INHOUD DALDEROP
HOME
TEKSTEN

AUTEURS

BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL


Print Pagina

 

CuBra

 

En met uw geest

Ed Dalderop

 

De vakantietijd is in veel opzichten een bijzondere tijd – en misschien is dat ook wel het wezen van vakantie: bijzonder te zijn, een beetje anders dan anders.

"Different" schiet je dan al gauw in gedachten, want Engels is toch een beetje een vakantietaal, waarin je dingen anders kunt zeggen dan door-de-weeks. Of waarvan je termen kunt lenen met brede globale betekenissen, als je iets in specifieke nederlandse woorden niet zo gauw geformuleerd krijgt, en je toch niet in "eh...dinges" wilt vervallen.

 

Dat genoeglijk bijzondere geldt niet alleen voor jezelf als thuisblijver, maar ook voor onze medeschepselen die anders wat schuwer of meer terughoudend zijn, maar nu de wereld kennelijk als ruimer ervaren.

De groene spechten achter in onze tuin bijvoorbeeld komen gewoonlijk alleen mieren smikkelen als er niemand buiten is, anders zijn ze in éen tel weg bij eerste bewegen dat ze zijdelings speuren. Maar nu kijken ze alleen lichtelijk fronsend op, als ik naar achteren loop, zo van "hebt u dan dat bord daar niet gezien??", alsof ik wederrechtelijk op hun terrein loop. En vliegen ze met tegenzin op, geërgerd mopperend, - hoewel nog steeds wel efficiënt allemaal een ándere kant op.

Maar tien minuten later zitten ze er weer.

 

En de houtduiven benutten hun kansen voor een langdurige repetitie van hun uiterst eentonige geluidsbandje, dat ze niettemin uren achtereen ijverig laten horen - als studenten van een conservatorium, die naarstig ook de lastigste nuances in willen trainen van een bijzonder moeilijk loopje.

Het klinkt alsof ze proberen te zeggen "happy birdsday – to yoúouou" , met een korte effectpauze vóor hun uitsmijter, die ze met nadruk als een soort goocheltruc iedere keer weer verrassend uit de kast willen laten komen, inclusief een sierlijke buiging van hun bovenlijf voor de nadruk.

Alleen als je het vergelijkt met het gekraai van een haan klinkt het wat melodieuzer, maar daar blijft het ook wel bij. Volgens de boeken zou het moeten dienen om wijfjes te lokken en mededingers af te schrikken, maar daar moet dan toch kennelijk nog wel langdurig voor geoefend worden – en dat vinden ze zelf blijkbaar óok.

Als ze katholiek waren zouden ze op de hoofddeugden van Geloof en Liefde allebei volgens mij geen hoge ogen scoren, en is het hooguit nog de Hoop waarvan ze blijk geven, tot in het absurde toe.

 

Ik moet toegeven dat ze eigenlijk wel met meer dan éen geluidsbandje zijn toegerust, maar ze hechten in ieder geval als kardinalen aan hun eenmaal ingenomen standpunt, - zodat je toch uren achtereen steeds maar éen credo hoort, en altijd even saai.

In hun repertoire komt ook wel een afwijkende versie voor die wat meer lijkt op ons vlotte afsluitriedeltje: "Heb je d'r haar op – of touw?". Maar ook dat verliest alle Schwung door de traagheid van hun presentatie, en doordat ze een paar syllaben zó zeurderig rekken dat je meer iets hoort als "Zou je er liever jam op willen, - of pindakaas?"

 

Ik denk wel eens dat ze ooit gestart zijn vanuit de overtuiging dat er toch geluiden moeten bestaan die toverkracht hebben. Zodat ze al uitproberend hopen er nu en dan een tegen te komen waarop een prijs valt, en abusievelijk menen dat ze er al vlakbij zijn, maar alleen nog iets meer nadruk of overtuiging in de presentatie nodig hebben.

 

In mijn jonge jaren had ik zelf die indruk ook van het Latijn dat we in de kerk leerden spreken. Daar waren ook kennelijk kanshebbend-geachte formules bij, die hemelse effecten moesten kunnen opleveren, - als je ze maar bad "met eerbied en aandacht , met vertrouwen en volharding".

Die vier factoren samen bemoeilijkten de zeggingskracht van de formules nogal. Altijd kon wel éen van de vereisten niet waarlijk overtuigend geweest zijn, en daar had je het dan, natuurlijk: logisch, dáar deden ze het niet voor. Nóg maar eens dan.

