzitten, en dan zijn we
ditmaal na heel korte tijd weer in het kleinere Amsterdam-toestel.
En dan, hoera, krijgen we echte Nederlandse kranten, de NRC en de Volkskrant, en lezen we gulzig wat er intussen moet zijn gebeurd.
Onthutsend bericht daarbij: Maarten van Traa verongelukt, een echt
verlies.
Op pijnlijke wijze merken we ook anderszins dat we
weer in de buurt van Nederland komen: doordat een groepje Hollandse
beursmensen, met een dagje-uit naar Finland en flink wat goedkope
drank achter de kiezen, luidruchtig elkaar moppen-vertellend en
machoachtig hun statusladderplaats verdedigend, de hele cabine
volroept en volzingt. Géen heren, en al helemáal geen Japanners.
Gelukkig duurt het maar anderhalf uur en
langzamerhand is de zon toch aan het zakken.
Bij schemering landen we op Schiphol.
Eigenlijk zou Pieter ons afhalen en wij zijn
nieuwe flat en zijn parketvloer gaan bekijken ; maar we zien hem
niet. Als we hem proberen te bellen blijkt hij nog thuis doende met
de verhuizing, en we vragen hem dus vriendelijk er maar liever van
af te zien: dat huis zien we woensdag wel, en we willen naar Tilburg
en naar bed.
Dan de trein, en ongeduldig maar probleemloos naar
huis. Geen rampen, wel hebben we bij het vertrek inderhaast
blijkbaar veel rommel achtergelaten ; maar dat is voor morgen: nu
koffie, douchen en naar bed. Maar in onze dromen zijn we nog in
Japan.
Enkele maanden later horen we dat Jeroen in plaats
van zeker nog twee jaar te blijven, wegens de Japanse depressie
teruggeroepen wordt: over een half jaar zal hij hier een afdeling
overnemen – en ook trouwen.
Zouden we er nog ooit terugkomen? |