INHOUD JAPAN
INHOUD DALDEROP
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

CULTUREEL BRABANT

ED DALDEROP IN JAPAN - 1997

Klik op de links in de tekst om de bijbehorende foto te zien


JAPAN
Een week Naar Jeroen en Barbara – november 1997

 

Amsterdam – Helsinki

Annemarie zal een wakend oog op ons huis houden: zij brengt ons in alle vroegte naar het station.

Om er volgens instructie inderdaad twee uur voor de vertrektijd van twaalf uur te zijn, moeten we veiligheidshalve de trein van half acht hebben. Teletekst heeft ons voorbereid op de mogelijkheid van een tussentraject-per-bus, wegens een bovenleidingmankement, en dat blijkt inderdaad nog het geval te zijn.

Voor in een bús zijn onze koffers - boordevol met vooral kindervoer – wel zwaar en lastig, maar het tijdverlies valt mee. Zodoende zijn we juist op tijd op Schiphol om de balie van Finnair al wél open te vinden maar nog zonder concurrenten. In ieder geval is Ans’ raamplaats beveiligd, ook zelfs al in het tweede toestel in Helsinki.

Het vliegtuig is kleiner dan die we eerder gehad hebben. Onze plaatsen zijn tamelijk achterin, - erg dicht bij de middelste motor van de drie, zullen we al gauw merken, want het is en blijft ook na de start een bijzonder lawaaierig plekje.

Het toestel doet ook in ander opzichten anders dan we eerder hebben meegemaakt: het stijgt zó griezelig snel en steil, de eerste minuten, dat het bijna lijkt alsof het best achterover zou kunnen wegglijden – want bange hazen als wij zijn vindingrijk in het verzinnen van onheil.

Als we er, zoals steeds, na een paar minuten toch wel weer aan gewend zijn, is het wolkenloze uitzicht prachtig. In de kortste keren kunnen we de Waddeneilanden en Friesland als éen geheel onder ons zien - Leeuwarden blijkt niet eens veel groter dan Franeker - en koersen we aan op de Lauwerszee, en dan op Helgoland en de Duitse Bocht: allemaal keurig te determineren.

De Finnen blijken voortreffelijk eten te serveren, en er zélfs een Nederlands-sprekende hostess bij te hebben, - wat maar goed is ook, want niet alleen het Fins maar ook het Engels van de gezagvoerder en de meisjes (de meeste wel boven de veertig, zo te zien) is maar nauwelijks te ontcijferen.

Er zijn wel Finse kranten, met koppen die bestaan uit éen woord van links naar rechts, maar wij lezen lui onze meegebrachte weekendkranten, terwijl het snel donker wordt.

Alleen de nachtelijke landing in de mist jaagt de bloeddruk weer even op: zonder dat we ‘t raken van de grond duidelijk gevoeld hebben, remt het toestel plotseling scherp en onregelmatig, we vrezen heimelijk een te krap einde van de landingsbaan. Maar er blijkt niets mis, we taxiën rustig binnen.

We hadden, wegens de befaamde Finse design-spullen, gehoopt dat we in Helsinki éven tijd zouden hebben om in de vliegveldwinkels rond te neuzen: maar we worden nu wel wat méer dan de bedoeling was, op onze wenken bediend. Het nieuwe vliegtuig heeft eerst éen uur vertraging, en naarmate de tijd vordert méer, - tot ruim drie uur toe. We vinden het vooral vervelend voor Barbara in Tokyo, die inplaats van een half uur te láat zoals ze al telefonisch had laten weten, nu tweeëneenhalf lege uren te vróeg zal zijn, - op haar vrije zondag.

Voor onszelf is weliswaar het wachten lastig, maar het levert ons wel de gelegenheid om uitgebreid de Finse ontwerpkunst op allerlei terrein te bezichtigen: de schitterende architectuur van de luchthaven zelf, maar ook het meubilair en de vele souvenirobjecten.

Bijvoorbeeld het glasblaaswerk is werkelijk fraai. We aarzelen over de aankoop van wat giet-glazen grapjes – ik vind bijvoorbeeld een glazen ijsbeer in zijn stalagmietengrot prachtig - maar Ans meent dat het voor Barbara niet zo geschikt zal zijn.(Later herzien we die mening, als we Bra’s hebbedingetjes in Japan gezien hebben). Ook de patronen van de kleding en van de lappen (van de Lappen) zijn schitterend. Maar: ons keuzeprobleem lost zichzèlf op doordat we geen Fins geld hebben en nog niet bij onze creditcard kunnen.

 

Helsinki-Tokyo

Uiteindelijk vertrekken we toch, voor de Grote Sprong Voorwaarts over Siberië, China en Mansjoerije – een lange zit van ruim tien uur. We hebben ons terdege in de daarvoor geschikte spullen gestoken: halskussens en blinddoeken, geluidsapparatuur en leesvoer, naast losse of uitte schoenen en zo meer.

Nog nimmer in mijn lange leven heb ik zó lang achter elkaar Gezéten. Weliswaar helpt de afwisselende programmering van de bemanning wel wat – twee omstandige maaltijden plus een x aantal hapjes en slokjes vooraf en tussendoor – maar lang is lang, toch.

Niet in het begin: allerlei namen uit mijn kindertijd worden in dit verhaal tot werkelijkheid. Binnen een half uur blijken we boven het Sint Petersburg te vliegen uit de Russische romans, en een half uur later boven het uiterst noordelijke Archangel uit de ijzige zeemansverhalen.

Maar dan gaan we na een copieus en al half Japans dineetje toch maar pogingen doen om te slapen.

Als de zon die we tegemoet vliegen, schitterend opgaat, zitten we "al" boven Siberië (twaalf kilometer hoog), - maar drie uur later ( met duizend kilometer per uur) zitten we daar nóg steeds boven: wat een land!

Toch kun je goed het gebergte beneden zien, onherbergzaam en grimmig: Mordor.

Het lijkt duidelijk dat ,als we dáar zouden crashen, zélfs als we al heelhuids aan de grond zouden komen, we geen enkele kans zouden maken daar op eigen kracht door en uit te komen. Maar mooi is het wél.

En zowaar passeren we even later Irkoetsk, de al helemaal vergeten bestemming van Jules Verne’s Michael Strogoff, de koerier van de Czaar.

Het leven begint weer wat interessanter te worden als we weer water zien: de Japanse zee, voorbij Korea. Het toestel begint gaandeweg al hoogte prijs te geven, en even later kunnen we ook het Japanse land al zien: piepkleine rijstveldjes, als schubben van een vis, en hel-blauwe pannen op de daken!

De hele landingsprocedure duurt weliswaar meer dan een half uur, maar het lijkt voor ons korter, omdat het landen-zelf gewoon griezelig blijft en alle aanlopen-daartoe bijdragen tot het nadrukkelijker beleven daarvan.

Gelukkig wordt het een bijzonder gave landing. We zijn in Japan. Ongelofelijk.

 

Harajuku.

Meer dan op andere vliegvelden dragen op Narita Airport alle dingen er een doordringend vlaggetje: de Japanse lettertekens namelijk, die geheel en al ondoorzichtig zijn en die je daardoor grondig tot ‘foreigner’ en buitenstaander stempelen. Met alleen mondjesmaat wat Engelstalige hulpstukjes eronder.

De eerste indruk onthult enig heimelijk vooroordeel aan onze zijde: alles lijkt hier opmerkelijk verzorgd en vooral: competent. "Alsof het gewone westerlingen zijn".

Ook op het gebied van bewegwijzering. Het kost geen moeite om langs alle officials - er moet heel wat nagekeken en gestempeld worden – de uitgang te bereiken, waar Barbara ons meteen traceert en de reisleiding direct bekwaam en ook gehaast invult, want de trein naar Tokyo staat klaar. Railpass-claim inwisselen voor een geldige treinpas, en het bezoekers-strookje afhandelen, dat als toeristenvisum werkt. En dan meteen doorhollen, de Narita-express staat op vertrekken. Gereserveerde plaatsen, dat heeft ze al eerder geregeld. Alleen de heenreis voor haarzelf moest noodgedwongen eerste klas: à raison van 80 gulden.

Bijna twee uur treinen is het naar Tokyo, althans naar het station Shinjuku: tijd genoeg voor eerste impressies, instructies en commentaren. De blauwe daken nu van dichtbij, in allerlei varianten van diep indigo via helblauw tot teer turquoise.

Van de rijstvelden zien we nu waarom ze inderdáad zo klein zijn, aan de dijkjes er rondomheen wegens de bevloeiings-noodzaak ; en temidden van de herfstkleuren van de bomen (die ik trouwens lang niet allemaal kan thuisbrengen) het nog frisse groen van de even hoog en breed opgroeiende bamboe.

En de inderdaad kleine huisjes, precies zoals de reislectuur aangaf.

En wat we niet verwacht hadden: allerlei subtropisch fruit, sinaasappels, mandarijnen, en wat wij kennen als Sharon-fruit. Een prachtige herfst zo te zien.

Verrassend temidden van zoveel verzorgdheid en volmaaktheid zullen we de komende dagen wel steeds gestoord worden door al de bovengrondse leidingen, - zoals tientallen jaren terug in Duitsland of op het Belgische platteland. Oók midden in Tokyo, en ook zware kabels en veelsoortig draadwerk: kennelijk zijn ze meer beducht voor aardbevingen dan voor sabotage, met hun gezagsgetrouw volkje.

De frisdrank die we in de trein bestellen wordt per persoon gecomponeerd, met siroop, bronwater en ijsblokjes. Aandachtig maar traag. Er zijn echter meerdere bedieningskarretjes actief, zelfs hyperactief blijkt al gauw: zeker iedere tien minuten is er een nieuwe kans. Japanners blijken later inderdaad dorstiger dan wij, misschien mede door de hogere temperatuur een groot deel van het jaar, én door hun gewoonte niettemin altijd keurig in pak te reizen.

Barbara legt ons, na onze eerste gulzige kijkactiviteiten, het systeem achter de treinenloop uit, met de gebruikskarakteristieken van de verschillende maatschappijen, en de schema’s van de stations en de underground. Ze meent dat we dat de komende dagen misschien best zonder begeleiding aankunnen ; en hoewel we dat idee als rechtgeaarde provincialen eerst beklemmend vinden, lijkt dat wanneer we in het echt eenmaal de eerste stations gezien hebben met hun duidelijke aanwijzingen (ook in de treinen-zelf trouwens), gaandeweg al heel wat aanvaardbaarder. Zo staat steeds onder de naam van het station op de perrons ook wat het vorige was en wat het volgende, - niet alleen in het Japans maar ook in het Engels of althans in ons eigen Romeins schrift. Slim.

Het is intussen wel duidelijk dat Tokyo een immense stad moet zijn. We rijden al een half uur tussen de binnensteedse wolkenkrabbers door, en we zijn er nog steeds niet. Bra wijst ons waar Jeroens werk is: een klein, laag gebouwtje lijkt het op afstand, maar wel met duidelijk in neon "Philips" erop: later zal het blijken acht verdiepingen hoog te zijn.

Dan, eindelijk, zijn we er, na een overstapje in Shinjuku. Een taxi brengt ons naar het huis, vlakbij overigens, maar prettig wegens de bagage. Een groot appartement in een chique buurt.

We zijn veelmaals verrast, door de sjiek, door het ongewone, door de Japanse eigenaardigheden. Eenmaal binnen worden we geacht bij de voordeur onze schoenen te laten staan in twee wat verdiepte vierkante meters, en verder onze sokken of blote voeten door de dikke zachte vloerbedekking te laten verwennen.

We inspecteren de weidse indeling, de ongewone glazen-stenen-wand, en we zijn verbluft door het monumentale Japanse toilet – een moderne versie van de traditionele hurk-wc maar nu met een comfortabele zit-accomodatie en met een fluisterstille rondspoeling die je ook ’s nachts probleemloos blijkt te durven gebruiken.

 

Zondag – de Shrine.

Na een uurtje bijpraten met koffie en na een heerlijke douche, maken we ernst met ons programma, of liever: Barbara wil geen tijd verloren laten gaan. We gaan wandelen in een keizerlijk park vlakbij, met een grote tempel – een "Shrine" heet dat in de documentatie als het een Shinto-bouwwerk is, want er zijn evenveel Boeddhistische tempels –.

We zien er, zo maar in het wild, tal van in Japanse kleding gehulde bruidsparen en bruiloftgangers, en evenveel Japanners op hun Paasbest met kindertjes die ten doop worden gehouden, althans het equivalent daarvan. Er wordt gefotografeerd of hun leven er van afhangt, en we zullen dit de hele week overal zo zien. Japanners hebben maar weinig vrij, en gedragen zich daarom als herkauwers die snel de indrukken vastleggen en daar pas later over mediteren, of opsnijden misschien.

VOOR EEN FOTO: KLIK HIER

Het park is indrukwekkend intussen, oud, breed opgezet en met rond de tempel vele imposante poorten en wat wij kapellen zouden noemen. De keizer komt hier, zegt Bra, eenmaal per jaar ritueel zijn bloemen en zwanen bekijken. In de overige tijd wordt het kennelijk met eerbied bejegend door de vaak prachtig in kimono geklede bezoekers ; en wat ook de rest van de week zal blijken: er is geen weggegooid blikje en zelfs geen toffeepapiertje te zien. Men heeft hier grondig geleerd rekening met elkaar te houden.

Inplaats daarvan zie je wel miljoenen mobiele telefoons, de een al minisculer dan de ander, maar daar heb je weinig last van. Het is eerder verbazingwekkend dat Japanners kennelijk nooit alleen willen zijn.

We lopen het enorme park tenslotte toch uit, en arriveren op een plein waar (naar Bra’s berichtgeving alleen des Zondags) alternatieve jeugd de ruimte krijgt om zich ánders te gedragen, op grote schaal: meisjes maar ook jongens in Westerse bruidskleding, meisjes van top tot teen geschminkt of be-punkt, allerlei Westerse outfit-elementen, veel muziekinstrumenten en veel plezier, - en zo te zien uiterst vreedzaam.

Dan gaan we naar het buurtstationnetje vlakbij, - halte Harájuku - waar Jeroen ons op dit uur zal tegenkomen, want die heeft moeten werken vandaag, dat wil zeggen: hij moet uit Hong-Kong komen. We zijn erg blij hem te zien, en kunnen zonder reserve blijkgeven van onze bewondering en ons enthousiasme over onze eerste indrukken.

We ervaren hen beiden eigenlijk pas nu erg nadrukkelijk als geheel volwassen, mensen die het uitstekend zonder ons kunnen stellen – en wij het hier vooralsnog niet zonder hén.

Dan naar huis: hier vlakbij. Maar Barbara laat geen opleidingstijd verloren gaan: ze heeft een nauwkeurige plattegrond getekend waarmee wij uitgenodigd worden de weg naar huis te zoeken, - wat zonder enige probleem blijkt te lukken. We zijn weer voor een sub-tentamentje geslaagd. Ook voor hén is dat niet zonder belang, want ze hebben er weliswaar op gerekend dat ze ons zo nodig zullen begeleiden, maar wanneer begeleiding ook op áfstand lukt zonder schaarse vrije dagen op te moeten nemen, scheelt hen dat weer een stuk. Ze hebben, verzekeren ze ons, meer geld dan tijd.

Inderdaad maken ze, nu al en dat zal nog stevig toenemen, de indruk hier gewoon rijk te zijn: een vreemd idee voor ouders die in de tijd-samen-met-hen zo lang aan krapte gewend geweest zijn.

We drinken een glas, en gaan dan eten, in de stad, zoals de meeste dagen het geval zal zijn.

 

Met stokjes

Op een taxi hoef je hier nooit te wachten, wordt ons gaandeweg duidelijk, je plukt er zo een uit het voorbijrijdend verkeer. En duur zijn ze evenmin, zeker als je het afzet tegen het achterwege kunnen laten van een eigen auto, en tegen de inkomensstandaard.

Opnieuw merken we op, wat gisteren maar half tot ons doorgedrongen is in dat korte stukje toen, dat het verkeer hier links rijdt, iets wat we geen van beiden wisten. Gelukkig hoef ik hier zelf niet te rijden, het lijkt me hier lastiger dan in Engeland.

De drukte en het overprikkelingsniveau van de lichtreclames zijn enorm, maar alles blijft ordelijk en in die zin rustig. Jeroen verzekert ons dat het de veiligste stad ter wereld is, en dat wordt op den duur ook werkelijk geloofwaardig. Je hoort of ziet geen onvertogen woord of gebaar. En je kunt je fiets zelfs onafgesloten laten staan.

We schieten een of ander klein eettentje binnen, zoals we er nog ettelijke zullen zien. De bediening laat geen halve minuut op zich wachten. Zoals we in het vliegtuig ook al hebben gemerkt word je hier ontvangen met een ingepakt, warm nat opgerold doekje met een vaag fris geurtje, waarmee je je handen en gezicht verzorgt.

De drankenkeuze is wat onwennig: bestelling van port, sherry of gewone wijnen wordt niet verwacht, inplaats daarvan zijn naast frisdranken bier en warme of koude sake de gewoonte, of longdrinks zoals Bra er ons een voorstelt, met een soort pruimenlikeur en ijswater.

Bij bijna al het eten, ook elders zal later blijken, krijg je ongevraagd ook groene thee aangeboden - het smaakt meer groen dan naar thee maar je went er wat aan ; je kunt je er moeilijk suiker of melk in voorstellen.

