INHOUD DODENAKKER
HOME

BRABANTS

AUTEURS
TEKSTEN
INTERVIEWS
SPECIAAL

 

D



H.H. Knippenberg

Afkomstig uit: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1964-1965, pag. 79-84.

HERMAN HUBERT KNIPPENBERG

(Maastricht, 12 september 1879 -- Helmond, 17 december 1964)

Herman Hubert Knippenberg werd in 1879 in Maastricht geboren. Na zijn gymnasiale studie aan het Stedelijk Gymnasium in zijn geboortestad ging hij letteren studeren aan de Gem. Universiteit te Amsterdam, waar hij dr. Moller leerde kennen, met wie hij zijn gehele leven in vriendschap verbonden bleef.

Gedurende korte tijd combineerde hij het student-zijn en het leraarschap aan enkele scholen, in Hilversum en in Amsterdam. In 1907 werd hij benoemd tot leraar aan de Rijks-H.B.S. te Venlo. In 1916 stichtte hij met Moller de R.K.H.B.S. en Handelsschool te Waalwijk; in 1918 deed hij hetzelfde werk in Helmond. Hier was hij tot zijn pensionering in 1944 als directeur werkzaam.

Van 1921 tot 1946 was hij verbonden aan de R.K. Leergangen te Tilburg aan de opleiding voor de akte Nederlands M.O.

Plaats en tijd zijner geboorte zijn van wezenlijk belang voor zijn vorming geweest. Omstreeks 1880 was het gewest Limburg nog maar betrekkelijk geïntegreerd in de Nederlandse staatsgemeenschap. Ik verwijs hiervoor naar de opmerking van G. Brom in: Herleving van de wetenschap in katholiek Nederland, Gedenkboek ('s-Gravenhage, MCMXXX): "In de Vlaamse Academie is eens opgemerkt, dat geen enkele stad in de negentiende eeuw zoveel hoogleraars aan België had geleverd als Maastricht" (p. 114).

Toen Knippenberg rijpte van student tot man was in katholieke kring het toonaangevend literaire tijdschrift Van Onzen Tyd (1900), waarvan de kerngroep volgens Moller bestond uit Vondel-vereerders.

Politiek zowel als cultureel zaten de katholieken toen nog volop in de emancipatie; men kan daarvan vermakelijke voorbeelden vinden in voornoemd Gedenkboek.

Van Onzen Tijd, dat men zou kunnen noemen het tijdschrift van de katholieken die in de ban waren gekomen van de Beweging van Tachtig, leidde de emancipatie op literair gebied met auteurs die veelal een neiging toonden voor het artistieke proza met het "fraaie" beeld, de gedragen volzin en klankrijke taal. Ofschoon Knippenberg niet heeft deel uitgemaakt van de redactie van V.O.T. bevatten de jaargangen 1916-1920 tal van bijdragen van zijn hand. Hij beschouwde het dan ook altijd als een eer, wanneer zijn werk in verband werd gebracht met deze literaire groep.

Zijn de in de aanvang genoemde factoren van grote invloed geweest op de werkzaamheid van Knippenberg, niet minder waren dat de betrekkingen, door hem bekleed, en de omgeving waarin hij leefde.

Leraar zijn in een provinciestad, zeker leraar Nederlands, betekende in die tijd veelal stuwer zijn van het stedelijke zowel als van het provinciale culturele leven. Knippenberg heeft dit facet van zijn ambt dan ook als een wezenlijke opdracht gezien en zo werd hij de chroniqueur van stad en gewest, eerst in Venlo, later in de daaropvolgende plaatsen van inwoning. In de Nieuwe Venlosche Courant, de Limburger Koerier, het Limburgsch Jaarboek verschenen artikelen van zijn hand over de locale en de gewestelijke geschiedenis, over actuele gebeurtenissen in stad en land, herdenkingsartikelen enz.

