INHOUD DALDEROP
HOME
TEKSTEN

AUTEURS

BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL

CuBra

 

Blind in Granada - Kleuren

Ed Dalderop

 

"Blind in Granada"--- Kleuren

 

 

Het kan wel door de liturgische kleuren in de kerk gekomen zijn, dat ik vroeger als kind zo hevig heb leren genieten van kleuren.

En misschien ook wel doordat dingen-in-kleur vroeger altijd duurder en zeldzamer waren dan "gewoon" in zwart-wit of grijs.

Kleurendruk in boeken was toen een zeldzaamheid. Foto's waren bijna altijd alleen maar variaties in grijstinten. En ook plechtige kleding was er doorgaans alleen maar in zwart of grijs, en wit.

 

Eigenlijk leek er op kleur een onuitgesproken taboe te rusten. Heldere kleuren golden bijna altijd als kinderlijk of frivool; áls er ergens al kleur aan te pas mocht komen, moest het eigenlijk nóg "gedekt" zijn, of afgedempt , of vaag en pastel-achtig.

 

Dat leek overigens, bij nader inzien, eigenlijk niet zozeer te berusten op afkeer van kleuren, maar eerder op eerbied.

Eerbied voor luxe dan. Want in exclusieve omgevingen mocht 't allemaal weer wél.

Koningen zag je altijd geschilderd of levend aangekleed in prachtige helle kleuren.

De stoffen leken er daarbij herkenbaar ook zó op gekozen dat de kleuren het helderst, of het meest verzadigd zouden uitkomen.

Helemáal mooi waren de kleuren, ook van de gewoonste dingen, in de hoge gebrandschilderde kerkramen, zeker als de zon er ook nog eens doorheen scheen.

Daarnaar kijkend kon je in de kerk gewoon de tijd vergeten, die je er moest uitzitten.

 

De kleur-benamingen waren er óok al naar: een koningsblauwe mantel van fluweel, purperen gewaden van zijde , een vest van goud-brocaat. En juwelen die al even intens van kleur klonken: kronen waren ingelegd met prachtige helrode robijnen of donkerrode granaten, oorhangers met diepblauwe saffieren ; je had broches met heldergroen smaragd of toermalijn, of donkergroen emerald erin, ringen met paars-met-groene amethysten , een tere lichtblauwe aquamarijn of een donkergele chrysoliet, en zo verder.

Diamanten of briljanten, hoe duur ze dan ook mochten zijn, vond ikzelf, om hun gebrek aan kleur, eerlijk gezegd dan ook lang zo mooi niet als al die kleurige edelstenen.

 

Wat trouwens dat dure betreft: wat je hoorde over de geldswaarde van stenen en "edelmetalen" kon je als kind zo maar moeilijk begrijpen.

Dat goud duurder was dan zilver vond ik wel terecht, maar dan alleen vanwege de mooiere kleur. Iets van goud zou ik immers altijd mooier vinden dan van zilver, ook als dát duurder geweest zou zijn. Dat gekke "wit goud" ervoer ik altijd al helemáal als een vorm van domheid, of zelfs van wansmaak. En dat mensen voor platina zelfs nog wel méer wilden betalen dan voor goud, was al even raadselachtig, ik zag het verschil met gewoon stáal er nog niet eens aan af.

 

En dat rood goud weer niét zo duur was als het gele, was al even vreemd.

Die prachtige rode glans was toch echt veel mooier?

Als je, naast die grote plompe geel-gouden monstrans van ónze kerk, die sierlijke veel kleinere gotische zag van de ziekenhuiskapel, maar die wél, behalve van wat geel goud en zilver, grotendeels van rood goud gemaakt was, dan won die volgens mij royaal op punten. Geel goud leek toch net gewoon koper?

 

Je hoorde op school wel dat zaken als "zeldzaamheid" of "de kosten van winning" een prijs bepaalden; maar dat woog volgens mij toch nooit op tegen de wérkelijke oorzaak waardoor je, - als je tenminste het geld ervoor had,- bereid zou zijn ergens veel voor te betalen. De echte reden om iets te willen kiezen was immers toch altijd: wat je gewoon het mooiste vond.

