INHOUD SEMINARIETIJD
INHOUD DALDEROP
HOME
TEKSTEN

AUTEURS

BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL


Print Pagina Nu

 

III - MIJN SEMINARIE-TIJD - 8

8.1. Uitgaan.

 

Zowel het kloosterisolement als de geringe reismogelijkheden vlak na de oorlog zullen er debet aan geweest zijn dat we maar zelden buiten de poort kwamen.

Wel kenden we het wekelijkse zwemmen, dat de plaats innam van douchen, want onze sanitaire voorzieningen waren nogal sober.

Daarvoor gingen we dan lopend naar Leiden en met de tram terug, of omgekeerd, een tocht die bij de meesten wel geliefd was.

 

Je liep goeddeels langs de Vliet, over het fietspad, waar maar zelden andere gebruikers waren voor wie we opzij moesten. Toen ons eens een man in spoorwegen uniform op de fiets achterop kwam waarvoor we opzij stapten, riep hij in het voorbijgaan : "Pas op, achter mij! Spoormannen komen nooit alleen!". Met de Spoorwegstaking kort achter ons hoorden we dat eerbiedig aan toen Frans Bakker onze aandacht daarop vestigde.

 

Onderweg kon je vreemdste dingen zien, horen en ruiken.

We hebben eens een hond een doodgeschoten eend aan wal zien brengen, waarvan de jager aan de ándere kant van de Vliet hem wanhopig probeerde duidelijk te maken dat die eend aan zijn kant hoorde.

Maar we namen aan dat de hond meende zijn baas zo van een vijand te verlossen. Toen hij zijn vrachtje onder een struikje had gedeponeerd zwom hij tenminste welgemoed terug naar de overkant als iemand die een belangrijke missie keurig heeft afgewerkt. En zijn baas was wel zo aardig er dan maar genoegen meet te nemen, en hem gewoon vriendelijk te ontvangen.

 

8.2. De geuren.

 

De geuren onderweg waren overweldigend.

Achteraf weet ik dat het toenemende testosteron-hormoon van die leeftijd ons er extra ontvankelijk voor maakte, maar ook zonder dat te weten waren we – ik in ieder geval – voor geuren erg gevoelig.

 

"s Winters domineerde langs de Vliet de zoete biergeur van het veevoer. We werden het er niet over eens of dat alcoholische kwam omdat het residu van de brouwerijen daar voor gebruikt werd, of dat het 't gisten van het groenvoer zélf was dat we speurden.

In het voorjaar was dat minder twijfelachtig : de geurige puroldamp kwam, zoals je zelf kon zien, kennelijk uit de voederkuilen.

Later volgden dan de bedwelmende geuren van grassen en hooi, die van graan, en van bloemen langs de berm en in de weilanden. Soms rook je eerder teer van schepen, of, eenmaal in Leiden aangekomen, de havenlucht van wieren en groen in het water, of van pasgevallen regen op de wegen. Vooral als we terugwandelden waren dat prettige contrasten met de chloorlucht van het zwembad, - die je pas weer terugrook als je je zwemspullen uitpakte om in de was te doen.

 

Op het seminarie kenden we alleen de geuren van de tandpasta's en de zepen in het waslokaal – de vanille-met-citroen-geur van Lux toiletzeep domineerde daar meestal –, die van sigarenrook en pijpkaramel in de recreatie, van wierook of van kaarsen in de kapel, en van oude boeken in de studiezalen en leslokalen. Van dichtbij kon je daar zelf nog wat op variëren. De vulpeninkt bijvoorbeeld, van Talens, in de prachtig zeskantig gefacetteerde flesjes 'Kobaltblauw', vond ik heerlijk ruiken, en ook de gummetjes snoof ik als een dosis afleiding in saaie lessen. Heerlijk ruiken (en lang) deed ook de brok stopverf die ik ergens gevonden had Daarvan boetseerde ik in de Franse les, met een kroontjespen, een paar paterkoppen op vingerhoedformaat, waarvan er éen toevalligerwijs bijzonder gelijkend bleek, op onze Franse leraar Otgerus.