Het bestellen gebeurt voor ons als een heidens ritueel in volkomen onbegrijpelijkheid. Hoewel het wel duidelijk is dat het keuken-Japans ook voor de kinders niet allemaal helder is, is er toch voortdurend een verrassend wederzijds begrip. Temeer omdat het kennelijk de vurige wens van de Japanse jongens is om je hoe dan ook van dienst te zijn: ieder partikel duidelijkheid wordt blij en levendig met "hai, hai" bevestigd.

De gerechten, of liever: gerechtjes, blijken steeds in veelvoud aangedragen. Bakjes en schoteltjes met van alles, met een kommetje bouillon met ook weer van alles: in begin zie je er nog weinig systeem in. Alleen dat het eten allemaal met de stokjes gebeurt, of wat de natte restanten aangaat: drinkend uit de kommetjes. We hebben thuis wat geoefend, maar het blijft onwennig in het begin, temeer omdat de structuur van een en ander veel minder dan de oefenspullen thuis op gemakkelijke grijpbaarheid is toegesneden. Een broodje erbij gaf in het vliegtuig gelukkig nog een vertrouwde toets, maar hier is alleen rijst als vast punt beschikbaar.

En wat heet dan "vast".

De smaakjes zijn ongewoon maar vaak wel lekker. Doordat je met zo’n kleine hapjes eet overvoer je je niet. Zonder hulp kun je het merendeel overigens niet identificeren: maar Jeroens toelichting brengt wat meer herkenning. Het valt me op dat veel dingetjes hier ook alleen maar anders lijken doordat ze simpelweg anders zijn gesneden dan wij gewend zijn, in flinterdunne reepjes of schijfjes of miniscule blokjes. En met veel aandacht voor kleuren en omgevingen. En steeds aangedragen met uitgesproken opgewekte of bijna feestelijke gebaren en gezichtsuitdrukkingen waar je vanzelf met bijpassende gevoelens op reageert.

IJs of koffie na lijkt er eerst niet bij te horen hier, maar als er is afgerekend schiet Barbara met ons buiten al keuvelend eerst een (dure) ijssalon in ( waar we ditmaal wél lang op ons ijs moeten wachten) en gaan we wat later onder in een diep keldertje een kop koffie drinken. Gewoon ijs, en gewone koffie: het moet hier best uit te houden zijn, zegt ons achterhoofd.

De tijd en het weer zijn overigens allebei verwarrend. Eerst bleek het al om half vijf donker te worden, maar nu het over negenen is loop ik nog steeds in mijn overhemd. Jeroen bevestigt nog eens dat we immers op de breedtegraad van Gibraltar zitten, en dat de meridiaankeuze hier zodanig is dat de zon al om half twaalf in het zuiden staat. Men gaat hier vroeg aan het werk, maar dan is het allang licht. De avonden daartegenover zijn het grootste deel van het jaar donker, wat echter met de hoge temperatuur en het vele licht van de hoofdstad eerder prettig dan spijtig is.

We voelen er ons al met al heel behaaglijk bij: we hebben bij dat aspect van onze vakantieweek tevoren niet zo stilgestaan, maar het is met het koude weer in Nederland in ons hoofd een prettig extraatje.

Als we met het treintje naar het buurtstation gereden zijn en wij aan de hand van de plattegrond ( in de zoele avond en de parkgeuren van de buitenwijk, die aan de Provence doen denken) de thuisweg nog eens hebben gerepeteerd, gaan we gauw slapen. Niet dat wij zelf al slaap hebben, we zijn nog op onze eigen tijd van acht uur vroeger afgeregeld, maar de kinders moeten vroeg op. Bra omdat ze naar haar werk moet, en Jeroen omdat hij zijn spullen na HongKong nog moet ordenen voor hij ons wat later zal wekken en instrueren om dan ook werkwaarts te gaan.

Barbara heeft er door haar snelle programmastart vanmiddag ook onnadrukkelijk voor gezorgd dat we, in onze eigen nachttijd-toen, niet eerst gingen slapen, als een doelgerichte jetlagbeperking.

Het eenvoudige Ikea-logeerbed (een japanse futon) blijkt ook de rest van de week uitstekend, alleen het openhouden van de ramen is even wat onwennig, temeer omdat uitzicht en inzicht ten opzichte van de buren alzijdig en wederzijds zijn. Maar: het licht kan uit, de douche is prettig, de nacht is lauw, de herrie valt zéer mee voor midden in een wereldstad, en we hebben heel wat indrukken te ordenen, kortom we slapen snel en goed.

Maandag - naar Asakusa

Jeroen wekt ons rond tien uur, met koffie, en we strompelen, in het holst van ónze nacht nu, het huis door, naar buiten kijkend waar de zon al hoog aan de hemel staat. Hij moet zelf straks weg, maar heeft voor ons, gedetailleerd op een kaartje, een keurig reisprogram opgesteld naar een oude wijk waar een grote tempel met alles erop en eraan ons tamelijk compleet kan inlichten over veel Japanse cultuuraspecten.

En waar het ook leuk kijken moet zijn naar stadsgebouwen op veel kleinere schaal dan waar we nu zitten, doordat ze weliswaar gemoderniseerd zijn, maar op basis van de oude bouw en stratenloop. Als we ons aan de stations houden kan het nooit misgaan, en kunnen we, zelfs als dat toch zo zou zijn, de weg steeds terugvinden. Asákusa is de naam, en hij leert ons de uitspraak van deze en andere namen die we straks zullen tegenkomen.

Hij heeft voor ons een mobiel telefoontje georganiseerd en geprogrammeerd als reddingboei voor als we vastlopen of anderszins in moeilijkheden raken, of dringende vragen hebben.

Als we gedoucht en ontbeten hebben brengt hij ons naar de ondergrondse, helpt ons bij het kopen van kaartjes voor de eerste dagen, en doet ons vóor hoe je omgaat met de passeerautomaat - waar je kaartje, tijdens het binnenstappen van de hekken, binnenin de automaat met je meegaat (de reisprijs intussen wordt afgeboekt) en het ding er anderhalve meter verder weer uitfloept. En zet ons dan op de goede trein.

Als hij ons uitzwaait vinden we hem als trotse ouders er prachtig uitzien, met zijn sportieve figuur in zijn keurige pak: als in een film. De dag zal voor ons niet gemakkelijk stuk kunnen.

De overstappen in de ondergrondse en de trein gaan inderdaad probleemloos. Ik moet hier wel oud zijn, want men staat voor mij op. Niet voor Ans: het is niet duidelijk of ze te jeugdig, of "maar een vrouw" is.

De eerste bescheiden solo-confrontaties met levende Japanners geven evenmin problemen, men buigt en glimlacht, en er lijkt hier bijna op aarde een welbehagen te heersen. Zelfs schijnbaar slapende Japanners schuiven, als er aan beide zijden van hen éen plaats vrij is, in hun slaap automatisch op voor ons tweeën, zodat we naast elkaar kunnen zitten.

Scholieren in allerlei keurige tot zeer keurige uniformen zijn nadrukkelijk in beeld op alle tijden van de dag, maar zonder éen uitdagend of grof gebaar of geluid: het heeft bijna iets onwezenlijks, maar voor ons lijkt het op ‘vroeger’, het voelt prettig dat het hier nog niet is uitgestorven.

In de stations waar we door de hall moeten, lopen we als authentieke Hollanders de prijzen te ontcijferen en met de onze te vergelijken: twee tot drie keer zo hoog, door de bank genomen. Waar het beeld niet Engels-ondertiteld is, geeft het houvast dat de cijfers in de meeste gevallen wél in ons schrift staan. Later zullen we ontdekken dat ook dát wel weer onduidelijker kan.

Zo bereiken we de uitgang van station Asakusa. Nu zijn we aangewezen op de plattegrond, en met enige beklemming proberen we vóor alles te vermijden dat we de weg terug niet meer kunnen vinden. We ontdekken al gauw dat er maar zelden straatnaambordjes zijn, en dat je je zelfs dán nog kunt vergissen in de richting ervan zolang dat het énige gegeven is.

De drukte is groot maar de verhoudingen die van een provinciestad. Ans wil al mandarijnen kopen, voor de dorst, maar we weten nog niet of de prijzen per stuk, per kilo of ons zijn, en we wachten nog maar even tot daar wat meer helderheid over ontstaat: want veel van die vragen lossen zich vanzelf op.

Als we goedkope filmrolletjes zien kopen we er een paar, en raken even in verwarring. Er wordt ons een wat ander tarief berekend dan erbij staat, terwijl de verkoper ons toch op zijn rekenmachientje laat zien hoeveel het precies is, met een houding van kijk zelf maar: ze zijn bovendien desondanks goedkoop. Maar even later vinden we een aanwijzing over een soort BTW-tarief, en terugrekenend blijkt wat we betaald hebben precies vijf procent te schelen: dat hebben we ook weer bijgeleerd.

 

De tempel-weg

Wat verderop slaan we nu wél mandarijnen In, die blijkbaar per kilo berekend worden maar per stuk genomen mogen worden, - ook weer met die BTW dan.

En dan zien we de toegangspoort tot de lange allée naar de Tempel: met midden in de poort-boog hangend een enorme rode lantaarn van bijna twee meter hoog. En links en rechts een paar grote beelden van boosaardig kijkende goden of geesten. Engelse bijschriften lichten ons verder in. De goden zijn van de regen en de donder.

We maken enkele foto’s en begeven ons in de drukte: want de straat is éen grote souvenirlaan, maar wel met boeiende en vreemde dingen, zowel zeer culturele en dure als goedkope of typische vermaaksattracties.

Vlak bij de poort staat een oude Japanner bij een grote bak water waarin zeer kleine bootjes drijven die driftig maar door niets merkbaars worden voortbewogen. Als hij merkt dat ik geïntrigeerd ben, pakt bij een nieuw exemplaartje, breekt van een groot blok kamfer een stukje af, plakt dat er achterop en zet het vaartuigje in zijn vijvertje, waar het onmiddellijk ijverig aan het meevaren slaat. Als ik erkentelijk glimlach maar duidelijk maak dat ik het niet ga kopen, buigt hij sierlijk en wenst me iets klaarblijkelijk vriendelijks toe.

Ans’ aandacht wordt even later gevangen door een etalage waar prachtige lappen stof voor kimono’s ten toon hangen, plus een schets van hoe uit zulke smalle stroken een kimono wordt samengesteld, zodanig dat de patronen horizontaal doorlopen. De prijs loopt echter in de honderden en van sommige zelfs in de duizenden guldens: maar waard lijken ze het wel.

Ze ziet evenwel toch nog maar even af van de koop.

Het duurt een hele tijd voor we het einde van de straat bereikt hebben, zoveel is er dat onderweg onze aandacht vangt. Heel triviale zaken als eten en drinken, spiritualiën, fruit en gebak, en heel bijzondere als handgemaakte spullen van allerlei aard, showvoorwerpen, kunst, telefoons, sieraden, kleding, sportartikelen, en zaken van kennelijk rituele betekenis zoals wierookbranders en dergelijke. Soms ook heel raadselachtige, waarbij de Japanse uitleg ons niet veel verder brengt: we denken aan horoscopen of zoiets. En overal vergelijken we prijzen en voorkeur-verschillen met dit soort zaken in Europa.

Wel vallen ons wat áfwezigheden op. Japanners lijken weinig dieren te houden: waar we ze zien zijn het siervoorwerpen ; ook op straat hebben we nog, letterlijk, geen hond gezien, en katten trouwens evenmin. Ook meubilair, tapijtwerk, huisinrichtingzaken en electronica zou je hier erbij verwachten: maar misschien is de meeneembaarheid een beperking.

Bij de eetbare spullen daarentegen zie je veel meer dan bij ons allerlei nootjes, heel klein koekjeswerk - meest zout, zo te zien –, granen of peulvruchten in grote variatie, en gedroogde spullen die we niet altijd kunnen thuisbrengen, als het geen paddestoelen, vruchten, visjes of schaaldieren zijn. En letterlijk in iedere straat staan blikjes-automaten, met koude maar ook warme dranken: ook koffie en thee, - groene dan gewoonlijk.

We moeten ons zeer inhouden om niet teveel te willen fotograferen en de relevantie voor later in te schatten.

Ons Tokyo-gidsje vestigt onze aandacht op allerlei details, maar we willen langzamerhand wel iets tegenkomen wat des tempels is: en die zien we verderop eindelijk, maar voorafgegaan door nog allerlei bezienswaardigs. En ouds: net als in Engeland zijn er misschien wel vaker branden geweest, maar geen verwoestende indringers, - en omgekeerd wel hele eeuwen van zeer nijvere verzorgers.

 

Het tempelplein

VOOR FOTO: KLIK HIER

De enorme tempelbel ziet er heel anders uit dan onze wijd openstaande klokken, strenger en gereserveerder, eerder naar binnen dan naar buiten gebogen. Met in plaats van een klepel of een trekmechaniek een starre klokopstelling, met van buitenaf een reusachtige parallellografisch bewegende "Hammer", waarmee je een luide dreun moet kunnen verkopen, en met meer rItmiese variatie waarschijnlijk dan bij een loshangende klepel. 

Ik zie in de klok alleen geen ingegoten naam of tekens. En hij hangt op ooghoogte in plaats van in een toren.

In wat je de voorhof van de tempel zou mogen noemen staan links een paar kleine opstellinkjes. Een ervan is een bescheiden houtskoolvuurtje, waarin passanten wierookstokjes steken. Omdat dichterbij de tempel een veel groter en majestueuzer wierookvuur staat zal dit wel een andere betekenis hebben, maar we komen er niet achter welke.

Wel zien we dat offeraars zich niet beperken tot alleen aansteken van hun wierookstokjes – je kunt ze ter plaatse meepakken met betaling via een soort offerblok – maar nadrukkelijk de rook naar zich toewaaien, kennelijk niet alleen om het te kunnen ruiken maar omdat er enigerlei werking aan toegekend wordt. Op dezelfde manier wast men ritueel zijn handen of gezicht bij een prozaïsche wasbak- met-kranenserie, iets wat even verderop ook in een wat grootschaliger opstelling mogelijk is.

Misschien heeft het te maken met de prachtige kleine koperen Boeddha vlakbij op tafelhoogte, die op de meeste plekken glanst als goud omdat hij voortdurend hartstochtelijk, bijna erotisch en vol overgave wordt geknuffeld door vereerders. We lezen dat er een soort positief voodoo-effect van verwacht wordt: men streelt het lichaamsdeel waarover men bijstand of verbetering vraagt of wenst, voor zichzelf of anderen. Sommigen doen het zo uitgebreid en langdurig dat je de indruk krijgt dat ze de hele familie in hun gebeden meenemen, óf bijvoorbeeld rheuma of narigheid over hun hele lijf ervaren.

Of misschien wordt er ook wel wat meer lijfelijke aandacht van partners mee afgebeden.

Het is in ieder geval een lief gezicht, en de vereerders doen het zo te zien zonder gêne; je ziet ook niemand er blijk van geven het gek of ongepast te vinden.

De Shrine nader je onder nogmaals een grote poort door, maar ze is niet de enige tempel daar, al is ze wel ‘t kennelijke middelpunt waarop de lange allee uitloopt. Links ervan staat een groot andersoortig bouwsel met een hoog negenvoudig pagode-dak, omgeven door een heel kloosterachtig complex, en verderop staan nog soortgelijke tempels als de hoofd-shrine, in een maar weinig bescheidener formaat.

De hoofdtempel-zelf heeft een brede trappenopgang, en is onder zijn dak tegen een achtergevel verder als openluchtgebouw uitgevoerd. Priesters en officials zijn zakelijk aan het werk met van alles, er wordt geschreden en nu en dan statig op trommels geslagen of ook wel in toenemend tempo geroffeld, plechtig geklede gelovigen lopen af en aan, meest in groepen maar soms ook alleen of met enkelen.

Omdat we ook andere kennelijke toeristen, meest Japanners, daar beleefd kijkend naar boven zien gaan of van nabij toekijken, durven we na een tijdje zelf ook wat verder te gaan. Behalve het centrale deel en de prachtig verzorgde rijke uitrusting van een en ander, zie je er toch niet méer dan op een afstand, alleen beter. Er moet zeer, zeer veel werk gestoken zijn in bouw en versiering.

Of het ook qua materialen kostbaar is laat zich niet goed vaststellen. Soms blijkt goud gewoon geverfd hout, maar op andere plaatsen is iets grijzigs van zilver, en soms lijkt iets reusachtigs ook echt zwaar edelmetaal. Ook voorwerpen van gewone materialen hebben kennelijk soms grote betekenis, wie weet hoe oud al daar staand of hangend, maar in ieder geval met kennelijke eerbied bejegend. Ter weerszijde van de poort hangen bijvoorbeeld een soort vlotten van enorme dikke touwtrossen, waarvan de betekenis ons een raadsel blijft. Elders is een klein donker beeldje met zware tralies beveiligd, op andere plaatsen staren grote boze goden vanachter eenvoudig kippengaas misprijzend naar de gelovigen.

Ter linker- zowel als ter rechterzijde staan hoge kasten met honderden piepkleine laatjes waarvan de portée ons aanvankelijk duister is. Er hoort een soort offerblok bij. Het blijkt een soort horoscoop-automaat-avant-la-lettre. Je mag voor een muntje schudden met een bamboerol tot er een nummertje uitvalt, daarna maak je het bijpassende laatje open waaruit je een (Japanse) tekst haalt die je lot voorspelt. Als je het niet kunt lezen of begrijpen is er een priester aanwezig aan wie je dat kunt vragen. En het meest realistisch: als het je niet bevalt kun je het verbranden en een nieuwe trekken die je beter past !