Eigenlijk zocht ik, geloof ik, naar overtuigende argumenten om dit soort zaken later eindelijk maar eens duidelijk recht te zetten in de onlogische wereld van geld en luxe-spullen.

 

Nu waren in de kerk, - waar we als kinderen vrijwel dagelijks naar toe moesten - die misgewaden aan het altaar ook wel érg fraai gewoonlijk, zeker als je zelf misdienaar was en ze van vlakbij kon bewonderen.

Meestal waren ze dan van zijde, en dan niet eens een gewoon zijdeweefsel, rechttoerechtaan, maar met een soort gevlamde fijnnervige houtstructuur – moiré heette dat, vertelde de rector ons.

En dan dikwijls ook nog eens met andere kleuren weefsel of borduursel erbovenop genaaid – "geappliqueerd" moest je dan eigenlijk zeggen.

In de kapel bij de zusters waren er, op kazuifels, velums of koorkappen, soms ook nog eens hele mini-schilderijtjes geborduurd, zodat je bijna een driedimensionaal relief-effect kreeg.

Op je knieën zat je dan achter de dienstdoende priester op de altaartreden, minutenlang te staren naar de geborduurde achterkant van zijn kazuifel. Ik heb wel eens, helemaal verzonken in het ontcijferen van zo'n voorstelling, een gefluisterde aansporing moeten krijgen om langs te komen met de wijn- en water-ampullen, omdat ik helemaal vergeten was om op te letten waarmee we bezig waren.

 

Met bloemen rond het altaar was dat dikwijls nog een graadje erger. Van thuis en in onze tuin was ik wel bloemen gewend, maar dat waren dan van die bloemsoorten die je bij veel andere huishoudens of tuinen ook wel aantrof.

Maar in de vazen in de kapel rondom je kon je soms hele ándere zien, in de prachtigste kleuren, die dan soms ook nog de onwaarschijnlijkste combinaties vormden, in de schikking ervan of binnen de bloem zelf , en ook met de vreemdste vormen of details. Op passiebloemen, of lelies, of Aäronskelken , of die gekke grote oranje-blauwe vogelkop-achtige reuzebloemen kon je je ogen uitkijken. En de wit-gele bossen chrysanten, - waar de kosteres blijkbaar gek op was, omdat dat de pauselijke kleuren waren - kenden binnen éen zo'n kleur nog tientallen variaties van kunstig-gevormde of gekronkelde bloemblaadjes in vlak bij elkaar liggende tinten.

En de zusters hadden ook altijd zo véel bloemen overal staan, telkens ontdekte je wel weer wat nieuws.

 

Ook de kleurkrijtjes, die we thuis of op school als speelgoed kregen, hadden soms van die heel ongewone kleuren, waar je prachtige combinatiemogelijkheden mee ontdekte.

Pas later maakte ik ook kennis met die grote dozen gevarieerde oliepastels. Daarbij zag je ademloos die veel diepere tinten vlak naast elkaar, die je op je tekenpapier ook nog eens met je vingers door elkaar heen kon wrijven. Met je tongpuntje tussen je tanden kon je dan bijna moeiteloos hele regenbogen of veelkleurige zonsondergangen laten ontstaan.

Of bloemen-fantasieën, met een hele serie kleurnuances die in je elkaar kon laten overvloeien. Pas dan ervoer je een beetje wat voor magisch mengwerk schilders op hun palet klaar konden krijgen - vóor ze dingen op het doek toverden, waarvoor mensen in een museum wel in de rij wilden staan om hun schilderijen te mogen zien.

 

We leerden dus al vroeg genieten van kleur, en dat zette zich min of meer vanzelf voort in het dagelijkse leven, waar je vaak onverwachts tegen indrukwekkende kleuren opliep.