 

In de mis hoorde je bij herhaling"Dominus vobiscum", en het antwoord luidde "Et cum spiritu tuo". In je missaal stond dat roodgedrukt, met in het zwart en cursief de nederlandse vertaling erachter. Het was blijkbaar een wens, maar de formulering was nogal vrijblijvend en weinig specifiek. Kennelijk werd er gevraagd dat De Heer "met je" zou zijn – of liever: met de ander, tegen wie je het zei. Maar hoe, of hoelang, of in welk opzicht werd hinderlijk in het midden gelaten.

Ik dacht wel eens dat als ik de Heer was, ik toch eerst wel zou willen weten wat precies de bestelling inhield, voor ik, ook met de beste bedoelingen, gevolg zou kúnnen geven aan die wens.

 

Maar dat was nog maar een vorm-kwestie: veel moeilijk had ik het met de materiele inhoud van het vervolg "En met uw Geest".

We kenden wel enkele soorten geesten in onze kerkelijke en hemelse wereld. God bijvoorbeeld, die een oneindig volmaakte Geest was, of de Heilige Geest die een van de drie goddelijke personen was, die samen niettemin maar éen god waren ( en dat dat eigenlijk niet kon was het onbegrijpelijke Mysterie van de Drievuldigheid dus dat gaf niks) en ook Engelen waren onlichamelijke geesten. ( Die Fons Jansen later zou laten zeggen: wij zijn niet lichamelijk, maar alleen zielig).

Maar dát soort geesten waren toch allemaal wél zelfstandige wezens: hier ging het over de geest van iemand. Alsof het een soort bezit was, of een eigenschap of een voertuig of zoiets.

 

Nu wisten wij grondig dat we éen ding niet mochten denken: dat een geest een soort astraal lichaam was, of een spook. Weliswaar kwamen die in allerlei verhalen wel voor, maar dat was altijd maar een verzinsel, moesten we in de gaten houden.

We waren tamelijk goed ingelicht over lichamen en zielen, en de catechismus stelde expliciet dat "bij de dood lichaam en ziel gescheiden werden. De ziel werd terstond geoordeeld, het lichaam vergaat tot stof maar zal eenmaal daaruit verrijzen".

 

Bleef dus de vraag wat de betekenis kón zijn van de wens dat "God met jouw geest kon zijn". Je verstand ging daarmee alle kanten op.

Ik was eerder geneigd aan mezelf te denken als een ziel die een lichaam had, dan aan een lichaam dat een geest had".

Maar misschien: elkaar hebben, kon dat ook niet?

Jawel , zei de kapelaan, kijk maar naar een echtpaar, die man en die vrouw hebben toch ook elkaar! ( Ja, vulde je dan aan, maar de man is toch de baas.)

Het eerste wat als alternatief in je gedachten schoot was dat zowel die onaffe ziel als dat onaffe lichaam dan misschien allebei het bezit waren van een derde partij, - iets zoals bij die drievuldigheid,- en dat juist die drieslag een soort algemeen schema was van levende dingen.

Het loste bijvoorbeeld wel wat vragen op over dieren die immers geen ziel hadden, maar dan toch blijkbaar iets wat hun lichaam "kon hebben", - omdat lichamen nu eenmaal niet op zichzelf konden bestaan (Want wij gingen ervan uit dat lichamen dan dood zouden zijn).

 

 

De verleiding was groot om meteen maar praktisch te blijven, en bij dat soort "geest" toch eerder te denken aan de hersens waarmee je "geestig"kon zijn, of op school dingen moest leren; daar kon je wel wat bijstand bij gebruiken. ( Dat "bijstaan"

kenden we van de Genade van Bijstand, en ook van Onze Lievevrouw van Altijddurende Bijstand en dergelijke).

En in een sinterklaasversje kreeg ik bijvoorbeeld eens te lezen "Werk dan ook eens met je geest, dat waardeert de Sint het meest".

 

Wat daar ook voor pleitte, voor deze meer verstandelijke opvatting, was het verschil in intellectuele status dat steeds aanwezig was bij deze vraag- en antwoord-formule waar ik die tegenkwam. Steeds zei de priester tegen een mindere "De Heer zij met U", en die antwoordde dan aan die meerdere "en met uw geest", alsof dat toch eigenlijk diens voornaamste kwaliteit was.

