"Blind
in Granada"--- Kleuren
Het
kan wel door de liturgische kleuren in de kerk gekomen zijn, dat
ik vroeger als kind zo hevig heb leren genieten van kleuren.
En
misschien ook wel doordat dingen-in-kleur vroeger altijd duurder
en zeldzamer waren dan "gewoon" in zwart-wit of grijs.
Kleurendruk
in boeken was toen een zeldzaamheid. Foto's waren bijna altijd
alleen maar variaties in grijstinten. En ook plechtige kleding was
er doorgaans alleen maar in zwart of grijs, en wit.
Eigenlijk
leek er op kleur een onuitgesproken taboe te rusten. Heldere
kleuren golden bijna altijd als kinderlijk of frivool; áls er
ergens al kleur aan te pas mocht komen, moest het eigenlijk nóg
"gedekt" zijn, of afgedempt , of vaag en pastel-achtig.
Dat
leek overigens, bij nader inzien, eigenlijk niet zozeer te
berusten op afkeer van kleuren, maar eerder op eerbied.
Eerbied
voor luxe dan. Want in exclusieve omgevingen mocht 't allemaal
weer wél.
Koningen
zag je altijd geschilderd of levend aangekleed in prachtige helle
kleuren.
De
stoffen leken er daarbij herkenbaar ook zó op gekozen dat de
kleuren het helderst, of het meest verzadigd zouden uitkomen.
Helemáal
mooi waren de kleuren, ook van de gewoonste dingen, in de hoge
gebrandschilderde kerkramen, zeker als de zon er ook nog eens
doorheen scheen.
Daarnaar
kijkend kon je in de kerk gewoon de tijd vergeten, die je er moest
uitzitten.
De
kleur-benamingen waren er óok al naar: een koningsblauwe mantel
van fluweel, purperen gewaden van zijde , een vest van
goud-brocaat. En juwelen die al even intens van kleur klonken:
kronen waren ingelegd met prachtige helrode robijnen of donkerrode
granaten, oorhangers met diepblauwe saffieren ; je had broches met
heldergroen smaragd of toermalijn, of donkergroen emerald erin,
ringen met paars-met-groene amethysten , een tere lichtblauwe
aquamarijn of een donkergele chrysoliet, en zo verder.
Diamanten
of briljanten, hoe duur ze dan ook mochten zijn, vond ikzelf, om
hun gebrek aan kleur, eerlijk gezegd dan ook lang zo mooi niet als
al die kleurige edelstenen.
Wat
trouwens dat dure betreft: wat je hoorde over de geldswaarde van
stenen en "edelmetalen" kon je als kind zo maar moeilijk
begrijpen.
Dat
goud duurder was dan zilver vond ik wel terecht, maar dan alleen
vanwege de mooiere kleur. Iets van goud zou ik immers altijd
mooier vinden dan van zilver, ook als dát duurder geweest zou
zijn. Dat gekke "wit goud" ervoer ik altijd al helemáal
als een vorm van domheid, of zelfs van wansmaak. En dat mensen
voor platina zelfs nog wel méer wilden betalen dan voor goud, was
al even raadselachtig, ik zag het verschil met gewoon stáal er
nog niet eens aan af.
En
dat rood goud weer niét zo duur was als het gele, was al even
vreemd.
Die
prachtige rode glans was toch echt veel mooier?
Als
je, naast die grote plompe geel-gouden monstrans van ónze kerk,
die sierlijke veel kleinere gotische zag van de ziekenhuiskapel,
maar die wél, behalve van wat geel goud en zilver, grotendeels
van rood goud gemaakt was, dan won die volgens mij royaal op
punten. Geel goud leek toch net gewoon koper?
Je
hoorde op school wel dat zaken als "zeldzaamheid" of
"de kosten van winning" een prijs bepaalden; maar dat
woog volgens mij toch nooit op tegen de wérkelijke oorzaak
waardoor je, - als je tenminste het geld ervoor had,- bereid zou
zijn ergens veel voor te betalen. De echte reden om iets te willen
kiezen was immers toch altijd: wat je gewoon het mooiste vond.