En overal ruikt het naar wierook, en ook wel naar sesamkoekjes. Kinderen eten appels of ijs, en honderden duiven worden gevoerd zoals op de Dam, zelfs uit je hand etend als je even geduld hebt. En alom wordt er gefotografeerd alsof het ademhalen betreft: vooral mooie ernstig toekijkende Japanse bambino’s, en montere meisjes in prachtige kimonootjes, toegewijd rijststrooiend, zijn favoriet tussen de kwetterende duifjes.

Na de grote Shrine gaan we ook nog even naar de her en der in de nabijheid verstrooide tempeltjes, veelal donkerrood gelakt, maar ze leveren voor onze ogen geen extra-informatie over de gebruiken of hun inhouden. Alleen omwille van hun ligging in de tuinpartijen rondom, met beekjes en bruggetjes en kleine Japans gesnoeide bomen maken we er een paar foto’s. 

VOOR FOTO: KLIK HIER

Achter een beschaafd hek staat twee vriendelijke grote Boeddha-achtige beelden naast elkaar opgesteld, die blijkens een bijschrift godinnen zijn, van de Wijsheid en van het Mededogen. Rondom hen staan allerlei kleine stenen beeldjes met alledaagse slabbetjes voorgebonden, alsof ze straks te eten krijgen. Het lijkt voorlopig vooral een bewijs van recente aandacht, juist zoals de bloemen die her en der zijn neergelegd ; ook staan er bij sommige wel kommetjes met voedsel of drinken als kennelijke offergaven.

Later zullen we ontdekken dat het over geaborteerde kinderen gaat.

De tuin van het Zen-klooster rond de grote pagode is op verzoek wel toegankelijk voor individuele bezoekers, en ze ziet er vanachter het hek ook aantrekkelijk genoeg uit, maar we zien daar toch van af omdat onze belangstelling denkelijk te vluchtig is om hen daarvoor lastig te vallen in het kader van deze oriëntatieronde.

We zien er langs een pad onder een fraaie esdoorn wel jonge monnikjes, zittend op de grond met de handschaar kleine struikjes bijwerken, vlak bij elkaar maar kennelijk zwijgend bezig. De zon is langzamerhand aan het ondergaan, het wordt etenstijd denken we onwillekeurig, en we vragen ons af hoe de dag er voor zulke jongens verder uit moet zien, aannemend dat ze intern zijn daar.

De taalbarrière beperkt ons wel tot informatie die we in onze reislectuur vinden kunnen, of die onze kinders al eerder hebben opgepikt ; maar over zaken als deze zullen we nog wel enige tijd in het duister tasten.

 

Valavond

De ondergaande zon heeft ons wel verrast: mede door het late ontbijt zijn we aan lunchen of denken daarover helemaal niet toegekomen. En omdat we om half zeven terug moeten zijn voor het avondeten wordt het ineens tijd om eerder aan afronding te denken dan aan een eetpauze nu: er valt eigenlijk nog veel meer te zien hier. We zien een drankjesautomaat en besluiten die uit te proberen, zouden ze er warme koffie hebben bijvoorbeeld? En wat hebben we voor muntjes, en wat eet zo’n ding? En waar blijf je met de lege blikjes, neem je die mee? We hebben nergens rommel zien liggen, maar herinneren ons ook geen afvalbakken.

De warme koffie in blikjes valt erg mee, er zit zowaar suiker en melk in. Het straatje waarin we verzeild geraakt zijn is goeddeels gewijd aan kermisattracties, door een paar poorten kun je op een binnenplaats komen met draaimolens, reuzenrad en aanverwante zaken. Maar er is weinig volk, en we realiseren ons pas even later dat het vreemde eraan is dat er geen donderende luidsprekers staan te toeteren, zoals bij ons het geval zou zijn.

We durven via de plattegrond nu wel een paar grotere blokken te lopen, door wat oude brede winkelstraten. De meeste hebben helemaal loop-bestrating, al komen er behalve fietsers (die hier op de trottoirs blijven, en doorgaans beleefd oppassen geen voetgangers te hinderen) ook wel wat bestelautootjes in looptempo langs. Natuurlijk blijven we ook hier voortdurend gelokt worden door etalages met vreemdheden, maar uiteindelijk komen we toch weer op ons beginpunt, en vinden we zonder veel moeite het station terug.

Als grote kinderen proberen we nu voor het eerst zelfstandig met de kaartjes- controle-automaat om te gaan – én het goede perron te vinden, én de perronzijde van de trein die de goede kant opgaat. En hoera, we komen erin en vinden zonder moeite de trein en een plaats.

Pas als we temidden van de vele mobielbellende japanners een piepertje horen dat maar niet ophoudt bedenken we opeens geschrokken dat het van dat ding van óns kan komen, dat we helemaal vergeten zijn. We moeten het uit het tasje opgrabbelen, en dan is Ans in de haast de uitleg vergeten en duwt dus maar op een rood knopje dat er uitziet als geschikt voor noodgevallen. Dat werkt ; dat wil zeggen: het piepen valt weg, maar de verbinding ook. We hopen maar op een herhaling. Intussen proberen we ons de procedure weer te binnen te brengen. Pas een kwartier later reageren we ditmaal wél meteen als het wéer piept, en horen van Barbara dat ze tien minuten later dan beloofd op ons afspreekpunt zal zijn.

Na de rit vinden we via onze plattegrond zelfs het huis terug, - wat toch een geruststelling is, iets wat voor ons gevoel ook best ánders had kunnen uitpakken.

En we geven heel even toe aan onze bijna vergeten jetlag, lekker zittend op de bank na de hele dag lopen en staan – ook in de treinen meestentijds.

Na een kop koffie gaan we weer verder, want we moeten nu voor de ontmoeting het metrostation hebben, vlakbij dat van de trein. Maar het geeft geen problemen.

We vinden het punker-pleintje gemakkelijk terug en treffen Barbara keurig op tijd en even later Jeroen, die, realiseren we ons, nu gewoon van hun werk komen maar meteen weer met ons op pad moeten.

Maar zij eten váak buitenshuis zeggen ze, en ze gedragen zich inderdaad heel ontspannen. Weer een taxi, weer een klein eettentje, en dezelfde soda-drink als gisteren, en dan sproeien we enthousiast als kinderen onze ervaringen.

Jeroen gaat in conclaaf met een Japanse jongen over wat eet-alternatieven die hem of Barbara ook niet allemaal heel en al helder zijn. Ditmaal worden het een serie hapjes aan spiesjes: we mogen kiezen, en Barbara helpt, met wat van haar favorietjes. Inplaats van eigen stokjes echter krijgen we van elke soort er vier stuks aan éen stokje geregen, dat dus rondgaat en ons alle vier voorziet. De meeste zijn erg lekker en ik neem me voor al die spullen toch ook eens zélf te proberen te maken.

Door een park en langs een tempel gaan we naar huis terug, en drinken daar koffie en een slaapmutsje. Onze route voor morgen wordt uitgezet, én de wasspullen ingeleverd. We hebben weliswaar twee grote koffers meegebracht maar een groot deel van de ruimte is gebruikt voor Hollandse koopgoederen en eetspullen voor de kinders (én kilo's drop!), met maar weinig reservekleding.

VOOR EEN FOTO: KLIK HIER

Voortdurend worden we intussen bijgepraat over allerlei achtergronden van het leven hier of van hun werk. Het water voor de koffie komt uit een waterzuiveraar aan de kraan ; het kraanwater smaakt zónder dat naar chloor, zij het lang niet zo doordringend als vroeger in Rotterdam.

Barbara verwacht morgen een functioneringsgesprek annex salarisvoorstel en dat leidt tot wat nadere schetsen: over haar eigenlijke werk en over wat ze in de periferie daarvan en passant ook nog doet of aanbrengt voor de zaak. Ze trekt geharnast ten strijde; haar bazin neigt tot het moderne kunstje van het nogal willekeurig en eenzijdig stellen van jaar-targets.

Het is moeilijk om je van haar werk-hier een wat concreter beeld te vormen, omdat er zovéel knopjes omgezet moeten worden van omgevingszaken die anders zijn.

Voor morgen hebben wij een bezoek aan het Edo-museum aanbevolen gekregen.

Barbara wijst het ons op de kaart, ze heeft er documentatie bij gezocht, en Jeroen programmeert op een meeneemkaartje de bijpassende operationele reisinstructies.

En morgenávond zullen we naar klassieke Japanse theatervoorstelling gaan.

Nu slapen.

Japan is prachtig.

 

Dinsdag

Jeroen wekt ons als hij weggaat, de koffie en een ontbijt heeft hij klaargezet. Barbara is al lang weg.

Het is nog erg vroeg voor onze jetlagklok, maar we komen langzaam tot leven, de zon staat al hoog aan de hemel. We douchen en kleden ons aan. Ik bedenk dat ik niet gedacht heb aan het vooraf opladen van mijn scheerapparaat ( Jeroens ontwerp, waar ik altijd zo trots op ben), en de stroom is hier anders. Ik hoop dat Jeroen iets weet of heeft:

Gelukkig doet hij het vandaag nog gewoon ; en van Jeroen hoor ik ’s avonds dat er een automatische stroomregelaar inzit (Goed ontwerp, "Hab' ich schon vorausgesehen").

We repeteren eerst het mobiele telefoontje, vragen ons af hoe het thuis is, en ook óf, hoe en wanneer we eventueel contact zullen zoeken om dat te checken, - en besluiten dan dat onze kinders daar het allemaal best even zonder ons afkunnen.

Wij gaan naar het Edo- museum. We zijn in lang niet op vakantie geweest, en zeker niet zó, en we voelen ons heerlijk.

De wandeling naar het station in de vroege morgen is lekker, we ademen het prana in van het groen langs de weg en van het hele park aan de andere kant van de spoorlijn, en we verbazen ons over de vele en grote verschillen die we zien in de passerende Japanners en Japansen. Studenten van een reclameontwerp-opleiding lopen buiten vóor de studio van hun school nieuwe ontwerpen in elkaar te knutselen, schoonmaakdiensten ruimen hun laatste spullen op en laten de straten schoongespoten achter nu de vuilniszaken opgehaald zijn.

We reizen zonder haast en met wijdopen ogen langs weer een ander soort lijn naar de halte bij het museum. Omdat je het gebouw al voorbijrijdend kunt zien staan hebben we ditmaal weinig zorg over de route.

In het station staat een handwijzer die ons – hoewel volgens ons: langs de verkeerde kant van de lijn – naar het museum dirigeert. 'S avonds zullen we merken dat het inderdaad korter kan.

We verbazen ons wat over de grote aantallen studenten – als het dat zijn – in bijna paramilitaire maar wel vlotter gesneden diepzwarte uniforme pakken, die we druk kwetterend en stevig doorstappend overal langs de weg tegemoetlopen. Alleen hun altijd witte hemden en hun altijd zwarte schoenen variëren wat, en ze dragen een witmetalen letter op hun kraag: hun klas of opleidingssoort, hun jaargang? Maar ze lopen niet steeds met dezelfde letter bij elkaar. We raken aan raadsels gewend: misschien achterhalen we het nog ooit.

 

Het Edo- museum.

De handwijzer laat ons een flinke route lopen maar leidt ons uiteindelijk naar de imposante voorkant van het bijna Derde Rijk-achtige gebouw, dat je in-, of liever op- gaat langs een zeer brede trap van vele tientallen treden. Het gebouw zelf is niet alleen fraai en futuristisch, maar uit oogpunt van bouwkunde-statica ook onwaarschijnlijk gedurfd geconstrueerd. Het is geïnspireerd op een Japanse tempel met een meervoudig zadeldak, en heeft, op een relatief klein basisvierkant, vijf veel grotere maar naar boven steeds kleiner wordende verdiepingen. De onderste verdieping evenwel heeft aan voor- en achterkant een zware betonnen en geheel vrijhangende oversteek ter grootte van wel een half voetbalveld, waar je niet dan met enige huiver onderdoor durft. Daardoor én door de royale formaten dwingt het vanaf het begin eerbied af.

Je wordt geacht eerst een kaartje te halen aan een relatief klein kantoortje, met een meervoud aan glimlachende Japansen, die wel Engelse woorden opzeggen maar kwetterend als musjes en echt onbegrijpelijk. Wel wordt duidelijk dat we ons paspoort moeten tonen, - maar daar lijken ze dan moeilijkheden door te krijgen, vooral met mij.

Een te hulp geroepen oppermusje krijgt het wat meer verduidelijkt. Ik ben boven de 65 en mag er dus gratis in. Dat daarna Ans nog wél een kaartje wil wekt weer verwarring. Eigenlijk wordt kennelijk aangenomen dat dat dan voor bèiden geldt, maar na overleg wordt, - uit respect voor de eigenstandigheid van de buitenlandse vrouw, of uit twijfel aan de relatiestatus misschien -, besloten dat ze betalen mag.

Maar ook dit levert een nieuw probleem op, dat nu wordt geïntroduceerd met verwijzing naar een tarievenmatrix. Na nieuwe tussenkomst van de handjes en voetjes van het oppermusje begrijpen we dat er een keuze gemaakt dient te worden over de aard van het bezoek: willen we gewoon kijken, of verkort, of juist met medeneming van bijzondere exposities?

Na oplossing daarvan wordt het kijkgeld eerbiedig geïncasseerd alsof het een bruiloftsgeschenk is, en wenst men ons gemeenschappelijk buigend een waarlijk aangenaam en verhelderend bezoek.

Gezamenlijk en in vereniging wordt ons de richting aangeduid van de lange in glas gevatte roltrap, die ons in éen ruk naar de zesde verdieping brengt, vanwaaruit de bezichtiging gedacht is zich te gaan ontrollen.

De route voert ons door een fraai voorgeborchte, en langs even fraaie hostesses, voor het afscheuren van het kaartje naar binnen, en mondt uit in een bijna verpletterende entree.

Je komt uit op een enorm zwevend platform, grotendeels bestaande uit een op ware grootte nagebouwde brug van hout en reusachtige bamboestammen, zoals die destijds over de rivier lag in het oude Edo.

Van daar af je zie, een heel eind beneden je, over de hele vijfde verdieping, aan de ene zijde een ware-grootte-maquette van een complete houten Japanse wijk met levensgrote poppen aan het werk daarin, en met het intussen al afgedaalde kijkvolk daartussendoor wriemelend.

Aan de andere zijde staat een klein paleis dat met zijn derde verdieping tot ónze schouderhoogte op de sixth floor reikt.

En, met deze elementen als coulissen, nog een heleboel méer erachter en ertussen.

Allerlei hoeken en nissen kom je al lopend tegen, met daarin ook weer afzonderlijke expositietjes of overzichten van cultuuraspecten of historische looplijnen – van de zich wijzigende ligging van Japan op de zeebodem tot de ontwikkeling van de kleding, het schrift, de fortificaties, het vervoer, de wapens en nog heel veel meer.

Als je boven uitgekeken bent, word je onopvallend via een roltrap naar de lagere verdieping gevoerd, waar je nog uren en uren rond kunt kijken, in steeds weer andere manieren van étaleren. Ik heb niet eerder zo’n breed opgezet, gevarieerd én samenhangend gehouden museum gezien. Het moet voor de ontwerpers een genoegen geweest zijn eraan bezig te zijn, en geld was er kennelijk genoeg.

Intussen is het, hoewel heel breed, toch ook nuchter en ordelijk opgezet: kennelijk primair dienend als bewustmakingsproject: voor buitenstaanders en voor eigen volk, en misschien vooral voor scholieren om hen, systematisch en didactisch doordacht, inzicht te geven in de vaderlandse geschiedenis en het eigen cultureel erfgoed.

Tegelijk fungeert het ook als meesterproef, voor wat de techniek en de werkwijzen aangaat.

En ook het personeel is en wordt kennelijk nóg voortdurend geschoold in gedrag dat niet alleen gezien mag worden, maar ook model moet staan: onberispelijk gekleed en gehandschoend, vriendelijk waar het kan, en nimmer bars maar wel gedecideerd waar het correcties betreft.

Als je de ontstaanstijd niet weet is het museum niet gemakkelijk te dateren. Hoewel het al gebouwd is voor de Olympische Spelen uit ‘64 is het geconserveerd en bijgewerkt alsof het niet meer dan vijf jaar oud is.

We hebben er uren gedwaald, gelezen, gekeken, en als we eraan dachten foto’s gemaakt: flitsen mag niet, maar fotograferen wel. Van alle uitleg is een Engelse samenvatting voorhanden. Bezoekende kinderen komen er niet alleen de glorietijden van de natie tegen, maar ook het alledaagse leven in hun land in allerlei perioden, een exposé van de manier waarop de technische vooruitgang binnenkwam of vervolmaakt werd, of hoe de mode evolueerde.

Het is zoals zoveel musea alleen te groot. Omdat we honger beginnen te krijgen willen we even stoppen voor koffie en iets te eten in het restaurant op de bovenste verdieping.

Na de hele tijd binnenwaarts gericht te zijn geweest, wordt het perspectief nu omgekeerd: in het restaurant, met zijn stoelen naar buiten opgesteld vlak langs de ramen over heel de breedte, kijk je uit over heel Tokyo, en in ons geval zie je een late bleek-oranje zon gefilterd door de smog, en het vergezicht van de allerhoogste wolkenkrabbers en torens vervagen in de zalmroze nevel. Het is te laat voor een vervolg: net zoals gisteren stellen we dat maar uit tot een volgende keer, want we willen nog even naar de museumwinkel én we moeten wegens het theater vanavond op tijd terug zijn.