Natuurlijk al gauw bij die levendig gekleurde wolkenluchten, vooral bij zonsondergang en zonsopgang. Al hoorde ik wel bij de grote meerderheid van mensen die – buiten de vakanties en de perioden waarin ik als misdienaar of dienstplichtige soms vroege dienst had - maar betrekkelijk weinig zons-ópgangen bewust meemaken. Mensen als ik moeten het dus meer hebben van de late uren dan van de vroege, al kunnen die zo mogelijk nóg indrukwekkender zijn.

Voor mensen die van kleuren houden dan.

 

Op het seminarie waar ik mijn middelbare-schooltijd doorbracht ontmoette ik een onopzettelijke variant van die kerkramen – qua indrukwekkendheid voor mij tenminste.

Niet als kunstuiting in de kapel, maar heel prozaïsch als bovenlichtraampje in de klas, boven de gewone ramen, met de glasgordijnen waarmee geprobeerd werd onze aandacht meer bij de les te laten zijn dan starend naar buiten in het groen.

 

Die bovenlichten hadden, om het brutale zonlicht geen kans te geven ons tijdens de les recht in de ogen te schijnen, ruitjes die helemaal bedekt waren met kleine driehoekige glasbrokjes, - die het licht braken en dat in kleine straaltjes alle richtingen opstuurden.

Allemaal kleine prismaatjes dus: van dichtbij zag je alle kleurtjes van regenboogjes naast en over elkaar heen geprojecteerd op je hand of je gezicht, of een stuk papier als je dat er voorhield. Maar: alleen van vlakbij; op een afstand werden al die stukjes samen weer gewoon wit licht. Behalve wat direct op je oog viel. Daar zag je een fel lichtpunt met een prachtige heldere kleur, die, als je je hoofd héel even opzij bewoog, meteen van tint verschoof. Zodat je daar in de klas, als je even niet oplette, met je hoofd op en neer zat te wiegen en je kleurenstraal van paars via blauw naar groen zag verkleuren, tot hij na het geel, oranje en rood even uitdoofde en meteen weer in het paars van een ander brokje tevoorschijn kwam. Tot een buurjongen je grinnikend aanstootte.

 

Letterlijk uren heb ik daar tijdens de lessen stilzittend mee gespeeld, voorzichtig en onopvallend verschuivend, terwijl ik alleen op de achtergrond de docent een Latijnse tekst hoorde vertalen, of de Perzische oorlogen toelichten, of de fauna beschrijven van Chinese lagunes.

Het was net zoiets als snoepen van hele kleine chocolaatjes, of likken aan dure ijsjes, je bléef ermee bezig. En je had ook echt de indruk dat het ene prismaatje veel intenser van kleur was dan een ander, en ook veel meer tinten naast elkaar had, die je allemaal de goeie kleur-naam probeerde te geven, - want die zijn er tientallen of meer, je leerde er steeds bij.

En vreemd genoeg hoefde je verder niks te zien: helemaal abstract, alleen maar kleur. Maar het had wel iets van door een gaatje de hemel inkijken.

 

Toen ik in mijn late jeugdjaren wat meer op áardse hemel-verschijnselen ben gaan letten las ik eens in het prachtige "wetenschappelijke" jeugd-maandblad "Kijk" dat je, precies op het moment van het verdwijnen van de zon 's avonds, na de laatste rode stralen gedurende maar enkele seconden een kort maar duidelijk groen lichtschijnsel zou kunnen opmerken, als je er nauwkeurig op lette. De Vaticaanse Sterrenwacht zou daarin gespecialiseerd zijn.

Ik heb bijna twee maanden haast avond aan avond geprobeerd dat klaar te krijgen, maar - net als bij de Negen Eerste Vrijdagen – kwam er iedere keer iets tussen, of anders deugde het Weer er niet voor. Maar ja hoor, eindelijk lukte het me een keer. Ik was diep onder de indruk, en ik begreep maar niet dat ik dat nooit vantevoren had gezien.