In onze feodale kerkcultuur bleef dat een heel plausibele uitleg.

 

Ook bij ons misje-spelen, waarvoor ik op den duur een tamelijk complete uitmonstering had verworven, bleef dat een heel bevredigende opvatting.

Als ik tegen mijn broertje-als-misdienaar zei "Dominus vobiscum" en die antwoordde mij dan eerbiedig "Et cum spiritu tuo", dan kon ik niet laten hem de vertaling erbij te vertellen. Al besefte hij dan wel niet zo goed hoe eerbiedig hij mij eigenlijk aansprak, ikzelf voelde mij heel vereerd, alsof de wens door het hardop-zeggen van zijn formule toch al een heel behoorlijke kans maakte vervuld te worden. Iedere keer voelde ik mij dan heimelijk, eventjes maar, een heel klein beetje groter worden.

 

Maar ik kon het niet helpen: een meer ketterse variant stak stiekem zijn kop op.

Dat was de variant van het fietsje. Dat iemands geest als het ware gedragen en vervoerd werd door een soort vehikel, en dat je bijvoorbeeld in een droom als het ware op reis was "in je geest".

Dat plukte ik ook niet helemaal zo maar uit de lucht: in Paulus' epistolische Brieven bijvoorbeeld zegt hij zulke dingen bij herhaling. "In de geest"is hij daar of daar of reist hij ergens heen, en "of het in mijn geest was of met mijn lichaam, ik weet het niet, God weet het ", zulke verwijzingen. Dus meer en meer kreeg ik de overtuiging dat spoken en dromen vaak "gewoon' gebruik maakten van iemand geest als een soort voertuig of verpakking.

 

Daar kwam een abrupt einde aan toen ik dat eens losjesweg tegen een frater zei, buiten op de speelplaats. Hij schrok zich een hoedje, en ried mij dringend aan dat nooit meer te denken, en om het voor de zekerheid maar te gaan biechten. Want duivels maakten graag gebruik van zulke waandenkbeelden om je steeds verder van het geloof te vervreemden en in het verderf te storten.

 

 

Vooral die laatste term was het die míj weer schrik aanjoeg. Ik dacht bij verderf eigenlijk vooral aan het krijgen van stinkende wonden en aan melaatsen, en daar voelde ik niets voor. Ik kon haast niet wachten tot het vrijdag was, en wij met de klas gingen biechten.

 

 

Het stoorde mij nogal toen kapelaan Michielse ondanks de gewijde omgeving van de biechtstoel bijna hoorbaar in een lach schoot toen ik het vertelde of het hem althans probeerde uit te leggen. En al die tijd grinnikend in de biechtstoel probeerde hij mij duidelijk te maken dat dit soort denken voor kinderen helemaal nooit kwaad kon, net zo min als geloven in sinterklaas of in sprookjes, of enge dingen waarvan je wel eens droomde. En dat het vanzelf wel zou overgaan.

 

En dat is het ook wel gegaan, zelfs nog wel een beetje méer eigenlijk wel dan ik toen gewenst of verwacht zou hebben.

Maar nog altijd moet ik glimlachen, en denk ik aan ons 'kleine kapelaantje' zoals wij hem noemden, als ik mensen weer eens heel serieus hoor praten over geesten of spoken.

Of als ik de duiven bij ons in de bomen met hun diepe ernst bezig hoor aan het vroom reciteren van hun toverformules – "met vertrouwen en volharding".

 

De duif, die Noach destijds het droogvallen van de wereld kon aankondigen met het olijftakje dat hij had opgespoord, moet van een heel ander en heel wat avontuurlijker soort geweest zijn dan de vele tientallen die hier bij ons rondom nu al koe-kroe-end zitten te wachten, op een duivin die zich daardoor wil laten verlokken.

En intussen alsmaar wél van de zenuwen onze auto daarbeneden onderpoepend, - die ik nu eerst maar wéer eens ga afspuiten, bijwijze van gezonde vakantiebezigheid.

 

Maar misschien is die olijftak-duif van toen om diezelfde poepgewoonte ook wel éerst door Noach van de Ark weggejaagd, en wás ze helemaal zo avontuurlijk niet. En was de olijftak niet zozeer een vredesteken van God jegens de mensen, als wel een excuustakje van de duif zelf, die graag terugwou naar Noach én de warme ark, waar het zo gezellig geweest moet zijn.

 

 

Ed Dalderop, Zomer 2006