Eigenlijk
zocht ik, geloof ik, naar overtuigende argumenten om dit soort
zaken later eindelijk maar eens duidelijk recht te zetten in de
onlogische wereld van geld en luxe-spullen.
Nu
waren in de kerk, - waar we als kinderen vrijwel dagelijks naar
toe moesten - die misgewaden aan het altaar ook wel érg fraai
gewoonlijk, zeker als je zelf misdienaar was en ze van vlakbij kon
bewonderen.
Meestal
waren ze dan van zijde, en dan niet eens een gewoon zijdeweefsel,
rechttoerechtaan, maar met een soort gevlamde fijnnervige
houtstructuur – moiré heette dat, vertelde de rector ons.
En
dan dikwijls ook nog eens met andere kleuren weefsel of borduursel
erbovenop genaaid – "geappliqueerd" moest je dan
eigenlijk zeggen.
In
de kapel bij de zusters waren er, op kazuifels, velums of
koorkappen, soms ook nog eens hele mini-schilderijtjes geborduurd,
zodat je bijna een driedimensionaal relief-effect kreeg.
Op
je knieën zat je dan achter de dienstdoende priester op de
altaartreden, minutenlang te staren naar de geborduurde achterkant
van zijn kazuifel. Ik heb wel eens, helemaal verzonken in het
ontcijferen van zo'n voorstelling, een gefluisterde aansporing
moeten krijgen om langs te komen met de wijn- en water-ampullen,
omdat ik helemaal vergeten was om op te letten waarmee we bezig
waren.
Met
bloemen rond het altaar was dat dikwijls nog een graadje erger.
Van thuis en in onze tuin was ik wel bloemen gewend, maar dat
waren dan van die bloemsoorten die je bij veel andere huishoudens
of tuinen ook wel aantrof.
Maar
in de vazen in de kapel rondom je kon je soms hele ándere zien,
in de prachtigste kleuren, die dan soms ook nog de
onwaarschijnlijkste combinaties vormden, in de schikking ervan of
binnen de bloem zelf , en ook met de vreemdste vormen of details.
Op passiebloemen, of lelies, of Aäronskelken , of die gekke grote
oranje-blauwe vogelkop-achtige reuzebloemen kon je je ogen
uitkijken. En de wit-gele bossen chrysanten, - waar de kosteres
blijkbaar gek op was, omdat dat de pauselijke kleuren waren -
kenden binnen éen zo'n kleur nog tientallen variaties van
kunstig-gevormde of gekronkelde bloemblaadjes in vlak bij elkaar
liggende tinten.
En
de zusters hadden ook altijd zo véel bloemen overal staan,
telkens ontdekte je wel weer wat nieuws.
Ook
de kleurkrijtjes, die we thuis of op school als speelgoed kregen,
hadden soms van die heel ongewone kleuren, waar je prachtige
combinatiemogelijkheden mee ontdekte.
Pas
later maakte ik ook kennis met die grote dozen gevarieerde
oliepastels. Daarbij zag je ademloos die veel diepere tinten vlak
naast elkaar, die je op je tekenpapier ook nog eens met je vingers
door elkaar heen kon wrijven. Met je tongpuntje tussen je tanden
kon je dan bijna moeiteloos hele regenbogen of veelkleurige
zonsondergangen laten ontstaan.
Of
bloemen-fantasieën, met een hele serie kleurnuances die in je
elkaar kon laten overvloeien. Pas dan ervoer je een beetje wat
voor magisch mengwerk schilders op hun palet klaar konden krijgen
- vóor ze dingen op het doek toverden, waarvoor mensen in een
museum wel in de rij wilden staan om hun schilderijen te mogen
zien.
We
leerden dus al vroeg genieten van kleur, en dat zette zich min of
meer vanzelf voort in het dagelijkse leven, waar je vaak
onverwachts tegen indrukwekkende kleuren opliep.