In het voorbijgaan ook nog even het toilet bezoekend worden we ook daar verrast door het interieur en het sanitair. Kloeke en heldere roestvrijstalen ontwerpen – bijna Fins - maken het verblijf daar tot een voortzetting van de show, imposant en eerbied-waardig. Van de drinkfonteinen op de gangen – een verkleinwoord is niet gepast hier – maken we nog wat foto’s.

In het winkeltje is het kiezen moeilijk. In het museum hebben we de procedure van de blockprints gezien, en hier hangen prachtige afdrukken van klassieke blocks. Maar ook penseeltekeningen op papier en zijde, kalenders, zijden bedrukte doeken, en allerlei voorwerpen in Japanse technieken – gevouwen, gesneden, geschilderd, gelakt, - en de prijzen vallen mee. We worden tot haast aangemaand door de wetenschap dat we de trein moeten halen, maar gedienstige meisjes sloven zich uit om alles snel maar onkwetsbaar in de pakken. Voor éen print, die hier beneden uitverkocht en alleen nog boven te krijgen is, gaat een winkelmeisje persoonlijk met de lift op en neer om die versneld mee te krijgen ; en keurig op tijd verdwijnen we door de draaideur in de richting van de pijl die in het Engels wijst naar "Station".

Omdat we echter twijfelen – de richting is de omgekeerde als vanwaar we gekomen zijn – klampen we een portier aan, die echter noch Engels spreekt noch ook er een idee van heeft wat op het bord met de pijl staat waarnaar we wijzen, en die ons dus echt niet verder kan helpen. Haastig lopend ontdekken we, teleurgesteld, waarnaar verwezen wordt: een restaurant dat "Beer Station" heet. We willen al teruggaan, als we verderop een onderdoorgangetje ontdekken, dat waarachtig een tunneltje is – en waarmee we zowaar pardoes op het perron terechtkomen.

Op tijd landen we aan op ons huisstationnetje, en thuis.

 

Kabuki-za Theater

Na een kop koffie en wat omkleedactiviteiten moeten we er snel weer vandoor, samen met Barbara en Jeroen, om op tijd bij het theater te zijn. Niet dat de voorstelling zo vroeg begint, maar we moeten tijdig in de rij staan voor kaartjes, de belangstelling is meestal groter dan het aantal plaatsen.

Het programma is in onze gedachtengang wat zonderling: er spelen twee stukken, maar ze duren ieder een uur of zeven. Eigenlijk zijn het allebei een soort series in betrekkelijk onafhankelijke afleveringen van ieder zo’n twintig minuten. Je kunt een heel stuk bezoeken – inclusief eetpauzes een dagprogram – of kort van tevoren intekenen voor een of twee delen, die dan om acht uur beginnen en waarvoor alle vrije plaatsen beschikbaar zijn.

We arriveren ruim op tijd bij het theater, onmiddellijk herkenbaar aan de lange rij rode lantaarns die zoals in vroeger dagen de ingang of liever de voorgevel markeren. En zoals dat hoort bij een theater ook een aantal platen die werven om aandacht voor wat binnen vertoond wordt. De meest markante is wel de vierkante kop van een wat dreigend over-gegrimeerde acteur, die mij wel wat aan Cees Nooteboom doet denken, plus wat onleesbare maar daarom niet minder opvallende of wervende Japanse tekst-wimpels.

Het valt me op dat, door niets dan alléen de Japanse gewoonte om verticaal inplaats van horizontaal te schrijven, allerlei versieringen en reclames als heel andere structuurelementen fungeren in de layout van gevels en straatmeubilair, dan met ónze leesrichting. Met name werkt de leesbeweging van boven-veraf naar beneden-dichtbij veel uitnodigender als een "hier moet u wezen"-signaal, dan onze horizontale berichtafwikkeling waarmee je veel moeilijker iemands lijfelijke bewegingsrichting kunt beïnvloeden.

Ook de hoofdlijnen en bewegingen van de lichtreclames zijn hier veel vaker verticaal dan in het Westen, waardoor ze veel meer op zichzelf blijven staan, terwijl onze horizontale lijnen en vooral bewegingen veel meer interfereren met de gebiedjes van hun buren. Toch eens kijken of je dit inzicht bij óns ergens terug kunt vinden.

Intussen groeit de rij en gaat de kassa nog altijd niet open, en dat zal bijna een uur zo blijven. Blijkbaar is er een wijziging in het tijdschema geweest waarvan het bericht ons (en veel anderen) niet bereikt heeft. Omdat we er met de eet-plannen op gerekend hadden dat na afloop te doen, na een klein uurtje inclusief de voorstelling dus, begint de neiging op te komen een broodje of friet te halen, - wat hier niet zo eenvoudig is. En we beperken ons dus tot snoepjes en wybertjes.

Als eindelijk de poorten zich openen en de bezoekersstroom zich gretig verdeelt over de lege plaatsen merken we een keerzijde op van de Japanse groepsdenken: sommigen fungeren als kwartiermakers die meteen vier plaatsen bezetten met tassen, paraplu’s of jasjes, en het scheelt niet veel of we moeten staan.

Gelukkig vinden we door allerlei incidenten allemaal een zitplekje; alleen Jeroen wordt aangesproken op zijn stevige benen - ná het 't voorafgaande uur al in de rij moeten staan dan wel.

De zaal is een reusachtig rechthoekig amfitheater van wel twintig rijen diep en veertig plaatsen breed, plus wat staan-gaanderijen. Het toneel, althans het doek, beslaat bijna de volle breedte, en als de lichten uit-faden en het doek handmatig gehaald wordt, zit rechts een schuine rij muzikanten te fungeren als orkest (meest trommels), koor, tekstzeggers en achtergrondgeluidenmakers tegelijk. De weinige spelers mimen grotendeels, met flink overgeacteerde bewegingen, half dansend, en in nadrukkelijke rol-kleding zoals bij onze Commedia del’Arte. Bij fraaie poses of plotselinge snelle pay-offs bevriezen ze soms even voor een applaus, voor ze weer doorgaan.

De acts zijn kennelijk schematisch en meer een feest der herkenning dan verassende plots, ik begrijp er ook alleen de hoofdstrekking van.

Omdat we ongeveer het verst-af-mogelijk zitten (of staan) is de detaillering van het zicht niet groot, we moeten het hebben van de overdrijvingen: maar daar is alles ook op gemaakt. Het is echt een belevenis dit te hebben meegemaakt, maar werkelijk boeiend zou een lange voorstelling voor ons niet zijn denk ik.

 

Sukiyaki

Onze tijd is intussen snel om, en we gaan voldaan maar hongerig naar buiten. Barbara loodst ons snel naar weer eens een eettentje, met ditmaal een goed Engels sprekende dienster. We moeten beslist met de belangrijkste eetvarianten kennisgemaakt hebben, vinden zij én wij, en ditmaal zal het sukiyaki worden, een soort letterlijke eenpans-roerbakmaaltijd.

Direct na de wasdoekjes en de voorafdrinks verschijnt er daartoe een grote gietijzeren pan op een komfoor, waarin een flink blok hard rundvet gaat walmen, en voortdurend worden er nieuwe ingrediënten bijgevoegd, bekende en onbekende: allerlei groenten, bamboe, asperges, koolbladeren en geschaafde wortelsoorten, champignons, cantharellen en andere paddenstoeltjes, en royale boterhamvleesgewijs gesneden lapjes rundvlees met grote vetranden. En, tot onze verbazing, verse chrysanten, goed herkenbaar aan hun typische geur. Nooit geweten dat die eetbaar waren, maar het ruikt meteen geloofwaardig.

De Engelssprekende dame commentarieert voortdurend breedlachend maar doeltreffend haar wat je heksenmanoeuvres boven de ketel zou kunnen noemen als ze er niet zo ontwapenend bij lachte. En dat is ook wel op zijn plaats want het duurt nog even eer we daadwerkelijk kunnen toetasten.

Na enige tijd gaat er een flinke kan vol lekkere bouillon bij, en nadat we voorzien zijn van de nodige hulpstukken en pp-ingrediënten bedienen we ons via onze persoonlijke bordjes. Telkens als de pan wat leger raakt, wordt hij nog enige tijd voortdurend bijgevuld tot ons eettempo merkbaar daalt. Afgezien van het stokjeswerk ( dat ons trouwens ook steeds beter afgaat) is dit een ook voor westerse tongpapillen geheel genietbaar gerecht, en wel levendig bovendien.

We wandelen nog even door de top-winkelstraten, en dan brengt een taxi ons thuis.

De wasresultaten worden ons geretourneerd, voor morgen hebben we weer schoon goed.

Het is al met al laat geworden voor de werkers onder ons. De kinders bespreken bij een glas niettemin eerst ons programma voor morgen, op dezelfde manier geprogrammeerd en begeleid als tonutoe, we zijn daar zeer over te spreken. Hoewel we de mobiele telefoon totnutoe helemaal niet nodig gehad hebben, is ze een prachtig stuk reserve-veiligheid.

Morgen zal het een soort bedevaartsgebied worden waar we heen gaan, Kamakura, waar ettelijke tempelcomplexen zijn, en voorts een reusachtige Boeddha, - en volgens die tekst een bijzonder gave, zeker in die bosrijke omgeving.

Bovendien zullen we proberen tijdig terug te zijn voor wat shopping: dat staat weliswaar eigenlijk pas voor de volgende dag op het programma, maar de Oriental Bazar is dan dicht en die mogen we, meent Barbara, niet missen. Morgen is ze tot zeven uur open, dat kan er nog goed bij, vóor het eten.

Ik heb tussen de bedrijven door wat belevenissen voor het thuisfront opgeschreven op de DaKo-computer ("Dalderop/Kolff"), en Jeroen mailt die nu even voor me door. Naar Pieter, met ook de tekst voor Dick en Annemarie ter doorzending, want Dicks e-mail-adres ken ik niet en Jeroen evenmin.

Pieter is deze week vrij en met zijn huis bezig: vandaag moet de parketvloer zijn gelegd.

Later zal blijken dat hij, tijdens zijn vakantieweek, zijn computer of een deel daarvan op zijn werk heeft laten liggen zodat hijzelf, en daarmee ook Dick en Annemarie, helemaal geen kennis heeft genomen van onze brief. Maar dat weten we nu niet, dus we voelen ons als mensen die ook in dit opzicht Hun Taak Volbracht hebben.

We hebben geen moeite meer nu om te gaan slapen, het ritme begint te wennen, en we zijn bovendien iedere dag letterlijk en figuurlijk vol-daan.

 

Woensdag. – Het tempel-complex van Kamakura

De wekker wekt ons, Jeroen heeft voor koffie gezorgd en is weg, en hoewel we goed slapen worden we wat moeizaam wakker – het blijft nog een beetje ‘s nachts éen uur voor ons.

Na douche en ontbijt snoei ik eerst zoals beloofd de klimroos wat bij, Ans leest ons huiswerk voor vandaag door. Dan gaan we naar Kamakura.

Op veel plaatsen mag hier niet gerookt worden, ook op de perrons niet. Er is alleen een soort verdomhoekje, een vierkant waarbinnen de zonde geoorloofd is, en waarvan dan ook nogal stevig gebruik wordt gemaakt. Er is echter geen asbak voor de peuken, maar wel iemand die ze voortdurend wegveegt.

Wegens het gevaar voor verstopte explosieven zijn in treinen en op stations de meeste afvalbakken verwijderd. Alleen een paar grote centrale bakken staan er nog, drie naast elkaar, voor gescheiden afval: papier, glas, en blik.

De ordelijkheid is hier ver doorgevoerd. Iedere kleur trein heeft een eigen perron: je hoeft maar je kleur te volgen. Ook analfabeten krijgen het klaar, als ze eenmaal hun kleur weten. Op de grond staat nauwkeurig aangegeven wáar de deuren zullen komen als de trein stilstaat, zodat ieder klaar kan staan. Je voelt je tegelijk comfortabel en eerlijk bejegend als je het met óns gehol en gedrang voor de treindeuren vergelijkt, - en toch óok griezelig efficiënt 'eingeordnet' in het Japanse systeem.

Voor de luxe Hogesnelheidstrein zijn er wat extradure voorzieningen. En er is ook extradure koffie voor de reizigers daarmee. Hard nodig zal die niet zijn, want hij rijdt om de vijf minuten.

Kamakura is ver, maar niet zo ver als Nikko wat de oorspronkelijk gedachte bestemming was. Maar het enige wat we daarmee zullen missen tegenover de twee uren reiswinst is de kans om de Fuji te zien, - in de herfst is die (de kans) evenwel niet groot. Daar staat tegenover dat we nu door Yokohama komen, ik wist niet dat dat zo dicht bij Tokyo lag. Maar dat blijkt een gewone havenstad zoals Rotterdam: en van het feit dat de trein op de kaart vlak langs de zee rijdt, merk je vanuit de trein helaas niets.

Kamakura blijkt in eerste impressie een soort Valkenburg of misschien liever Scherpenheuvel of Kevelaer, alleen veel uitgebreider. Maar doordat het ongebondenheids-element van Nederlanders-met-een-vrije-dag ontbreekt, is er ook niet dat storende toeristengedrag ; en vol is hier veel minder vol dan bij ons, en niet alleen omdat Japanners kleiner zijn.

Men is vrij en dus blij, maar óok: Japanner, en lid van de groep, en van het volk. Velen komen ook inderdaad in groepen, inclusief een reisleidster met een hoogreikend vlaggetje voorop, die het aldus mogelijk maakt om het centrum van de eigen groep steeds terug te vinden, of die nu en dan als een herdershond àl te trage bejaarden opjaagt om het tempo een beetje vast te houden. Misschien bouwen ze binnenkort wel een op de eigen groep afgeregeld piepje in de camera’s, dat zou óok iedereen effectief bij elkaar houden

 

De Shinto-shrine

Via een kaart en een VVV-plattegrond vinden we gemakkelijk de weg ( of liever: een parallelweg) naar de grootste Shrine, leidend langs talloze mini-huisjes. Die zijn destijds kennelijk begonnen in een soort ijstentjesformaat langs de pelgrimsweg, en pas later gaandeweg meer op de eeuwigheid afgeregeld, maar vaak toch in Puk en Muk-afmetingen. Souvenirs, devotie-artikelen, wierook, sieraden, en allerlei eet en drinkspullen.

VOOR EEN FOTO: KLIK HIER

Bij een bos een breed pad in, dat uitkomt op een brede weg ( de eigenlijke tempelweg, zien we nu) die op zijn beurt regelrecht op de Shrine aankoerst, waarnaast die van Asakusa toch maar weer een kleintje was.

Hooggelegen, de tempel, met dus een brede bijna Azteekse trappenopgang erheen, en wemelend van in plechtige kledij gestoken vrouwen en kinderen, - bij ceremonies die aan doopsel, vormsel en postnatale kerkgang doen denken.

De kimono’s zijn steeds weer prachtig, maar wat ons vreemd aandoet is dat de omslagsjerp op de rug in een gestileerde sierstrik is geknoopt, die via een beschermovertrekje is uitgegroeid tot een uitstulpend soort laag rugzakje. In traditionele grondzit zal dat wel niet hinderlijk zijn, maar het moet erg lastig zijn daarmee op een gewone stoel te zitten, of in trein of bus.

Wat helemaal niet overeenkomstig de bekende platen is, is de haardracht: niets geen omhooggekapte gladde zwarte haardos, met een wrong hoogbovenop met een haarspeld, maar gewoon een modern kapsel in allerlei varianten, wel vaak met een haarstrik. Kennelijk moet je je straks wel weer gewoon kunnen omkleden. Van Barbara horen we dat gewoonlijk 'n pruik wordt gedragen als 't ernst wordt.

Wél onbegrijpelijk traditioneel daarentegen zijn de schoentjes, die een summum van ongemak lijken. Kort hard houten zooltje met de teen omhooggehouden aan een nop of riempje, maar ook: véel te kort, zodat je de vrouwen ziet strompelen met kleine pasjes op de voorvoet, - zelfs als ze gewóne kleding en schoenen dragen óok nog vaak.

We denken dat het een variant is van hoge hakken, en dan misschien niet eens zo ongezond als het lijkt. Gegeven dat de zool van hout en niet flexibel is, kun je met een korte zool de voet gemakkelijker buigen of liever kantelen dan met een lange ; en eraan gewend zijnde op de voorvoet te lopen blijft de voet sterker, de wreef hoger en, als je die zou zien, de kuit sierlijker waarschijnlijk. Maar: misschien is het alleen maar om de voet kleiner te laten lijken, op zijn Chinees, en wie van inbinden niet horen wou, die moet nu maar voelen.

Toch eens navragen.

De afmetingen en de ouderdom van de Shrine dwingen onwillekeurig eerbied af, met haar antieke donkerrode en goudgele kleuren, en haar ongelooflijk gecompliceerde houtverbindingen en sierdaken. Dat geldt ook voor een paar bijkans heilige bomen, met stammen van meters in omtrek en vaak meervoudig ook nog, die naast de trappenopgang staan en waarin wensen of dankbetuigingen op in elkaar gedraaide papiertjes worden opgehangen.

Het is ook prachtig om hun snoeigeschiedenis te volgen, en gaandeweg gaan we trouwens steeds meer op de snoeivaardigheid létten, ook bij kleine boompjes en struiken. Het typisch Japanse van de plaatjes en van de inderdaad prachtige combinaties en composities van al het groen ( en de stenen) is zelden vanzelf zo gegroeid, althans het is op eenzelfde wijze in de vorm gedwongen als een klassieke internaatsopvoeding. Zelfs de sierlijke plukken waarin veel struiken of bomen hier groeien, blijken niet zozeer een kweekvariant als wel een snoeiresultaat te zijn. Later zullen we nog snoeiers bezig zien met hun monnikenwerk.