Zulke kleine ook voor jezelf onverwachte prestatietjes droegen allemaal, zij het wat onverdiend en onevenredig, bij aan je waardering-rangordeplaats.

 

De refter had natuurlijk zijn eigen geurengamma. Het was spannend om al vóor het eten te kunnen ruiken wat er straks op tafel zou komen, vooral als het iets bijzonders was : oliebollen, gebakken vis, of karamelpudding, maar ook speculaas bij de vieruur-boterham met Sinterklaas, anijsmelk in griepperioden 's avonds voor het avondgebed, of aardbeien bij het directeursfeest.

Bij het Groot Toneel kreeg ik, zoals ik al eerder schreef, omdat mijn stem nogal onbetrouwbaar was van regisseur Remaclus apart een zoute haring bij de lunch omdat die daar goed voor heette te zijn, - en nog steeds associeer ik de geur van Hollandse Nieuwe met ons Openluchttheater in de zomer.

 

In de herfst rook je buiten bij de slaapbarak een paar dagen achter elkaar de appels, als de wintervoorraad daar werd afgeladen om daar naar de zolder te gaan.. Jac Stroucken schreef erover in zijn eigen stijl - in VITA, of in een brief aan mij, dat weet ik niet meer - : " De appels zijn al in de winterkwartieren aangekomen, en massa's aardappelen liggen klaar om ter bevriezing te worden ingekuild".

 

Niets echter was er heerlijker dan de bos-geuren tijdens het rozenkrans-bidden buiten, op mooie dagen in de traagwandelende rij over de paden van het bos. Het groen-getemperde licht met alleen hier en daar zonne-accenten onder de bomen en de hoogopgaande struiken, en overal vogelgeluiden, schiep daar een bijna exotisch decor voor.

Dan kwamen door de geuren van jasmijn en wilde rozen soms haast de tranen van volmaakt geluk in je ogen, op de manier van de apostel Petrus toen hij zei, op de berg Tabor waar in een extatische sessie Jesus leek te spreken met Mozes en Elias: " Heer, het is ons goed hier te zijn; laat ons hier blijven en drie tenten bouwen voor u drieën !".

En als we in de voorzomer op Sacramentsdag, met de buiten-processie, daardoorheen óok nog onze eigen wierook mee naar buiten namen, dan was het werkelijk bijna de hemel op aarde.

 

 

8.3. Naar buiten.

 

We kwamen niet vaak "buitenshuis", we hadden het ook niet zo erg nódig om veel buiten de poort te zijn.

Maar soms was er een aanleiding die je niet mocht laten passeren, had de leiding blijkbaar gedacht, met het oog op onze ontwikkeling. Zo zijn we enkele keren met de Gele Tram naar Den Haag geweest, maar toch niet veel vaker dan een of twee keer per jaar, denk ik.

 

De eerste keer hadden we nogal moeite met de oriëntatie daar. Frans Bakker ging de weg vragen, en hoorde dat we moesten zijn op het Malieveld, een klein stukje voorbij bij de halte van de Blauwe Tram. Maar hij bracht ons over dat we moesten zoeken naar een tramhalte bij een blauw malieveldje, - waarvan hij zelf ook niet goed wist wat dat wel moest zijn. En ook de Hagenaars die we dáarnaar vroegen bleven ons aanvankelijk het antwoord schuldig.

Wat ik me nog herinner is een Onderwijstentoonstelling, een Jeugdconcert, en de viering van prinses Marijke's geboorte. Maria Christina heette ze voluit, - " een klankrijke en zinvolle naam", commentarieerde prins Bernhard voor de radio - en het was wel begrijpelijk dat ze later, toen ze groot was, haar verhuiselijkte eerste naampje verruilde voor de meer serieuze tweede.

Wij zouden op haar geboortedag naar het Paleis in Den Haag gaan om het felicitatieregister te tekenen.