Natuurlijk
al gauw bij die levendig gekleurde wolkenluchten, vooral bij
zonsondergang en zonsopgang. Al hoorde ik wel bij de grote
meerderheid van mensen die – buiten de vakanties en de perioden
waarin ik als misdienaar of dienstplichtige soms vroege dienst had
- maar betrekkelijk weinig zons-ópgangen bewust meemaken. Mensen
als ik moeten het dus meer hebben van de late uren dan van de
vroege, al kunnen die zo mogelijk nóg indrukwekkender zijn.
Voor
mensen die van kleuren houden dan.
Op
het seminarie waar ik mijn middelbare-schooltijd doorbracht
ontmoette ik een onopzettelijke variant van die kerkramen – qua
indrukwekkendheid voor mij tenminste.
Niet
als kunstuiting in de kapel, maar heel prozaïsch als
bovenlichtraampje in de klas, boven de gewone ramen, met de
glasgordijnen waarmee geprobeerd werd onze aandacht meer bij de
les te laten zijn dan starend naar buiten in het groen.
Die
bovenlichten hadden, om het brutale zonlicht geen kans te geven
ons tijdens de les recht in de ogen te schijnen, ruitjes die
helemaal bedekt waren met kleine driehoekige glasbrokjes, - die
het licht braken en dat in kleine straaltjes alle richtingen
opstuurden.
Allemaal
kleine prismaatjes dus: van dichtbij zag je alle kleurtjes van
regenboogjes naast en over elkaar heen geprojecteerd op je hand of
je gezicht, of een stuk papier als je dat er voorhield. Maar:
alleen van vlakbij; op een afstand werden al die stukjes samen
weer gewoon wit licht. Behalve wat direct op je oog viel. Daar zag
je een fel lichtpunt met een prachtige heldere kleur, die, als je
je hoofd héel even opzij bewoog, meteen van tint verschoof. Zodat
je daar in de klas, als je even niet oplette, met je hoofd op en
neer zat te wiegen en je kleurenstraal van paars via blauw naar
groen zag verkleuren, tot hij na het geel, oranje en rood even
uitdoofde en meteen weer in het paars van een ander brokje
tevoorschijn kwam. Tot een buurjongen je grinnikend aanstootte.
Letterlijk
uren heb ik daar tijdens de lessen stilzittend mee gespeeld,
voorzichtig en onopvallend verschuivend, terwijl ik alleen op de
achtergrond de docent een Latijnse tekst hoorde vertalen, of de
Perzische oorlogen toelichten, of de fauna beschrijven van Chinese
lagunes.
Het
was net zoiets als snoepen van hele kleine chocolaatjes, of likken
aan dure ijsjes, je bléef ermee bezig. En je had ook echt de
indruk dat het ene prismaatje veel intenser van kleur was dan een
ander, en ook veel meer tinten naast elkaar had, die je allemaal
de goeie kleur-naam probeerde te geven, - want die zijn er
tientallen of meer, je leerde er steeds bij.
En
vreemd genoeg hoefde je verder niks te zien: helemaal abstract,
alleen maar kleur. Maar het had wel iets van door een gaatje de
hemel inkijken.
Toen
ik in mijn late jeugdjaren wat meer op áardse
hemel-verschijnselen ben gaan letten las ik eens in het prachtige
"wetenschappelijke" jeugd-maandblad "Kijk" dat
je, precies op het moment van het verdwijnen van de zon 's avonds,
na de laatste rode stralen gedurende maar enkele seconden een kort
maar duidelijk groen lichtschijnsel zou kunnen opmerken, als je er
nauwkeurig op lette. De Vaticaanse Sterrenwacht zou daarin
gespecialiseerd zijn.
Ik
heb bijna twee maanden haast avond aan avond geprobeerd dat klaar
te krijgen, maar - net als bij de Negen Eerste Vrijdagen – kwam
er iedere keer iets tussen, of anders deugde het Weer er niet
voor. Maar ja hoor, eindelijk lukte het me een keer. Ik was diep
onder de indruk, en ik begreep maar niet dat ik dat nooit
vantevoren had gezien.