De tempel ligt in een groot park, en verspreid zijn er nog ettelijke andere heiligdommen.

Meer naar voren is een grote vijver, een meertje eerder, waarop rondvaarten gemaakt kunnen worden, met midden daarin een eiland, - waar je overigens ook met een bamboe brug kunt komen.

Op het eiland zijn weer een paar tempeltjes waar veel mensen wierookstokjes of vlaggetjes in de grond steken. Het heeft wel iets van de omgeving van een middeleeuwse kathedraal met zijn vele zijaltaren en votiefkerkjes er rondomheen, waar de een troost voor verdriet zoekt, een ander genezing van een slepende kwaal, en een derde een goede vrijer komt afbidden of bescherming tegen bliksem of hagel voor zijn oogst, ieder bij een daarin gespecialiseerde heilige.

We eten op het eiland wat, onder een breeduit, parasolachtig gesnoeide blauwe regen, en besluiten dat we in ieder geval nog wat verder willen.

Er moeten verderop nog meer tempelgebieden zijn.

 

De Boeddhistische Tempels

We lopen langs de min of meer holle grote weg verder omhoog, langs villa’s in de bosrand tegen de bergwand, en onder een plexiglazen wegbescherming tegen lawines door, en zien even later een trap-paadje omhoog dat blijkens een bordje óok al naar een Shrine voert. We lopen het even op en vinden een lieflijk tempeltje in een klein parkje, waar geen toerist is en waar we voorzichtig binnenkijken tussen het houten hekwerkje dat ervoor staat.

Even later komt een kaalgeschoren vriendelijke priester uit het niets tevoorschijn die ons duidelijk maakt dat we best naar binnen mogen, en dat doen we.

Tot onze verbazing staan er langs alle wanden wel tien varianten van dezelfde lelijk-kijkende godheid hun gramschap te exposeren, alleen in een uiterst hoekje staat een vriendelijke koperen boeddha te glimlachen alsof hij – zoals een Sinterklaas over zijn Pieten - wil zeggen dat zijn confraters het zo kwaad niet menen.

We bekijken op ons gemak het eenvoudige houten interieur waar ondanks het geringe bezoek nu, niettemin toch een beroepsbedienaar door onderhouden lijkt te kunnen worden ; en we offeren zelf ook maar wat, ter handhaving van ‘s man vriendelijke tussenkomst.

 

Kenscho-ji

Weer afdalend naar de weg zien we, bijna recht er tegenover, de opgang naar een tempelcomplex dat wéer ettelijke maatjes groter is dan het vorige, met een groot parkeerterrein ervoor waar heel wat bussen af en aanrijden.

De opzet is hier zakelijker en grootschaliger dan de vorige die we gezien hebben.

We beginnen met entree te betalen, en moeten dan merkwaardigerwijs hoog over een nadrukkelijk tot bijna kniehoogte verhoogde smalle drempel stappen om binnen te raken.

Het is een zwijgend maar sprekend ritueel, zoals de Rubicon of een askruisje.

Een reusachtige oeroude houten poort staat, als een oude olifant zo gerimpeld en verweerd, plechtig over de weg gewelfd om ons door te laten, - gelukkig zien we pas even daarna dat het een (tóch nog eeuwenoude) replica is van een verbrande voorganger. Fraaie oude juniperussen vormen een oprijlaan naar de eigenlijke tempel, of liever tempels, want er staan er een paar vlak achter elkaar, de een al indringender versierd dan de ander, en allemaal met een toets van eeuwen er overheen.

Oud is hier vaak érg oud. "De kern van het complex hier werd al afgerond in 1285", zegt een tekst bij de Chinese Poort

Bekijken we hier aanvankelijk meer mensen dan tempel, het hele tempelpark laat zich toch niet negeren. Achter de grote tempels blijkt nog een heel tempelplein te liggen, met een priesterhuis, een Zen-klooster annex tuin waar behalve langdurige opleidingen ook Zen-cursussen van enkele dagen gegeven worden, een groot gastenverblijf, en een heel dienstencentrum met catering.

VOOR EEN FOTO: KLIK HIER

Ettelijke kraampjes met religieuze artikelen worden door een heel span priesterlijke figuren bemand, en hoewel het zakelijke kennelijk zijn deel krijgt wordt er toch ook veel gelachen, vrolijk geplaudert en gewoon-gedaan.

De priester die Ans, bij een drink- en plaspauze-gebouwtje waar we even aanleggen, zich een blikje zag draaien aan een drinkautomaat, zal er wel een van buiten zijn, een toerist of pelgrim, verwacht je.

Je zou op het tempelterrein dágen in de weer kunnen zijn met alleen maar foto’s maken van groencomposities of van doorkijkjes met dakoversteken en boomstammetjes. Of van antieke bestratingen van stenen paden, waarvan alleen al de slingerkeuze van de bochten en bogen wiskundig bemeten lijkt, om van het evenwicht in de vorm- - en kleur-patronen van de platte stenen nog maar te zwijgen.

Hier kijken niet, zoals op Napoleons Armée in Cairo, statische eeuwen op je neer, maar het dynamische leerresultaat van vele eeuwen geduldige verfijning naar je óp.

Je wordt hier niet zozeer moe van het kijken, als wel aangenaam vervuld van veel rustig moois dat maar niet ophoudt.

En er is nóg iets wat je aanvankelijk lang niet bewust opmerkt: hoe hier dissonanten die zich van nature toch vaak voordoen, voortdurend weggeretoucheerd moeten zijn. Misschien zijn Japanners, méer nog dan liefhebbers van "mooi", wel vooral wegvegers van "lelijk" of "storend".

Plato zou hier in de wolken geweest zijn, waar goed, waar en schoon nog dicht in elkaars buurt liggen.

 

Het grote Boeddha-beeld – "Daibutsu ".

Maar wij hebben geen eeuwen beschikbaar: we willen ook nog naar de grote Boeddha in Ha-se, en dat is hier nog een heel eind vandaan, we zullen dat het beste maar per trein kunnen doen. We riskeren een reusachtige Japanse ijsbeker (maar: gewoon Jamin-ijs van vroeger) en dalen weer de weg af die we gekomen zijn, weer langs de Shinto-tempel, en ditmaal over de grote boulevard onder de honderden kersenbomen naar het station, proberend niet teveel te blijven hangen aan de winkel-uitstallingen.

Het treintje naar Ha-se blijkt een particulier lijntje, onze Railpass is er niet geldig, dus we kopen een ordentelijk kaartje. Er staat een klein half uur wachten op het programma, maar de tijd gaat intrigerend op aan een sociaal-psychologische observatiemogelijkheid: een groepje schooljongens staat óok te wachten, en het is aardig om het verloop van de interacties te volgen, juist omdat we van hun taal geen letter verstaan.

Als het een film was zonder geluid, zou je er zonder moeite een dialoog als ondertiteling bij kunnen schrijven, en er al gauw ook een stratificatie-sociogram bij kunnen maken. De twee mooiste koppetjes hebben ook hier de beste kansen, en hoewel er geen meisjes aan te pas komen zijn ze ten opzichte van de anderen voortdurend half-erotisch gedrag aan het inoefenen.

De een, de kalmste, maakt gebruik van zijn glimlach om voortdurend algemene adhesie te krijgen, zonder dat hij die verder gebruikt om er voordeel uit te halen.

De ándere beauty echter, met een bijna Frans aristocratensnoetje, dwingt zijn genootjes individueel voortdurend in de hoek waar hij ze hebben wil. Hij flitst bestraffend alleen met zijn blik de meest bedeesde terug als die een paar keer achter elkaar wat te berde wil brengen, daagt een ander uit om iets riskants te zeggen dat hij hem even later weer terug laat nemen, flikflooit ondertussen met zachte tikjes bij een derde om glimlachende stompjes terug te krijgen, en met stevige meppen nu en dan rivaliserend met diens buurman die ook naar positieve reacties van dezelfde jongen dingt.

En al die tijd zijn het gewone jongens zoals bij ons, hun Japanse trekken leveren bij dit soort gedrag helemaal geen vervreemding of eensoortigheid op, hun gedragingen zijn even leesbaar als bij westerse kinderen. We merken niets meer van wat je je van vroeger herinnert toen ‘alle chinezen op elkaar leken’. Zou dat voor Japanners gewoon minder gelden, of zijn we al veel langer aan andere rassen gewend geraakt, - of neemt je differentiatie na een paar dagen tussen anderen in gewandeld te hebben vanzelf zo snel toe ?

Het treintje dat binnenloopt is een lief Engels aandoend boemeltje, dat belt bij iedere halte en dat ons na tien minuten alweer op de stoep zet van een wijkstationnetje.

We wandelen in de richting waarin de handwijzers ons sturen door een dorpswinkelstraatje, waar we ons verbazen hoe hier in de buurt een bós kan zijn waarin het beeld volgens onze boekjes hoort.

Het blijkt echter een park vlakbij, waar we, na een entreekaartje een hoek omgaand, ineens om zo te zeggen oog in oog staan met het prachtige goud en groene beeld dat hoog boven ons uittorent, en met een buitengewoon lieflijke blik over ons heen in de verte kijkt.

VOOR FOTO: KLIK HIER

Het staat tegen de achtergrond van een geheel groene berghelling, en maakt ondanks zijn enorme afmetingen – het is liefst 13 meter hoog - kennelijk op ieder dezelfde serene indruk. Het wordt door flinke aantallen bedevaartgangers en toeristen van alle zijden eerbiedig bekeken en gefotografeerd.

We lezen in de documentatie dat het al achthonderd jaar oud is, en na een aardbeving en een stormvloed vijfhonderd jaar in de resten gestaan heeft voor het, alweer ettelijke malen, gerestaureerd is, en dat het als een van de mooiste Boeddha’s uit Japan geldt.

Het beeld appelleert in ieder geval duidelijk algemeen aan religieuze of in ieder geval positieve gevoelens. Het overstijgt een beetje de verschillen in soorten religie of ras, je ziet mensen ook soms beamend knikken alsof ze in een innerlijke dialoog bevestigen dat dit toch wel iets echt goeds of moois uitstraalt.

We trachten eerst een serie foto’s te maken vanuit verschillend gezichtshoeken, en merken dan, eromheen trekkend, pas dat er in een stalletje tientallen foto’s van te koop aangeboden worden.

Ans heeft gelezen dat het oorspronkelijk van hout uit éen boom gemaakt zou zijn, maar van dichtbij lijkt het toch wat meer bouwkundig materiaal te zijn. Even later blijkt dat je er ook binnen in kunt, iets wat Ans niet wil omdat dat technische ervan niet zo past bij het meditatieve dat het oproept. Ik doe het wel, en merk dan dat het van brons en cement op een stalen skelet moet zijn opgetrokken, ik neem aan na een brand van het oorspronkelijke dan, als het werkelijk ooit van hout geweest is.

We zijn het er wel over eens dat dit totnutoe het mooiste is dat we hier gezien hebben, en dat de volgorde van de bezoekobjecten, min of meer toevallig, niet beter had gekund.

Hoewel er nog meer tempels in de omgeving zijn, menen we dat de indrukken van vandaag wel niet meer zullen kunnen worden overtroffen, en we wandelen daarom weer terug naar het stationnetje om na terugkomst in Kamakura weer op huis aan te gaan. We moeten óok nog voor sluitingstijd bij de Oriental Bazar zijn.

Als we eenmaal weer in "Excellsic Building" ( zo wordt het echt gespeld) zijn, Jeroen & Barbara's appartementengebouw, proberen we de mobiele telefoon uit om de ontmoetingsafspraak voor vanavond te concretiseren.

We zijn rond zes uur in de Bazar, en neuzen er naar potentiële cadeautjes of curiosa voor onszelf. Hoewel er van alles is, is veel ervan toch niet erg Japans, en enkele dingen die Ans van plan was te kopen, blijken er niet te zijn. We zoeken wat fraai plaatwerk uit en een paar mooie kalenders.

Ze sluiten om zeven uur, dan gaat Ans met Barbara om de weg te verkennen nog even kijken naar het grote warenhuis waar we morgen samen naar toe zullen gaan. Ik ga naar huis en schrijf een e-mail aan Pieter.

Eten doen we vandaag thuis. Jeroen maakt een lekkere curry, met een glas wijn en koffie na, plus wat lekkers uit Barbara’s snoeptrommeltje: daarvan hebben ze er allebei een.

We hebben nu wat rustiger tijd om na te praten, en het ook te hebben over hun werk hier.

Voor Barbara’s functioneringsgesprek is nog niet echt gelegenheid geweest, maar ze heeft van de mededeling daarover wel gebruik gemaakt om nog wat pluspunten te etaleren die anders misschien niet of te laat meegenomen zouden zijn in de salarisbepaling.

Jeroen heeft klaarblijkelijk, behalve aan technische en commerciële vaardigheden, ook veel profijt van zijn geduld en incasseringsvermogen, en er komt blijkbaar ook heel wat antropologie bij kijken.

Doordat Japanners geen haast hebben om na werktijd terug naar hun piepkleine huisjes te gaan, wordt er veel en lang samen gedronken en gezongen: - " en daarom / is ook Jeroen/ heel vaak / Op Stap", om met "Onze Nicht uit Den Haag" te spreken. Maar spelen is hier ook werken zowel qua tijd als qua geld.

Na een korte wandeling gaan we slapen: morgen vróeg op, want we willen in alle vroegte naar de vismarkt toe.

 

Donderdag. Vismarkt en keizerlijk parkcomplex.

De vismarkt.

Vandaag niet slechts vroeg maar zéer vroeg op, nog vóor Barbara. We gaan na een snel ontbijt met Jeroen naar het station, - allebei onze eigen trein, maar we hebben wel weer een plattegrond en een bestemmingenkaartje bij ons.

De vroege Japanners zien er niet anders uit dan de late die we al eerder hebben kunnen bezien: geen werkvolk versus kantoorpersoneel of zoiets, zoals we dat bij ons nog lang kenden. Evenveel scholieren ook, evenveel vrouwen, en evenveel slaapinhalers of vooruitslapers. Zoals gezegd: veel Japanners blijven tenslotte ‘s avonds nog lang met hun collega’s bij elkaar.

De weg ná het laatste station wijst zich vanzelf: want we moeten 'een bus nemen, en daar de mannetjes met de laarzen en de vismanden volgen tot zij uitstappen', zo luidt de instructie, zoals destijds de apostelen de man met die en die spullen bij zich naar de ezel moesten volgen. "De Heer heeft hem nodig" was het wachtwoord toen om die mee te nemen, - maar wij hoeven hier geen vis, dus dat stuk kan nu achterwege blijven.

De bus brengt ons feilloos en zonder veel omwegen naar de enorme vishallen en rijdt daar pardoes binnen, of liever doorheen: en ook zónder de mannetjes zien we al dat we er zijn: wij stappen uit, en komen daar zonder pardon middenin een baaierd van bewegend verkeer terecht, van auto’s, duwwagentjes en tientallen snelle en nerveus bellende visvervoertruckjes en veel losse marktbezoekers, - en iedereen heeft haast.

Overal zie je, dicht opeengepakt, visverkopers op een paar vierkante halve meters druk bezig met snijden, zagen, hakken of fileren, - en het vreemde: je ziet overal vis, maar je ruikt ze niet, zo vers zijn ze.

Wel is overal de grond nat van het wegspuitwater, bloed en visresten blijven niet lang liggen.

Overal witte harde of schuimplastic bakken met de vreemdste zeediersoorten, tenminste: de meeste hebben ogen, dat is vaak het enige aanknopingspunt waardoor het geen vruchten, stukken steen, lege schelpen of beeldhouwwerkjes kunnen zijn.

Ook daar waar er duidelijk echte vissen in de bakken liggen zijn het nog vaak exotische exemplaren, waarbij het vreemdste is dat het er telkens zovéel van hetzelfde kunnen zijn: nieuwe onbekende dingen doen zeldzaam aan, en die verwacht je dus eigenlijk in enkelvoud blijkbaar.

Het herhaalpatroon in de bakken maakt de partijen vis nog veel méer tot schilderachtige stillevens, met de prachtigste meestal glanzende kleurencombinaties soms, van tientallen tinten bruin en blauwgrijs, groenig en zilver, roomkleurig en fel-oranje, of de diepste tinten rose en glanzend zwart. Eigenlijk zou je ze alleen daarom al rustig, als in een museum, éen voor een en soort voor soort willen bekijken.

Maar het gedoe eromheen is daar veel te onrustig voor, geen bak blijft lang onaangeroerd, en de chirurgen met hun zwarte handschoenen en hygienische schorten gaan snel en geroutineerd te werk. Palingen worden gevoelloos geprikt achter hun kop, en dan open geritst, en in éen haal van al wat men er niet aan wil ontdaan. Grote vissen met oneindig domme koppen worden daar in éen klap van verlost, en in voor koks ongetwijfeld appetijtelijke kandidaat-schotelversierders veranderd. En verse of (meestal) diepgevroren tonijnen worden, alsof het om synthetisch materiaal gaat, zonder een spatje bloed met een cirkelzaag in dure moten roserood vlees gezaagd, en meteen gewogen en met een fors prijsje erbij op een royaal fris bed van groene slabladeren tentoongesteld. Want het gaat om de verkoop hier, en doorlopend wordt er ook gehandeld, betaald en meegenomen, zowel door kleine particulieren als door kennelijke handelaars die bakkenvol in de dieseltruckjes laten afvoeren.