 

Het was in de barre winter van 1946, en in januari, maar in ons jeugdig enthousiasme trokken een aantal fanatieken onder ons toch hun verkennersuniform aan, omdat dat toentertijd voor jongeren bij die Beweging als een soort passende feestkleding gold. Volwassenen plachten destijds als het maar even kon bij plechtige gelegenheden immers ook in uniformen of nóg plechtstatiger kledij gehuld te zijn – zelfs Tweede Kamerleden droegen dan steken en degens. Dat het wat koud was in zo'n korte broek namen we er maar dapper bij ; pas in Den Haag ontdekten we dat het – 's middags rond drie uur – ruim tien graden onder nul was.

 

Later las ik dat ook klasgenoot Jac Stroucken – op deze site: Judocus - zich nog net als ikzelf herinnerde dat daar op een soort van handkar een pianist zat te spelen, handschoenen aan met afgeknipte vingers. We bewonderden hem zeer - een beetje beschaamd, want we begrepen allemaal wel dat hij het niet, zoals wij, alleen maar vrijwillig deed omdat hij het leuk vond. Normaal hadden wij nooit zakgeld bij ons, maar nu de meesten wel, en verhoudingsgewijs heeft hij van ons een flinke bijdrage in zijn hoed gekregen.

 

Ik geloof niet dat we toen meer specifieke dingen gedaan of bijgewoond hebben, buiten sightseeing en tekenen van het felicitatieregister op het paleis – dat trouwens veel eenvoudiger was dan we verwacht hadden - : maar die pianist was het markantst.

We realiseerden ons dat veel mensen het toch aanzienlijker minder luxe hadden dan wij, ondanks onze Minderbroederlijke eenvoud en kloosterlijke soberheid.

 

Van de Onderwijstentoonstelling hield ik vooral over dat het allemaal zo ontzettend groot en veelzijdig was.

Aanvankelijk was ik vooral verrast dat je zóveel thema's van zóveel verschillende kanten kon benaderen, en bovendien zo creatief ook nog, iedere stand weer heel origineel en anders.

Maar halverwege begon het ons óok wel te dagen dat de presentatoren er flinke belangen bij moesten hebben, en dat waren in die tijd zowel ideële als financiële en politieke. En ook : dat een van de hoofddoelen werving was : zelfs seminaries en kostscholen bleken daaraan mee te doen, tot zwijgende kloosterordes toe.

We voelden ons weer een stuk méer ingewijd in de volwassen wereld, in de tram terug naar Beresteijn.

 

Tweemaal woonden we ook een Jeugdconcert bij, - en dat was, vooral de eerste keer, een belevenis van de eerste orde. De lange tocht erheen legde als het ware al de loper uit, en we waren diep onder de indruk van de Haagse Schouwburg met zijn rode pluche, zijn zachte zetels, en de fraaie verlichtingsarmaturen overal.

En dan een héel symfonieorkest dat daar, in plechtig zwart, zichtbaar klaar zat voor jou, en het commentaar door niemand minder dan componist Hendrik Andriessen die we kenden van de radio. Nog nooit had ik een echte vleugel gezien, en ook Simon Admiraal, die Beethovens Derde Pianoconcert speelde, kenden we alleen van de platen van pater Leodegarius.

 

Grammofoon- en radiomuziek waren toen nog mono en vlak, en de luidsprekers eenvoudig.

Het échte geluid dat over je heen kwam, terwijl je zacht in je fauteuil zat met je ogen dicht, streelde je of drong diep in je door, de nagalm voelde je naar achter wegstromen, het was bijna letterlijk adembenemend.

 

Bij héel zachte passages hield je ook wérkelijk je adem in, en ik herinner me dat ik een kleur kreeg van ontzetting en plaatsvervangende schaamte toen iemand ondanks de vermaningen van de dirigent tóch even hoestte, midden in de stilte na een deel van Mozarts Jupitersymfonie, - alsof de Dader een kras haalde over een zeldzaam schilderij.

Gebeurens als deze waren echte initiaties, inwijdingsrituelen met een draagwijdte die ver uitging boven de materiële belevenis. Je vóelde je groter gegroeid na afloop, de wereld was weer wijder geworden.