Maar het gekke is dat het tegelijk ook de laatste keer is geweest; en dat ik het daarna óok nooit meer gezien heb. En toch was het echt én duidelijk: blijkbaar is het gewoon een tamelijk zeldzaam fenomeen. Zonder een telescoop althans.

 

Niettemin: ook in de natuur op veel lager niveau kon je fantastische kleuren vangen met je camera, en veel gemakkelijker dikwijls. Ik heb een tijdlang natuurfoto's gemaakt – meest paddestoelen - alleen omwille van de prachtige kleuren. Eigenlijk moet ik dat allemaal nog maar eens over gaan doen, want van die eerste kleurenfoto's zijn veruit de meeste later verkleurd naar allemaal bruin en paars!

Digitaal kan je dát niet meer overkomen.

Tegenwoordig herbergt de camera nog maar de kleinste helft van wat je aan kleur met foto's allemaal kunt: je computer maakt daar nog véel meer van mogelijk, voor je het merkt ben je er bijna verslaafd aan.

 

Maar ook zonder Westerse hulpmiddelen valt er voor kleurliefhebbers veel meer te genieten in de wondere wereld van de kleuren. Toen we voor het eerst in Turkije en Marokko geweest zijn, ben ik verbaasd geweest door de bijna maniakale aandacht voor kleuren die de Arabische wereld al eeuwenlang in haar greep houdt, ondanks of misschien juist doordát dat de meesten geen levende dingen mogen uitbeelden. Net zoals je in de moskeeën duizenden vierkante meters van het kleurigste sierwerk kunt zien, vind je in de soukhs en op de markten zowel de rijkste en bijzonderste geuren als de vakmatigste kleur-werkjes in uitstallingen van groenten, specerijen, fruit, kruiden en geur-oliën. Waar zien en ruiken of proeven samenvalt.

 

In het klein zet zich dat voort als je in je hotel zo'n doos Turks fruit openmaakt die je daar gekocht hebt. Als je zo'n vaste-gel-bonbon-in-poedersuiker opensnijdt, of uit je mond haalt om je tandafdrukken in het aangebeten stukje te bewonderen, zie je daar opnieuw een heel klein doorschijnend kleurenschermpje, alsof het gebrandschilderd is, zo rijk genuanceerd.

Als je dan een CD opzet met een Turks lied, of een westers muziekje als 'Op een Perzische Markt', met zo'n geurig zoet ding in je mond of een stengeltje Arabische wierook brandend, dan hoef je maar je ogen even dicht te doen of de buikdanseressen zie je zo voor je – of de slanke dansende bruine jongens die dat daar soms nóg sierlijker doen. Tot je glimlachend het laatste stukje opsabbelt, met al je zintuigen tot de nok afgevuld met aangename prikkels.

 

Maar thuisgekomen hoef je dat niet echt te missen. Wie zelf jam maakt weet hoe je hier soortgelijke impressies krijgt als je er aromatisch fruit voor gebruikt dat je tegelijk óok nog ruiken kunt. En hoe je, net zo glimlachend als in die warmte toen, de zon kleurig ziet glanzen, dóor de feestelijk goud of purper stralende marmelade in de potjes of de schaaltjes. Alsof je, in het glas, van gemalen edelstenen zelf éen grote Edelsteen hebt gemaakt. Ja, met kleuren zie je soms werkelijk een stukje hemel.

 

Toen we ooit in Granada een trage wandeling maakten door het laatste stuk van een tocht door het enorme Alhambra, helemaal verzaligd van al dat nobele en kleurige snijwerk, de imposante tuinen en die prachtig gebalanceerde architectuur, vertelde de Spaanse dame die ons in het Nederlands gidste, hoe van een lokale kunstenaar daar ergens hoog op een muur geschreven staat, met Spaanse voorliefde voor dramatiek: "Niets is erger dan blind te zijn in Granada!".

 

Dat konden we, tussen al dat moois daar, wel een beetje meevoelen.

Wij boften dat wij daar waren, én nog zien konden.