Allerlei keukenprinsen zie je er vaardig de zonderlingste zeewezens met een jarenlang ingeoefende reeks bewegingen omtoveren tot koopklaar bak- of kook- ingrediënt, alsof ze daar speciaal voor ontworpen zijn en alleen nog uit hun verpakking moesten.

Meer zeldzame grootheden uit diepe wateren liggen op hun eentje in een businessclass-bak voor zich uit te staren, soms met trage bewegingen van een paar lange sprieten nog namijmerend over wat er de laatste uren toch allemaal voor ongewoons is gepasseerd.

Grote kreeften of monsterlijke krabben doen een trage ochtendgymnastiek met hun scharen op en neer, zonder dat er wat tussen wil komen of zonder dat het leidt tot plaatsverandering van betekenis.

En ingetogen inktvissen, fantastisch bespikkelde zeesterren en stoer met degelijke tentakels toegeruste octopussen in allerlei maten liggen er mooi te wezen, in kleurrijk gekozen bakken om kopers te verleiden er méer van te kopen dan ze van plan waren.

Nooit, nooit hebben we zóveel vis bij elkaar gezien, zoveel diersoorten ook, en zoveel mensen die daar allemaal tegelijk, over een oppervlakte van hele hectaren lijkt het bijna, doende zijn daar met scherpe instrumenten eetbare waar van te maken.

En al helemaal nooit zoveel prachtige vormen en kleuren bij elkaar, de Japanners in hun operatiekledij niet eens uitgezonderd in dit ongelijke samenspel.

En dan praten we nog niet eens van het kleingoed dat door hun grote aantal de kleurrijkste patronen bijeengoochelt, met schelpjes, voelhorens, sprieten en schildjes in duizend kleuren, en met steeds weer andere varianten van wriemelende bewegingspatronen.

We fotograferen ons een ongeluk, - een nerveuze aangelegenheid want je moet zóveel vormen en achtergronden uit elkaar houden, en dan óok nog proberen trefzekere momenten uit de snelle bewegingen te kiezen, dat je voortdurend het gevoel hebt het verkeerde ding te pakken te hebben.

En al die tijd ruik ik eigenlijk niets, omdat ik vislucht verwacht die ik alsmaar nauwelijks speur, terwijl Ans, die wegens de foto’s vaak op mij moet wachten, toenemend geïrriteerd wordt door de doordringende dieselwalmen, waarvoor ik nog nauwelijks aandacht overgehad heb. Pas als ze het zégt ontdek ik dat ik me even hard als zij aan het me-verzetten ben tegen deze aanslag op ons verwende buitenmensen-ademsysteem.

Omdat we er al meer dan een uur blijken te zijn, besluiten we daarom het hier maar bij te laten.

We koersen op de uitgang af, wat ook weer een heel eind is, en ontdekken dat intussen twee verkeersagenten bij het kruispunt aan de ingang geposteerd zijn die het veelsoortige verkeer uit elkaar proberen te houden, en die inderdaad een behoorlijke doorstroming klaarkrijgen.

 

Het keizerlijk park – Hama-rikyu

We moeten voor het keizerlijk park de route van de bus terug, zien we op de plattegrond, en we besluiten om dat nu maar te lopen: het is niet ver en wel leuk, het is nog vroeg en de rijzende herfstzon staat er vrolijk overheen te stralen.

Het vinden van de weg blijkt wél wat gecompliceerder dan het kleinschalige kaartje suggereert, want eenvoudige kruispunten blijken drielagige fly-overs en brugconstructies te zijn, die je als voetganger niet zo eenvoudig rechttoe-rechtaan kunt oversteken, en bovendien zijn de kruisingen vaak niet bepaald haaks. Maar we vinden tenslotte toch de ingang van het park, dat echter nog gesloten is: het blijkt nog pas kwart voor negen, en het opent zijn hoge houten poorten-als-sluisdeuren pas om negen uur.

We eten al wachtend, loom van het drukke ochtendprogramma, een meegebrachte boterham, en verkennen met de ogen de omgeving. Want het park bereik je via een brug over een breed water, en de overgang van het drukke stadsverkeer naar de stilte van het park is merkwaardig abrupt, ook wat het verkeersgeluid betreft dat daar ineens bijna is weggevallen.

Maar er komt beweging, eerst van werkmensen die van her en der naar buiten komen, en daarna van de poorten die zachtjes openzwaaien. Het portiersgebouwtje blijkt al bemand, we zijn de eersten. Ook hier ben ik weer gratis wegens ouderdom, en Ans dus ook.

Aan de achterkant is een schoongespoten platform met toiletten die we meteen even gaan inspecteren: inderdaad helemaal Japanse hurk-wc’s, en brandschoon.

En dan het park in: weids en royaal aangelegd en every inch een inderdaad Japánse tuin, met prachtige boompartijen, grasvelden met paden in sierlijke bochten, grote waterpartijen met rustieke zeer lange houten bruggetjes erover, en waterplanten als bloemperken met fotogenieke stenen daarbovenuit. En overal een soort grote rustig stappende of meditatief stilzittende kraaien, die soms wel raven lijken. Een leeg paradijs helemaal voor ons alleen, een tijdlang.

VOOR FOTO: KLIK HIER

We volgen paden die door afwisselend vergezichten en donkere groene bospartijen voeren.

Grasvelden zijn hier elders ongewoon, de grond is er te duur voor, en rond Tokyo is de behoefte aan groene biomassa voor luchtverversing er ook te groot voor. De meeste parken die we eerder zagen waren bospartijen met grindlanen en een enkele picknickplaats. Maar hier koesteren de grasvelden als royale lawns zichzelf loom in de zon, de bezoekers uitnodigend tot hetzelfde. Of het ook mág weten we niet zeker, het is in ieder geval niet in het Engels verboden, - en er staan trouwens banken.

Ergens langs het pad blijken vier tuinmannen bezig op trapjes boompjes gedetailleerd bij te snoeien. Alsof het kappers zijn, per takje nalopend wat er af moet om het mooi in het geheel te laten passen. En ze werken nijver door, alsof ze ook per plukje betaald worden.

Sommige lange gesteltakken zijn uitverkoren om langer te mogen worden dan andere, en worden zorgvuldig meervoudig onderstut, tot ze sterk genoeg zijn om op eigen kracht zwaar uitmiddelpuntig sierlijk opzij uit te steken, als in een bloemschikking in labiel evenwicht met de rest van de boom.

De grote centrale vijvers zijn keurig met elkaar in verbinding en ook in balans, via een ster van loopbruggetjes die elkaar ergens in het midden snijden, en die op de mooiste uitzichtpunten een verbreed bordesje hebben. De kleuren van de boompartijen zijn ook in hun herfsttooi prachtig op elkaar afgestemd, en veel onderste takken zijn opzettelijk overhuivend bijgetrimd om mooie onderdoorkijkjes op te leveren ; ze vrágen om foto’s, die hier ook ongetwijfeld met tienduizenden gemaakt zullen worden.

Op verschillende plekken zijn picknickweiden, en op enkele plaatsen gebouwtjes als enorme paraplu’s om er ook bij regen of felle zon te kunnen zitten, liggen of eten. Erachter zijn grote kweektuinen waarin nu duizenden malva’s en Juffertjes-in-‘t-groen bloeien, manshoog hier, en in rose, geel en abrikooskleurig. Op ander plekken in de tuinen staan weer nieuwe kortgesnoeide struiken te wachten op andere seizoenen op pas omgespitte veldjes, met hier en daar een enorme yucca of succulent ertussen.

Nu en dan vang je een glimp op van een eenzame wandelaar in de verte, of van de grote gracht die het hele park omgeeft, waar vroeger des keizers eendenvijvers voor de jacht waren, en waarop je nu een rondvaart kunt maken. Aan deze kant fraai beplant, aan de stadszijde gewoon met onkruid en rietkragen.

Het is een respectabel oppervlak, groot genoeg om je visueel en auditief je in een verstild bos ver van de bewoonde wereld te voelen ; maar boven de schilderachtige boompartijen uit zie je er hier en daar op afstand een torenflat bovenuitsteken die je eraan herinnert dat je hier toch echt midden in Tokyo zit.

 

Terug naar huis

Wanneer we weer in de buurt van de ingang komen merken we dat er intussen al veel meer mensen zijn binnengedruppeld, die er straks misschien wel niet hetzelfde beeld als wij aan over zullen houden. Wij zien dat het tegen half twaalf is en maken er maar een eind aan, we merken trouwens dat we slaap hebben door het vroege opstaan, en door de stilte rondom en het lange wandelen. We moeten bovendien nog een heel eind als we lopend naar het station willen. Zo gaan we niet zonder spijt het park weer uit, en al gauw over de brug weer de staddrukte in.

De weg die we volgen is een drukke verkeersweg, maar het loopgedeelte is met boompjes en struiken wat nadrukkelijk van de weg afgegrensd, een tijdlang zelfs met naambordjes bij de beplanting, waardoor het toch een beetje in de parkstijl blijft.

In de ondergrondse doezelen we wat weg, tot we opschrikken om te proberen onze positie op het circuit te achterhalen: juist op tijd ontdekken we dan dat we er uit moeten om over te stappen.

Thuisgekomen doen we even een dutje, voor we lunchen en doorgaan naar het grote warenhuis waar Ans gisteravond al even geweest is met Barbara, zodat ze als het goed is nu weet waar het is en hoe het eruit ziet.

 

Het grote warenhuis Takashimaya.

De slaperigheid blijft ons echter wat achtervolgen, als we weer op pad gaan. We menen dat we er best lopend kunnen komen. We kennen intussen genoeg markeerpunten, maar we nemen ze veiligheidshalve allemaal expliciet op. Pas als we er niet in slagen het warenhuisgebouw te vinden maken we, als we een voorbijganger ernaar vragen, uit zijn moeizame Engels op dat we de grote weg precies de verkeerde kant op gevolgd hebben. Heel het stuk terug dus én hetzelfde routepatroon de andere kant op, - en dan zien we het gemakkelijk liggen.

Een groot warenhuis lijkt qua beleving toch altijd veel op een ánder groot warenhuis zou je zeggen, maar dit is toch wel weer érg "different". Het is eerder Amerikaans dan Europees misschien, met zijn felle licht binnen, die de chic in het begin even wegdrukt– elders hebben we ook al gemerkt dat gedempt licht hier niet staat voor ‘gezellig’ of luxe -. Maar het echt ándere is zit toch wel in de voortdurende cryptiek van de Japanse teksten en opschriften, ondanks de prijzen die ook gewoon in Arabische cijfers staan. Het is een wat ijdele Bijenkorf met ook nog wat duurdere spullen, in een ontzagwekkende collectie.

Bij de kleding, waar Ans gisteren even geweest is, staan bepaald onbetaalbare dingen, en dat geldt voor ettelijke andere categorieen ook, merken we gaandeweg.

De grote collectie is tegelijk ook wat irritant. We zijn ditmaal niet alleen hier als kijkers maar we zoeken ook naar geschikte cadeautjes of herinneringen voor onszelf, en dan moet je behalve met prijzen en bruikbaarheid - straks, ook rekening houden met grootte, gewicht, kwetsbaarheid, gooibestendigheid en dergelijke. En met echte Japansheid natuurlijk, want allerlei wereldartikelen kom je hier juist zo tegen als bij ons ; ook lijken sommige dingen hier wel echt specifiek, maar zijn ze vermoedelijk straks bij ons ook bij Xenos te krijgen.

Dat alles maakt het vermoeiend. Omdat je sommige dingen eerst even opmerkt maar aanvankelijk voorbijgaat, die je later toch weer terug wilt zoeken, wordt er voor slaperige mensen ook nog eens een erg groot appèl gedaan aan je oriëntatievermogen, - zodat we het veel minder lang maken dan we hadden verwacht.

Tenminste dat menen we, maar voor we er erg in hebben worden we wéer eens gefopt door de vroege zonsondergang. Na nog een extra zoektochtje naar een boekhandel die hier ook ergens verstopt moet zijn ( Het zal er in het Japans wel duidelijker staan, maar het duurt een tijd voor we hem vinden.) vinden we een kortere weg naar het station, over een reusachtige hoge houten loopbrug tussen een paar derde verdiepingen van verschillende flatgebouwen in! Daarboven wachten we onze trein af bij een kop koffie en een overview van het stationscomplex.

We zijn maar nét op tijd thuis terug voor onze eetafspraak met de kinders, maar we hebben gelukkig nog tijd om even te douchen, - en de slaap is intussen weer geweken.

 

Eten en karaoke.

We eten vandaag weer buitenshuis. We lopen een fraai all-grenenhouten etablissement binnen, waar we meteen onze schoenen moeten uitdoen om een glanzend geverniste houten vlonder te beklimmen. De schoenen gaan in een soort vakkenkast met een sleutel waarop het vaknummer, - maar wel in het Japans.

We proberen dan de locatie ervan maar te onthouden: "G5" zou kunnen.

De vlonder voert ons naar een soort zitkuilen als bootjes langs een aanlegsteiger, waar we het ons gemakkelijk maken, en meteen het warme doekje en een drankje krijgen voorgezet. Jeroen kiest ditmaal geen vele-kommetjes-compositie maar een degelijke, fraai opgemaakte complete schotel per persoon uit, met alleen wat groenten afzonderlijk.

De topografische situatie is hier wat ongewoon: de boy die ons bedient komt over de steiger aangelopen en hurkend de bestelling opnemen - althans proberen toe te lichten wat de kaart aanbiedt, en pogen te ontwarren wat de vreemdelingen daarvan wel of niet wensen of begrijpen. Het worden een kip-creatie en een visvariant, maar de specificatie blijft verder onhelder.

De omgeving geeft zoveel aanleiding tot rondkijken dat het eten ditmaal wat weinig aandacht krijgt. Er zijn een paar groepjes kennelijke collega’s van hetzelfde bedrijf in de andere compartimenten doende, die kennelijk al wat meer gedronken hebben en voor Japanners nogal luidruchtig gezellig zitten doen, - en die er in ieder geval wel plezier aan beleven.

Na afloop zoekt Jeroen, menen wij, een koffietentje, maar hij blijkt op zoek te zijn naar een karaoke-établissement – een café of iets dergelijks veronderstellen wij, maar het blijkt een zaak te zijn met chambres séparées, het lijken wel opnamecellen, waar je per groepje een compleet meezing-arrangement vindt opgesteld. Er is een TV-toestel met een keuze-apparaat waar volgens een code in een dikke catalogus een nummer kan worden opgeroepen.

Dat speelt vervolgens, als een soort "Concerto minus one", de muziek af waar je met bijgeleverde microfoons desgewenst uit volle borst de melodie of hulpstemmen bij kunt produceren. Intussen verschijnt de tekst, in gewoon Engels, tegen een bewegende achtergrond ( die met de inhoud verder niet te maken heeft) op het scherm, keurig iets vóorblijvend. Wat mij er vooral aan intrigeert is dat de muziek naar believen versneld of vertraagd kan worden, en/of ook naar een hogere of lagere toonsoort gemoduleerd, maar zonder dat die twee aan elkaar gekoppeld zijn: het zal wel gedigitaliseerd en omgerekend worden.

Het is hartveroverend om de overgave te zien waarmee Barbara maar vooral Jeroen zich op het zingen storten. Vooral Jeroen lijkt er erg veel genoegen aan te bleven, en het blijkt dat hij nog steeds prachtig zingt – je zou hem in een groot koor wensen of solist in een muziekgroep.

Wat hij nauwelijks kan geloven is dat wij, - terwijl we toch al vaker hebben vastgesteld dat we meer dan duizend liederen kennen -, met geen énkele van de honderden voorhanden zijnde songs werkelijk vertrouwd zijn. En ook dat wat voor hen de zeer oude ouwetjes uit de oertijden van de tophonderd aller tijden zijn, voor óns allemaal dingen van "na onze tijd" blijken. Hier blijkt een cultureel gat van formaat tussen ons te gapen.

Niet dat wij er hard aan tillen: we vinden het erg leuk om mee te maken, maar Jeroen lijkt er wat aan te twijfelen, in ieder geval ligt het genoegen voor ons dan wel op een wel heel ander level dan het hunne, schijnt hij te ervaren.

Het blijkt nog niet goedkoop ook. Buiten de drankjes is hij geloof ik zestig gulden kwijt aan de muziek. Ik weet niet meer of dat ook nog eens pp was, ik denk het niet.

We gaan niettemin met plezier naar huis, en snel naar bed, want morgen is het vroeg dag: we gaan samen voor een weekendlogeerpartij naar het berggebied dat wel de Japanse Alpen genoemd wordt. De expres-trein waarin we daarvoor hadden willen reserveren, bleek geen stoelen meer beschikbaar te hebben dan alleen restplaatsen die vrij konden worden genomen maar waarvan moet worden afgewacht of er concrete vrije plekken zijn: er worden meer kaartjes uitgegeven dan er zitplaatsen zijn. Dus: vroeg in de rij.

 

Vrijdag: een Japanse herberg in het bergland

Twee dagen weg ditmaal, en deels in de bergen wandelen, dus dat geeft eerst wat meeneemproblemen: te weinig is lastig, maar teveel is misschien langdurig zwaar. We gokken op goed weer met alleen een trui, een paraplu en wandelschoenen extra.

