Het
einde van de dagen
Mijn
oudste zoontje was , denk ik , vier of vijf jaar, toen ik buiten
Tilburg werkte, en ’s avonds vaak pas thuiskwam als de kinderen
al gegeten hadden, en Ans ze opgelucht na haar dienst aan mij
overdroeg.
Papa
stopte ze dan in bad en bracht ze naar hun bedjes, met een
voorleesverhaaltje, en een laatste over en weer-gesprekje. Nog
even veerden zij – en ook ikzelf - dan op, en na een nachtzoen
lekker ingestopt sliepen ze doorgaans binnen een paar minuten als
rozen, met tevreden snoetjes en altijd weer aandoenlijke
koppetjes. Nog een heel leven vóor zich.
Die
gesprekjes waren natuurlijk dikwijls uitweidingen naar aanleiding
van zo’n verhaaltje; maar dikwijls toch ook borrelden er
onopgeloste vraagpunten van een paar uur eerder op, of wilden ze
van mij mijn versie weten van een onderwerp dat met mama of
de juf op school aan de orde was geweest – en dat nog niet
helemaal was verwerkt, of vaak intussen alweer aanvullende vragen
had gegenereerd.
Hoewel
kinderpsychologie tot mijn corebusiness hoort, was het toch altijd
weer verrassend wat voor originele of onverwachte bedenksels
daarbij soms aan het licht traden. Of invalshoeken waar ik met al
mijn praktijkervaring van vele jaren nog hoegenaamd niet eerder
kennis mee had gemaakt, - en waarvoor ik trouwens ook lang niet
altijd een helemaal bevredigend antwoord wist te bedenken.
Wat
mij vooral gaandeweg méer imponeerde was hun soms verbluffend
trefzekere wijsgerige of logische gedachtegang, dingen of
voorstellingen die je bij zulke kleine kinderen nog helemaal niet
zou verwachten. Kennelijk had je helemaal niet zoveel woorden of
begrippen nodig om heel fundamentele vragen te kunnen aanboren, of
onloochenbare lekken in antwoorden te signaleren. En niet eens als
een enkele incidentele flits van luciditeit, maar als een
blijkbaar voortdurend stromende bron van doordenk-productie. Ze
moesten het druk hebben, daarbinnen in die hoofdjes.
Je
schreef dit soort dingen eigenlijk nooit op en onthield ze ook
maar zelden; ze zijn dagelijkse kost voor zulke glimlachend
toekijkende of toe-luisterende jonge ouders. Een paar maar zijn
mij bijgebleven, omdat ze me lieten schrikken of ontroerden. Een
ervan wil ik hier vermelden, - niet meer, om de aandacht ervoor
niet te versnipperen.
"Papa",
zei mijn oudste rustig, alsof het om een klein maar interessant
puzzel-aspectje van het leven van alledag ging, "Papa, houden
de dagen nooit op?"
Hij
liet niet blijken of hij zijn persoonlijke levensdagen kon
bedoelen, of het kosmisch fenomeen van dagelijks terugkerende
zonnegang waar wij allen deel aan hebben. Maar de impact van de
vraag was er niet minder om. Hij had, rustig wichelend met wat hij
al wist van de Tijd en de Gebeurens, de parallel getrokken met
andere verschijnselen, en de waarneming veralgemeend dat eenmaal
begonnen dingen meestal ook de neiging vertonen ooit weer op te
houden. Het was ook eerder een conclusie dan een vraag. Hij had,
zonder het al te weten, de dood ontdekt.
Ik
was niet alleen verrast dat zo’n klein kind tot zulke vragen kon
komen, ik was ook verbluft door mijn eigen reactie, alsof ik tegen
een rotsblok was opgelopen. Ik herinnerde me niet uit mijn eigen
geschiedenis dat ik ooit, en zeker niet als kleine jongen al, die
ontdekking zo expliciet gedaan had. Ik was trouwens ook niet
meteen in staat om erop te antwoorden, tranen van ontroering zaten
me even in de weg. Ik weet ook niet meer wát ik geantwoord heb.
Het zal best professioneel geweest zijn, om hem niet te zeer te
verontrusten door me geschokt te tonen of zoiets. In mijn eigen
jeugd kwamen meestal de antwoorden al vóor wijzelf de vragen
hadden bedacht.
Wel
weet ik dat ik sindsdien met méer eerbied en aandacht naar
kinderen geluisterd heb.
15.11.09,
Ed Dalderop
|