 

We zullen misschien wel váker ergens heen geweest zijn maar er staat me niets meer van bij, alleen een excursie bij de Zilverfabriek van Gero, vier huizen bij ons vandaan.Wij kenden goud en zilver alleen als zeldzame en kostbare curiosa, dat per stuk eerbiedig werd tentoongesteld of opvallend gedragen. Het was een gek idee om het daar per ton te zien, of bewerkt met hondertallen exemplaren tegelijk alsof het wasknijpers waren.

 

En een paar toneeluitvoeringen (van onszelf) in een zaaltje in het dorp. Ik herinner me nog "Jeremias" van Stefan Zweig, en "Philoctetes" van Sophocles, allebei met dezelfde hoofdrolspeler (Gerard Thoben, hoorde ik kort geleden van Marcus Bogaers) en waarin ook onze klasgenoot Louis Wils een rol had, - en dan "De Rainbow-expres", een thriller waarin ik de gentleman-boef Chester Kyle speelde, als tegenspeler van Eduard van den Berge.

Ik heb de al eerder genoemde pater Maximinus bij dat stuk zeer bewonderd om zijn levensechte geluiden, want daar zorgde hij voor, met een paar assistenten.

 

De trein denderde enkele keren voorbij, een onweer ontlaadde zich met luid gedonder, het regende dat het goot, de spanning was groot …en dan zag je als speler daar in de coulissen een paar jongens met een groot stuk plaatstaal rammelen, en een stel houtblokken in een kist over elkaar harken, - en de goede Maximinus met een kolenzeef vol erwten in zijn handen vóor zich , die hij traag en héel zachtjes op en neer schudde.

Je zou verwachten dat we in Leiden bijvoorbeeld ook wel een museum zouden hebben bezocht, maar ik geloof niet dat dat zo was. Wel zijn we er een keer naar een film geweest, "Het lied van Bernadette", naar een boek van Franz Werfel meen ik, waar we, hoe heilig het verder ook was, vooral geboeid waren door het mooie meisje dat Bernadette mocht spelen.

 

Wél een verhaal apart waren onze jaarlijkse voettochten naar Duinrell, toen nog alleen maar een soort speeltuin aan zee in Wassenaar. Op een mooie zomerdag, zonder dat we daarvan tevoren iets wisten, werd dat dan 's morgens in de kapel of bij de ochtendgymnastiek erna, bekendgemaakt : dat er die dag geen les was, maar dat we naar Duinrell zouden gaan. Lopend, altijd.

 

Naar het bosgebied was al een kilometer of tien, maar naar zee nog eens drie of vier erbij.

Na omkleden en boterhammen inpakken togen we dan op pad, door de frisse morgen, met een eerste pauzestop na een kilometer of wat, bij een katholieke boer in de malse voorjaarswei, waar we karnemelk kregen.

 

Een keer had ik van thuis net pas een nieuwe broek opgestuurd gekregen, een korte van zwart ribfluweel. In die wei echter gleed ik daarmee prompt uit over een koeienvlaai, zodat ik daar pontificaal precies middenin kwam te zitten. De hilariteit was groot, maar het was nauwelijks mogelijk om de derrie er afgeveegd te krijgen : ik stonk een uur in de wind, en dat bléef voorlopig zo.

 

Toen we 's middag aan zee aankwamen liep ik daarom maar met broek en al een eind het water in om hem zo een beetje schoon te kunnen maken. Gewoon uittrekken was er destijds, zo in het openbaar, niet bij, en de meesten hadden ook geen zwemspullen bij zich, ik evenmin. Maar het was warm, en ik meende dat het wel opdrogen zou. Nu, dat deed het ook wel, maar pas toen we al bijna thuis waren ; en de werking van het bijtende zout op mijn huid had ik onderschat.

Ik had al lange tijd geen schrijnende benen meer gehad, maar mijn kindertijd kwam toen even terug. Leve de purol.

Het meest échte 'uitgaan 'echter – waarbij je je het vérst van huis voelde, - beleefden we aan de verkennerskampen die we een of tweemaal per jaar hadden.

Die verkennerij, dat was op het seminarie een hoofdstuk apart.