We zijn vroeg op het perron, ik ga met Jeroen wat te eten zoeken (we zijn nogal een tijd onderweg), en Ans en Bra bestuderen de ins en outs van de exprestrein. Intussen groeit de rij, maar wij staan vooraan.

Het blijkt niet te helpen: als de trein aankomt is alles al vol. Dus dat wordt 2 uur staan, oeioei.

We installeren ons zo goed en zo kwaad als het gaat, er zijn véel staanders. Gelukkig gaat hij hard, je hebt het idee dat de twee uur dan vlugger omgaan.

Maar hoera, op een van de (weinige) tussenstations gaan er wat mensen uit, de een na de ander blijken we toch nog te kunnen zitten. Dat maakt de reis ineens héel anders.

De trein heeft wat vreemde faciliteiten, Jeroen licht ze toe. De stoelen blijken 180 graden te kunnen draaien. Je kunt zodoende allemaal in de rijrichting zitten, of tegenover elkaar zittend er coupés van maken.

Net als in Londen zijn de afvalbakjes er allemaal uitgehaald, wegens het bomgevaar, sinds de bomaanslag in Tokio. Ieder neemt zijn eigen troep mee, de sociale controle zorgt dat alles schoon blijft.

We wisselen wat gegevens en wat dropjes uit, doen een dutje, en zijn toch nog sneller dan we dachten, in Tsumago.

Het is hier wat frisser dan in Tokio, we zijn ook 1000 meter hoger weten we. Toch zie je geen bergen rondom je, alleen hoge heuvels. Een taxi zal ons naar onze herberg brengen.

De niet meer zo jonge chauffeur lijkt maar weinig minder bejaard door de smetteloos witte handschoenen die hij draagt. Hij rijdt evenwel vlot en ongehaast, - wat me weer meevalt, gezien de hellingen en de diepten naast ons: wel geen ravijnen maar toch niet echt rustgevend. We passeren het dorpje maar rijden er niet doorheen: daar gaan we straks lopend heen.

Sneller dan we verwacht hadden staan we voor een breed oud houten gebouw: tegenover een bergwand, en langs een beekje dat erachterdoor gaat.

We halen onze bagage achter uit de kofferbak, en worden buiten aan de deur al verwelkomd door een klein Japanse vrouwtje, dat ik uit een Puk en Muk-boek onmiddellijk herken: ze ziet er net uit als mevrouw Tang-tang, de echtgenote van de mandarijn Jang-se-kiang, en ze buigt ons vriendelijk toe.

Binnen laten we onze schoenen achter bij de deur en bestijgen de verhoogde vloer van wat de eetkamer zal blijken te zijn, rond de verdiepte vuurplaats, met daarboven een stokoude hijshaak met een veelgebruikte waterketel.

IJle schuifdeuren met ruiten van oliepapier geven toegang tot twee voor Japan verrassend grote kamers, in elkaars verlengde, - de achterste met een loopgalerij, die uitkijkt over de beek en het dalletje erachter, en die om de hele achterkant van het huis doorloopt.

In de kamers een soort ingebouwde kast van dezelfde lichte schuifpanelen, en in de achterste een huisaltaartje in een nis. Naast een klein beeldje en wat siervoorwerpjes ook een prachtig opgemaakte verse bloemschikking, van allemaal andere enkelvoudige takken en bloemstelen.

VOOR FOTO KLIK HIER

We hebben nog maar amper onze spullen in een hoek gelegd en even rondgekeken, of de "aubergine" zoals Toon Hermans ze zou noemen, brengt ons een blad met een pot dampende groene thee, grote mokken en een schaal met een soort koekjes. Het wordt neergezet op een laag vierkant tafeltje dat in beide kamers middenin staat, met een groot kleed eroverheen dat aan alle zijden tot ver op de vloer reikt, over de zittapijtjes aan alle vier de kanten eromheen.

Het blijkt dat de bedoeling is dat je daar je voeten onder kwijt kunt, die daar lekker warm blijven of worden, vroeger door een stoof of hete steen denk ik, maar nu door een elektrisch straalelement dat onder het lage tafelblad gemonteerd is. We proberen het even, al theeslurpend, en hoewel je eerst wat moet zoeken naar een gemakkelijke zit als je je voeten onder het tafeltje en de dekdeken wilt houden, is het warme-voetjes-effect al gauw lekker ontspannend.

We zijn echter nog niet uit-verkend, speuren naar bijzonderheden, inspecteren de materialen, en laten ons door onze gidsen alles tonen wat in Japan eens herbergs is.

De mores leren we eerst: in de kamers geen schoenen, op de gang naar toilet en badkamers sloffen die klaarstaan voor de deuren, en in de toiletruimte die weer verwisselen voor de daar aanwezige toiletslofjes. En terug weer hetzelfde achterstevoren.

De toiletten zijn zoals bij de planken huisjes op de tekeningen van Anton Pieck: een uitbouwtje boven de beek, - maar met van binnen niettemin vier hokjes.

De "dames" gaan nog een beetje qua ruimte, maar de "heren" blijken meer een verticale brievenbus met een smal deurtje: een wand-plaspotje in een nauwe pijp, waar je als je ooit flauw zou vallen, gewoon zou blijven hangen tussen de wandjes. Ze zijn echter ook alleen maar ‘heren’ ingeval van kleine boodschapjes, anders vervalt de sexescheiding.

Je verwacht bij de zeer oude uitvoering ook een beetje boerse hygiëne maar dat is niet zo: zoals alles hier zijn ze kraakhelder.

De badkamer zien we vanavond wel, als er warm water is.

Als we even uitkijken en fotograferen vanaf de achtergaanderij, zien we dat er beneden een eigen vissen-vijver is met stromend beekwater erdoorheen, denkelijk eerder om vis vers te houden tot ze op tafel moet dan als siervijver ; maar die waarde heeft ze in ieder geval wel nu, met verschillende soorten grote en kleine vissen erin.

Aan de overkant van de beek glooit de berg weer omhoog, wat minder steil dan aan de voorkant en met laag groen en bruin begroeid, en verderop zien we langs de beek een weg met een flinke moestuin ernaast. En vlak voor onze schuifdeuren hangt laag aan de dakrand een prachtige grote lampion: we zijn benieuwd of hij ’s avond aangaat.

Vlak naast de herberg zien we, prozaïsch in deze ambiance, een tweetal bouwvakkers bezig aan het optrekken van een nieuw huis. Een soort vierkante bak als een betonnen kaäba is al klaar, en ze zijn doende de bewapening van de platte bovenkant (verdieping of dak?) in elkaar te knopen en stroomleidingen erin te bevestigen.

ij horen dat het avondprogramma al om zes uur ingaat, dan is het eten klaar. Toch willen we nog even de omgeving en eventueel het dorpje bekijken, dus we trekken wat wandelspullen aan. De herbergvrouwe raadt ons een warme trui aan voor als het avond wordt, maar we kunnen ons in het zoele najaarszonnetje niet indenken dat dat snel nodig zal zijn. Dan lopen we de weg terug die we met de taxi zijn gekomen, intussen speurend naar zaken die wetens- of beziens-waard zijn – wat ons betreft vooral botanisch, want het groeit hier allemaal dat het een lieve lust is, en we kunnen nogal wat niet thuisbrengen.

De plattegrond die we hebben geeft aanleiding tot wat meningsverschilletjes, maar er valt genoeg te zien en wat Barbara en mij betreft: te fotograferen, dus we kijken wel waar we uitkomen. De grote beek, waar ‘de onze’ een zijtakje van is, passeren we enkele keren hoog langs de weg en onder een brug door, ons verbazend over de enorme witte stenen en kiezels, - die overigens, overwegen we zuinig op onze films aanvankelijk, wel erg fotogeniek lijken maar ook weer niet zo specifiek Japans.

 

Tsumago.

Al gauw blijkt echter het dorpje veel dichterbij dan we verwacht hadden, en ook veel echter en schilderachtiger.

We hebben gelezen dat hier bijwijze van concessie door de overheid een flink deel van de bovengrondse leidingen ondergronds is weggewerkt om de authenticiteit wat op te hogen. Maar dat is gelukkig maar ten dele zo: de mensen leven niet, omwille van het toerisme, in kunstmatige middeleeuwen, wat het eigenlijk echter maakt.

Het geheel doet werkelijk heel oud aan. Bijna alle huizen zijn van hout, en de oude straatjes zijn heel gevarieerd bebouwd, met trapsteegjes en inkijkjes in weggeschoven voorgevels, mandarijnboompjes, en lampions als straatverlichting. Er is een werkende kleine watermolen, een stenen gebouw met tralies voor alle ramen - gevangenis, stadsbank of tiendschuur? - en de oud-heid wordt misschien het meest geïllustreerd door de aanwezigheid van twee kerkhoven, - want de eerbied voor de voorouders houdt hier niet na enkele generaties op, en er zal niet ‘geruimd’ worden als het vol raakt.

Dat de mensen er direct of indirect leven van het toerisme is in alle landen in zulke gevallen eender. De helft van alle gebouwtjes zijn souvenir-winkels, of anders zijn het werkplaatsen of horeca-bedrijfjes en dergelijke, die zich op diezelfde groep richten. Ook een museumpje is er, een postkantoor en een groot parkeerplein voor auto’s, bussen en touringcars, en alles wat dáar weer bij te pas komt.

Voor wie dit niet eerder gezien heeft is de winkelwaar een leuk assortiment. Buiten de siervoorwerpjes en allerlei oude Japanse handvaardigheidsproducten, voornamelijk van papier, en allerlei gedroogde natuurproducten en peulvruchten, is hier naast de rietbind-spullen vooral het houtsnijwerk beroemd. Geen koekoeksklokken hier maar houten schalen, kommen, dozen en dienbladen, vaak mooi afgewerkt en fraai gelakt. Soms ook zo maar houtschijven of wortelstronken alleen maar "voor de mooi", die elegant afgekort en gepolijst zijn of glanzend gevernist.

Van rietbundeltjes worden diertjes gemaakt, meest kleine paardachtige ; maar ook een levensgroot paard staat ergens naast een winkel, waar prompt iedere toerist zijn kinderen opzet en er foto’s van maakt.

Oude sake-kruiken zijn bijna net zo duur als nieuw-gevulde, en oude landbouwwerktuigen of gebruiksvoorwerpen zijn hier even verkoopbaar als élders die spullen uit grootmoeders tijd. We hebben de indruk dat de prijzen matig zijn en men liever veel dan duur verkoopt. Of koopt: anders blijft het bij de foto’s ervan.

Barbara is aan een fotoreportage bezig en verwenst het slechte licht, door het late uur en de ligging in het dal. Morgen wil ze nog even bij zonlicht terugkomen, en intussen maakt ze gebruik van de al invallende schemering voor een paar tijdopnames in de hoofdstraat van het dorp, als de straatlantaarn-lampions al aan zijn. Ook wijzelf hebben aardig al wat film verschoten, maar we willen eveneens best nog even terug morgen.

De schemering echter waarschuwt ons dat we nu beter terug kunnen, om niet te laat aan tafel te komen. Lang dezelfde weg als we gekomen zijn veiligheidshalve gaan we terug: de avond-truien zijn wel prettiger nu maar echt koud is het toch niet zonder dat.

Het terugvinden van de herberg levert geen problemen op, het vuur in de gelagkamer is al aan, en wij maken ons snel klaar voor het eten.

 

Avondeten in de herberg.

Als we onze plaatsen opzoeken blijken de tafel gedekt aan een enorme gepolijste boomschijf, waar je net je voeten onder kwijt kunt, en die met een doorzichtig plastic tafellaken zichtbaar gehouden is zonder te kwetsbaar te zijn voor morswerk.

Maar niet alleen voor ons zijn er plaatsen: er is een tweede sierlijke tafel gedekt voor twee Japanse gasten, twee vrouwen, die moeder en dochter lijken. We maken kennis, met het weinige Japans van de kinderen en eenzelfde hoeveelheid Engels van de dochter als verbindingsmiddelen.

Maar niet alleen de gasten en de bediening zijn in het spel, ook de al wat oudere man van de ‘aubergine’ is present, die zorgt voor het vuur en de honneurs waarneemt als gastheer. Dat betekent, blijkens wat daarna volgt, dat hij zorgt voor de drankjes (als hij het niet vergeet tenminste) en vooral: voor de verbindende teksten.

Hij is, zo zegt hij, van beroep postbode hier, en hij komt overal, ook in de bossen op de heuvels, en van overal brengt hij eetbare spullen mee. Wat we te eten krijgen komt voor een flink deel uit wat hij de afgelopen dagen heeft verzameld, en hij zal het allemaal toelichten.

Maar hij vertelt veel meer, in feite is hij zowat de hele lange tijd van het avondeten aan het woord. We krijgen delen ervan vertaald door Jeroen of Barbara, een flink stuk ook via de vertalingen van de dochter-gast, maar een groot aandeel van zijn verstaanbaarheid ligt bij zijn nonverbale gedrag en mimiek: veel is met een paar steekwoorden erbij meteen helder.

Hij vraagt of we sake willen, koud of warm, en als hij meent dat we het liever warm hebben wordt de kruik sake in de warmwaterketel gezet die boven het vuur hangt, de koud-liefhebbers (de Japansen en Bra, ) worden meteen bediend, evenals Jeroen die liever bier heeft.

De man vertelt over het vuur en de hangconstructie, en demonstreert hoe de ketel er hoger en lager door gemanoeuvreerd kan worden. Nadat een flink deel van de etenskommetjes is aangedragen en verspreid, demonstreert hij hoe het gebakken visje handig en zonder graat gegeten kan worden, mét stokjes. Eerst de staart eraf, dan een ril langs de bovenkant en de ruggegraat, en dan de kop vastpakken en die samen met de graat in zijn geheel er afhalen.

Wij doen ons best, het gaat inderdaad handig. Ik krijg zelfs een apart compliment over mijn stokjesvaardigheid, ik denk alleen omdat mijn leeftijd het snel aanleren van die kunst minder gemakkelijk maakt in zijn ogen.

Terwijl wij snoepen van het een na het ander somt hij op wat het is en waar het vandaan komt, plus soms nog wat verdere wetenswaardigheden ervan. We komen ook te weten dat hij in vroeger dagen gejaagd heeft en ook een paar wilde dieren geschoten. Zelfs een beer, - en na het incasseren van onze complimenten matigt hij onzer bewondering door te wijzen naar een foto waarop hij staat met de trofee, en naar het opgezette beertje dat, samen met een opgezet wild zwijn, hier de kamer siert: het is een klein soort, niet bepaald een grizzly.

Hij beschrijft de verschillend soorten paddestoelen die we gebraden aantreffen in een van de bakjes, en wat voor kruiden in een ander kommetje zitten, en waar ze goed voor heten te zijn. Sommige ook voor de potentie, waarbij hij natuurlijk bemoedigend naar mij en Ans glimlacht. Een paar van de wortels en groenten komen uit de moestuin, enkele gekookte vruchten zijn zelf ingemaakte pruimpjes, en wat stukjes kip en kleine visjes zijn gewoon in het dorp gehaald, de visjes versgehouden in de vijver.

Ineens ontdekt hij als hij wil bijschenken dat hij de verwarmde sake helemaal is vergeten: hij krijgt er, zo oud als hij is, een kleur van. Om het goed te maken giet hij de kan meteen weer vol zodat we ditmaal niet zo lang zullen hoeven wachten.

Intussen moedigt hij ook voortdurend de conversatie tussen de Japansen en ons aan, als daar aanleiding voor is in zijn verhaal. Zo komen we te weten dat zij vorig jaar in Zwitserland op vakantie geweest zijn samen, dat zij op school haar Engels geleerd heeft en hoe dat op vakantie ging, en zij: hoe onze familieverhouding in elkaar zit. Maar ook allerlei kleingoed wordt op zijn instigatie intussen uitgewisseld: hij acht zich kennelijk verantwoordelijk voor de sfeer en de conversatie tijdens een eten met hem als gastheer.

Na zowaar koffie wil hij zich bescheiden terugtrekken, hij heeft zelf al die tijd alleen wat sake gedronken. We betuigen hem onze inderdaad welgemeende dank en waardering, wat hij gewend schijnt te zijn maar graag hoort.

Met de Japansen nemen we onze plannen voor morgen door, we kunnen eventueel wel met hun auto mee naar het dorp rijden. We wensen elkaar welterusten, dan gaan wij ons klaarmaken om in bad te gaan: weer een nieuw fenomeen.

 

Japans bad

We horen van Jeroen wat we te verwachten hebben. Een grote houten kuip fungeert als boiler, en is gevuld met heet water. Met bijgeleverde houten kommen moeten we ons natmaken, met zeep wassen en daarna afspoelen, en pas daarna, als we helemaal schoon zijn, kunnen we in ons geheel te water in de kuip, als zitbad om lekker warm te worden voor het naar bed gaan.

Precies zo doen we dat, en het werkt lekker. Het kuipwater is heerlijk, en het tot je nek in het water zitten doet me denken aan de bijna dichte ton met alleen een kijkgat op de tekening van het Behouden Huijs op Nova Zembla. Het zitten staren naar de warme goudgele gloed van het blankgeverniste grenenhout aan alle kanten, inclusief de kuipen en kuipjes, naast de gedachte aan de kou op Nova Zembla, doen me rillen van genoegen, hier warm in een Japans bad in een koude nacht in de bergen.

Voor après-bain hangen er wat wij kimono’s zouden noemen klaar voor ieder, reikend tot de grond, zeker bij mij natuurlijk.