Maar
het gekke is dat het tegelijk ook de laatste keer is geweest; en
dat ik het daarna óok nooit meer gezien heb. En toch was het echt
én duidelijk: blijkbaar is het gewoon een tamelijk zeldzaam
fenomeen. Zonder een telescoop althans.
Niettemin:
ook in de natuur op veel lager niveau kon je fantastische kleuren
vangen met je camera, en veel gemakkelijker dikwijls. Ik heb een
tijdlang natuurfoto's gemaakt – meest paddestoelen - alleen
omwille van de prachtige kleuren. Eigenlijk moet ik dat allemaal
nog maar eens over gaan doen, want van die eerste kleurenfoto's
zijn veruit de meeste later verkleurd naar allemaal bruin en
paars!
Digitaal
kan je dát niet meer overkomen.
Tegenwoordig
herbergt de camera nog maar de kleinste helft van wat je aan kleur
met foto's allemaal kunt: je computer maakt daar nog véel meer
van mogelijk, voor je het merkt ben je er bijna verslaafd aan.
Maar
ook zonder Westerse hulpmiddelen valt er voor kleurliefhebbers
veel meer te genieten in de wondere wereld van de kleuren. Toen we
voor het eerst in Turkije en Marokko geweest zijn, ben ik verbaasd
geweest door de bijna maniakale aandacht voor kleuren die de
Arabische wereld al eeuwenlang in haar greep houdt, ondanks of
misschien juist doordát dat de meesten geen levende dingen mogen
uitbeelden. Net zoals je in de moskeeën duizenden vierkante
meters van het kleurigste sierwerk kunt zien, vind je in de soukhs
en op de markten zowel de rijkste en bijzonderste geuren als de
vakmatigste kleur-werkjes in uitstallingen van groenten,
specerijen, fruit, kruiden en geur-oliën. Waar zien en ruiken of
proeven samenvalt.
In
het klein zet zich dat voort als je in je hotel zo'n doos Turks
fruit openmaakt die je daar gekocht hebt. Als je zo'n
vaste-gel-bonbon-in-poedersuiker opensnijdt, of uit je mond haalt
om je tandafdrukken in het aangebeten stukje te bewonderen, zie je
daar opnieuw een heel klein doorschijnend kleurenschermpje, alsof
het gebrandschilderd is, zo rijk genuanceerd.
Als
je dan een CD opzet met een Turks lied, of een westers muziekje
als 'Op een Perzische Markt', met zo'n geurig zoet ding in je mond
of een stengeltje Arabische wierook brandend, dan hoef je maar je
ogen even dicht te doen of de buikdanseressen zie je zo voor je
– of de slanke dansende bruine jongens die dat daar soms nóg
sierlijker doen. Tot je glimlachend het laatste stukje opsabbelt,
met al je zintuigen tot de nok afgevuld met aangename prikkels.
Maar
thuisgekomen hoef je dat niet echt te missen. Wie zelf jam maakt
weet hoe je hier soortgelijke impressies krijgt als je er
aromatisch fruit voor gebruikt dat je tegelijk óok nog ruiken
kunt. En hoe je, net zo glimlachend als in die warmte toen, de zon
kleurig ziet glanzen, dóor de feestelijk goud of purper stralende
marmelade in de potjes of de schaaltjes. Alsof je, in het glas,
van gemalen edelstenen zelf éen grote Edelsteen hebt gemaakt. Ja,
met kleuren zie je soms werkelijk een stukje hemel.
Toen
we ooit in Granada een trage wandeling maakten door het laatste
stuk van een tocht door het enorme Alhambra, helemaal verzaligd
van al dat nobele en kleurige snijwerk, de imposante tuinen en die
prachtig gebalanceerde architectuur, vertelde de Spaanse dame die
ons in het Nederlands gidste, hoe van een lokale kunstenaar daar
ergens hoog op een muur geschreven staat, met Spaanse voorliefde
voor dramatiek: "Niets is erger dan blind te zijn in Granada!".
Dat
konden we, tussen al dat moois daar, wel een beetje meevoelen.
Wij
boften dat wij daar waren, én nog zien konden.
|