Daarna kruipen we met een boek in onze intussen door mevrouw Tang-Tang klaargelegde dekbedden, met de voeten nog onder de warme stoof-tafeltjes: een gevoel van intense zaligheid, terwijl buiten het geluid van de bergbeek ons slaperig soest.

Of de lampions buiten aan het dak áan zijn kunnen we helaas niet zien: voor de ramen zijn stevige houten luiken vastgemaakt die zich niet opzij laten schuiven of zoiets. Al gauw maken we de lichten uit, leggen onze zaklantaarn klaar en schuiven de bedden naar elkaar toe. In no time slapen we.

 

Zaterdag

Als we wakker worden schijnt het licht al door de ramen, de luiken zijn er al af. Omdat het ontbijt zo dadelijk al is, wassen en scheren we ons gauw.

Na het ontbijt zullen we de Keizerlijke Hofreis-weg een eindweegs lopen. We komen de eetkamer in gestommeld als de Japansen er al zitten, keurig gekleed en gekapt.

Niet alleen brandt het vuur al (of nog?), maar ook een echt Japans ontbijt staat al warm te dampen op de tafels. Mij trekt dat zo vroeg in de morgen niet in het minst, maar Ans is een vroege eetster, en benieuwd. De eerste indruk valt zelfs háar niet mee: een dampend gebraden visje – een ander model dan gisteravond -, gebraden champignonnetjes, groenten, rijst, groene thee, en wat duistere potjes met bruin en groen erin. Plus een paar knabbeldingen, die de herinnering aan broodjes in mij wakker roepen maar eerder iets als kroepoek lijken: het blijken gefrituurde bloemen-beignets.

De waardin ziet onze fronsende blikken, en licht lachend toe wat het allemaal is. De groente en de bloemen komen uit de tuin, de bruine prut zijn dezelfde pruimpjes als gisteravond maar dan gezouten en gemalen, het visje is niet gebraden maar gekookt in zoete sojastroop, en kan met kop en al worden opgegeten, enzovoort.

Ans vergeet in haar openheid voor het nieuwe haar hele attitude jegens vissen, zoet, en koppen, en geeft het dappere voorbeeld: zonder een spier te vertrekken zet ze haar tanden erin op de wijze van Schout-bij-nacht Doorman ( "Ik val aan, volg mij!"), en rapporteert dat het nog best lekker is ook. Zo raakt het ene schaaltje na het andere toch nog leeg in de meeste gevallen ; maar het hoort voor mij niet tot de dingen waar ik tot in mijn ouderdom van dromen zal, blij dat ik dit heb mogen meemaken.

We bespreken het vervolg: eerst fotograferen in Tsumago, dan de bus naar de bergpas, en vandaar lopend langs de "keizerlijke hofweg" terug, en rond 12 uur de trein naar Nagiso. Daar dan paar uur rondneuzen en dan de snelle trein via Nagoya naar huis terug.

De bagage inpakkend en bij de deur zettend spijt het ons een beetje dat we nu al weg moeten.

We kijken nog eens achter het huis vanaf het balkonnetje. Tot onze verbazing hebben de bouwvakkers hiernaast blijkbaar nog lang doorgewerkt gisteravond: het hele betonvlechtwerk is stortklaar afgewerkt. Het houten gebouw hier zal wel blijven staan maar het alledaagse achterland achter de romantiek voor de clientèle wordt kennelijk deugdelijk bijdetijds.

We hebben gisteren ook al opgemerkt dat de keuken buiten het zicht van de gasten ruim, efficiënt en met modern roestvrijstalen apparatuur is ingericht, en dat het gezin, tijdens óns romantische avondeten, zelf in een helverlichte woonkamer daarnaast met koptelefoons op naar de televisie zat te kijken. En misschien is deze voortdurende updating voor alle betrokkenen ook maar beter.

Als we afscheid nemen van onze beide medegasten moeten er over en weer nog reeksen foto’s gemaakt worden, er komt geen eind aan. Maar dan gaan we toch nog even, terwijl de vroege zon alleen nog maar de heuveltoppen beschijnt, langs een andere weg dan gisteren naar het dorp.

 

Het oude dorp en de Highway

Het licht is al gauw veel mooier, en Barbara en wij halen nog een heel stel foto’s in.

De mooiste wordt zeker die van onze herberg-gastheer van gisteravond die we onverwacht tegenkomen op zijn ronde: in een antiek postbode-uniform, met een brede parapluhoed. Hij poseert grinnikend voor ons als hij ons herkent, en stapt dan weer vlot door, met verende tred op zijn typische soepele sok-met-zool-schoenen, waarop je ongetwijfeld gemakkelijker loopt dan op de houten sandalen die we voor binnengebruik hebben gezien.

Voor foto's: klik hier

We bezoeken in een kleine galerie in het voorbijgaan ook nog mooi werk van een paar plaatselijke kunstenaars, schaffen nog wat souvenirs en documentatie over de omgeving aan, en zoeken dan – wat ongerust als dat zo vlot niet lukken wil – naar de bushalte: we moeten op tijd de 2-uurlijkse bus halen om nog voldoende tijd te hebben voor de geplande antieke keizerlijke-highway-wandeling.

Net op tijd lukt dat, en met nog snel een ijsje op rijden we al vlug over de gaandeweg kronkeliger serpentineweg de pas op. Het is duidelijk kouder als we daar uitstappen. We zoeken eerst wat te eten of te drinken ("Blikjes meenemen svp, er komt hier geen vuilnisman", staat daar raadselachtig op de alomtegenwoordige blikjesautomaat: waarom neem de vuller ze niet gewoon mee terug?) en gaan dan op pad naar beneden, - mét de lege blikjes dus.

De "highway" is prachtig. Ze moge dan smal zijn, vaak niet meer dan een bergpad, ze is wél over de hele kronkelende lengte bestraat met goed passend gelegde rotsblokken (bijna Homerisch klinkt dat) en platte kiezelstenen, vakmatig opgesloten tussen stenen banden, en op steile stukken met gesteunde traptreden. Het is een vreemd idee dat hierover honderden jaren lang hele legers zich verplaatst hebben, en zelfs keizers, Shoguns en andere hoogwaardigheidsbekleders per paard of per draagstoel: een riskante aangelegenheid lijkt dat.

We zien echter geen graven onderweg, Japanners zullen, met hun eerbied voor voorouders, eventuele ongeluksvogels wel zoveel mogelijk meegnomen hebben. Alleen op éen plaats staat tussen de varens een rijtje godenbeelden van jaren her, die misschien wel naar ongevallen of fatale hinderlagen verwijzen.

Op een andere plaats staat een klein godje met daarvóor een bergje kiezelsteentjes, waarop voorbijgangers kennelijk steeds nieuwe leggen: dat zal wel een bezweringsritueel zijn, of misschien is het ook wel een vorm van voelsprietengedrag, een groet aan andere passanten.

We zijn bepaald niet de enigen op het pad. In beide richtingen ontmoeten we regelmatig andere wandelaars, vaak ook solisten. Maar nergens rommel.

Bij een picknickplaats annex Shinto-tempeltje (of zou het verband omgekeerd zijn?) komen we twee grote oliedrums tegen, een voor blikjes en een met een brandend vuur waarin je papier en andere brandbare resten kwijt kunt.

De toppen van de heuvels zijn nogal hoog boven ons hier. Het pad volgt de beek, soms laag erlangs maar soms ook hoog, en enkele keren onder of over een stevige waterval.

De vegetatie is uitbundig en veelsoortig ; we proberen wat stekjes en zaden mee te nemen in een plastic zakje. De herfstkleuren zijn schitterend, het weer trouwens ook, en de camera’s zijn voortdurend in de weer. Nu en dan moeten we even pauzeren om Barbara de kans te geven op zonlicht te wachten. Ze fotografeert met een bijna grimmige ernst, we zijn erg benieuwd naar de uitkomsten straks.

De hoge toppen wijken gaandeweg wat, we komen in de dalverbreding waar het dorp ligt.

Ook de ruimte naast de beek wordt breder, er zijn nu en dan woonhuizen langs het pad, en stukjes moestuin. Al snel komt het eerste werkplaatsje annex winkeltje, we komen het souvenirgebied binnen. Maar wij slaan af, het weggetje naar de herberg

in. We hebben een taxi besteld voor over een kwartier, - maar die staat er al.

Nogmaals afscheid van de herbergmensen, en dan naar het station, en een kwartiertje later met het lokale treintje naar Nagiso, waar we anderhalf uur over zullen hebben voor de exprestrein naar Nagoya en Tokyo vertrekt.

Nagiso is een weinig inspirerend of verrassend stadje. Op zoek naar een geschikt lunchtentje passeren we een grote vermaakshal, met voor de eerste maal dat we het hier horen veel luidruchtige kermismuziek, en waar Jeroen en Bra ons met enig genoegen een paar plezierobjecten wijzen of demonstreren die Japanners massaal leuk vinden.

We laten er in een fotomachine ook tegen een achtergronddecor wat gekke foto’s maken die je in tientallen zegels op miniformaat krijgt uitgespuugd.

Maar al gauw zoeken we door naar een lunchplek: we eten een eenvoudig gerecht aan een soort open-keuken-bar: ramèn, een bordvol fijne spaghetti, die je met je stokjes door een kom bouillon met groentestukjes haalt. Simpel maar best lekker, en gemakkelijk.

En dan terug naar het station, en de express in: ditmaal hebben we keurig gereserveerde plaatsen.

De trein is luxueus uitgevoerd, met een ijverige bediening en reisverloopvoorlichting via een lichtletter-display. Er is weinig rijgeluid en een goede vering, en daardoor valt de nogal hoge snelheid niet op.

We passeren zonder stoppen een paar grote steden, Jeroen wijst in Nagoya op de vele lichtreclames van de autofabrieken (waaronder Toyota) die hier thuis zijn, en we sukkelen nu en dan wat in slaap.

Tegen donker bereiken we Tokyo.

 

De laatste uren

Hoewel het pas zaterdag is, lijken we het hele weekend al gehad te hebben. Gelukkig voor Bra en Jeroen hebben zij morgen nog een dagje vrij, van ons verlost: want vermoeiend moet het voor hen wel geweest zijn, zo naast hun eigen werk.

Op weg naar huis vanaf het stationnetje gaan we nog even eet-boodschappen doen in het supermarktje: we eten thuis, de laatste avond.

Het antwoordapparaat en de fax rapporteren geduldig wat hen deze twee dagen is opgedragen, maar er zijn geen rampen gebeurd. Alleen de ge-mailde teksten aan Pieter en Dick & Annemarie hebben hun bestemming niet bereikt. Pieter heeft de hele week zonder computer gezeten, bezig aan zijn nieuwe flat.

Daarmee zijn we in gedachten alweer wat dichter bij huis.

Wij pakken eerst onze koffers voor morgenvroeg, wat nog een flinke klus is. Ze zijn wel goed leeggemaakt – in feite was een van de twee koffers helemaal voor de kinders - maar er moeten nogal wat extraspullen mee terug ; en dat zijn soms onhandige formaten, of ze moeten wegens hun kwetsbaarheid of gewicht een paar keer anders gestouwd worden.

Intussen zorgen Bra en Jeroen samen voor eten ; en aan tafel nemen we de procedures voor morgen en de stand van de rekeningen door, en retourneren de geleende reis-en routebeschrijvingen.

Na de koffie en de port mijmeren we nog wat. Wij bevestigen nog eens wat een fantastische vakantie het voor ons geweest is, veel aardiger ook dan we al verwacht hadden. Zij hebben voorlopig weinig bezoek meer te verwachten, veronderstellen ze dus als Pieter of Annemarie nog willen komen, dan graag, ondanks de vermoeienissen van het gastheerschap.

Volgend jaar zal Barbara’s Engelse schoolvriendin die hiertegenover woont vermoedelijk terug moeten, dus dat is een flinke hap uit het kennissenbestand waar je hier nogal op aangewezen bent. Jeroen hoopt in november nog even naar Nederland te moeten, - maar wel alléen dan, wat het voor Bra ook weer niet zo aantrekkelijk zal maken.

Toch lijken ze het almetal hier best goed uit te kunnen houden zo voor een paar jaar. Gespaard kan er intussen wel worden ; en we zijn zo nog even bezig met geldzaken te memoreren.

Dan wordt het toch echt bedtijd, want morgen moeten wij er vroeg uit.

 

Zondag

Jeroen wekt ons en zorgt voor koffie en een ontbijt, Barbara slaapt nog even door.

We hebben weinig vergeten, in korte tijd zijn we klaar.

Jeroen gaat met ons mee naar de trein. We nemen nog even nadrukkelijk nota van de vroege zon en de lekkere temperatuur, dat zal straks thuis anders zijn waarschijnlijk.

Dan komt de Narita-express binnen, die maar éven zal wachten. Jeroen helpt de koffers binnen, maar dan moeten wij erin en hij eruit. We hebben alle drie wel even moeite bij de laatste omhelzing, maar het leidt niet tot droefenis ; we zien elkaar lachend en zwaaiend verdwijnen.

Dan rijden we voor het laatst langs de intussen bekende stationsnamen, ons afvragend of we die misschien toch nog eens terug zullen zien.

Op het vliegveld moeten we na het inchecken nog een tijd wachten, die we vullen met kaartenschrijven waar we nog niet aan toegekomen zijn. Van een paar mensen weten we het adres niet zodat we die maar naar onszelf adresseren om ze straks in een envelop door te sturen. Maar nét op tijd kunnen we ze op de post doen.

Het vliegveld heeft een cirkelvormige loopcorridor helemaal rondom. Het verbaast ons alleen dat we, als we opgeroepen worden om daarlangs naar onze gate te gaan, ineens met onze hele groep handbagagesjouwers een lange rij binnenkomers uit een ander toestel moeten kruisen: toch een logistiek smetje op het organisatiedenken van onze gastheren.

Al wachtend bij de gate merken we achter op de boardingpass een reclame van de concurrentie (Braun) voor een elektrisch nat/droogscheerapparaat. Dat is, zo direct onder de neus van verre reizigers, wat je noemt inderdaad een gerichte actie op een relevante doelgroep. Voor het geval Jeroen geen weet heeft van het bestaan daarvan leggen we het zorgvuldig vast op de foto, omdat we de pass straks weer moeten inleveren.

Dan het toestel in, opstijgen, en de eerste drankjes en hapjes. We hebben een prachtig wolkenloos zicht op het land onder ons, en we zullen het straks steeds vreemder gaan vinden dat de zon met ons meevliegt zodat het voortdurend middag blijft: een onwezenlijke ervaring.

Als we na ettelijke uren toch slaap krijgen blijft het aanvankelijk hinderlijk licht tot we er met z’n állen aan toe zijn (al) de raampjes te blinderen. Maar echt tot een nachtrust wil het niet worden, er blijft ook teveel beweging in de cabine en groepjes mensen staan langdurig ergens te buurten.

De films op de TV-schermen zijn ook hier van het grootste onbenul, op een mister Bean-stukje na, en de sfeer is wat landerig. De etentjes zijn een welkome afwisseling, de stewardessen doen hun best, de herinnering aan Japan en de boekjes erover die we naslaan zijn best onderhoudend ; maar we zullen toch blij zijn als we in Helsinki zijn.

Terwijl we, telkens even wakker wordend, voortdurend zien dat het vliegtuigje op de plot-kaart iedere keer maar niet veel verder is, en de zon ondanks de klok hardnekkig op bijna dezelfde plaats blijft staan, komen toch eindelijk Archangel en Sint Petersburg weer in beeld en na weer een tijd toch nog Helsinki en de steeds verder inzoomende kaart van Finland.

Even dapper de landing uitzitten, en dan zijn we ditmaal na heel korte tijd weer in het kleinere Amsterdam-toestel. En dan, hoera, krijgen we echte Nederlandse kranten, de NRC en de Volkskrant, en lezen we gulzig wat er intussen moet zijn gebeurd. Onthutsend bericht daarbij: Maarten van Traa verongelukt, een echt verlies.

Op pijnlijke wijze merken we ook anderszins dat we weer in de buurt van Nederland komen: doordat een groepje Hollandse beursmensen, met een dagje-uit naar Finland en flink wat goedkope drank achter de kiezen, luidruchtig elkaar moppen-vertellend en machoachtig hun statusladderplaats verdedigend, de hele cabine volroept en volzingt. Géen heren, en al helemáal geen Japanners.

Gelukkig duurt het maar anderhalf uur en langzamerhand is de zon toch aan het zakken.

Bij schemering landen we op Schiphol.

Eigenlijk zou Pieter ons afhalen en wij zijn nieuwe flat en zijn parketvloer gaan bekijken ; maar we zien hem niet. Als we hem proberen te bellen blijkt hij nog thuis doende met de verhuizing, en we vragen hem dus vriendelijk er maar liever van af te zien: dat huis zien we woensdag wel, en we willen naar Tilburg en naar bed.

Dan de trein, en ongeduldig maar probleemloos naar huis. Geen rampen, wel hebben we bij het vertrek inderhaast blijkbaar veel rommel achtergelaten ; maar dat is voor morgen: nu koffie, douchen en naar bed. Maar in onze dromen zijn we nog in Japan.

Enkele maanden later horen we dat Jeroen in plaats van zeker nog twee jaar te blijven, wegens de Japanse depressie teruggeroepen wordt: over een half jaar zal hij hier een afdeling overnemen – en ook trouwen.

Zouden we er nog ooit terugkomen?

 

 

TERUG NAAR BEGIN PAGINA
HOME
DALDEROP OVER TILBURG
JAPAN INHOUD