Daarnaast gaat hem steeds meer boeien de folklore, wat ongetwijfeld voortvloeit uit zijn liefde voor het gewest en het heem, een liefde die zijn publicistische arbeid voor een belangrijk deel bepaald heeft.

Een voorloper van zijn promotie is het eerste literair-historische artikel dat hij schreef in het Bijblad voor Taal en Letteren, jrg, I, 1913: Anslo en de Muiderkring. In hetzelfde jaar stelde hij een kleine bloemlezing samen: Pieter Corneliszoon Hooft en Constantyn Huygens (Roermond, J. J. Romen en Zonen).

Dat jaar bracht ook de promotie bij J. te Winkel op een dissertatie: Reyer Anslo; zyn leven en letterkundig werk (Amsterdam, E. van der Vecht). De Vondelverering en de belangstelling voor de zeventiende eeuw in het algemeen, in Van Onzen Tijd gekweekt, droegen vrucht in deze werken. Als zodanig kan men ook beschouwen de in 1924 verschenen bloemlezing: Joannes Stalpaert van der Wielen. Een keuze uit zijn werk. Met inleiding en aanteekeningen (Blaricum, De Waelburgh). Tot dit werk werd hij ongetwijfeld geïnspireerd door zijn vriendschap met de Stalpaert-kenner Michels.

Wanneer men het Register van het Tijdschrift voor Taal en Letteren jrg. IXX (Tilburg, 1935) bestudeert, ziet men echter dat Knippenbergs liefde niet beperkt bleef tot de zeventiende eeuw; integendeel zij gold evenzeer de achttiende en de negentiende eeuw en het letterkundig leven van zijn eigen tijd. Zij was een gevolg van zijn belangstelling voor de mens in heden en verleden, al overwoog ook het laatste, omdat hij overal de historische achtergrond zocht van verschijnselen in het leven om hem heen.

Hij was dan ook zeker evenzeer historicus als literator, zoals blijkt uit Schetsen uit de Oude, de middeleeuwsche, de nieuwe en de nieuwste geschiedenis, die hij in samenwerking met J. Kleyntjens S.J. uitgaf. Van beiden verscheen op dit gebied ook in 1921 Napoleon Imperator (Bussum, N.V. Uitgevers-Mij. v.h. Paul Brand).

Knippenberg was een meester in het populariseren van de kennis die zijn lectuur hem had opgeleverd. En die kennis was op bepaalde terreinen bijna onbeperkt. Volksgebruiken en volksgeloof, allerlei vormen van volksspelen, heiligenverering, streeknamen en plaatsnamen, familienamen, spreekwoorden en zegswijzen, volksfeesten vooral in Limburg en Brabant, hij wist er vrijwel alles van of hij had er altijd wel iets over, zodat men nooit vergeefs bij hem aanklopte om inlichtingen.

Van deze belezenheid en dit fabelachtige geheugen profiteerden dan ook plaatselijke, gewestelijke en landelijke bladen en tijdschriften. Behalve de reeds genoemde: Helmondsche Courant, Centrum, De Tijd, De Maasbode, Meijerijsche Courant, Sint Jansklokken, Bisdomblad van het bisdom 's-Hertogenbosch, Boekenschouw, De Nieuwe Eeuw, Studiën, De Nedermaas, De Bronk (Limburgs Maandblad), Neophilologus, Tijdschrift voor Taal en Letteren, De Nieuwe Taalgids, Eigen Volk, Brabants Heem, Volkskunde.

In de lijst zijner publicaties, door hem zorgvuldig bijgehouden tot zijn dood, zijn alleen de jaren 1941 tot 1944 wit. In die jaren hield hij zich bezig met de vertaling van een boek van prof. Dr. W. Kosch, dat in 1945 te Helmond verscheen: Pruisen voor den rechterstoel der Geschiedenis. Twee eeuwen van Pruisische veroveringspolitiek in Duitsland, Oostenrijk en Europa. In datzelfde jaar publiceerde hij ook: Van Moerdijk tot Peelland. Zoeklicht over Brabant (Helmond, 1945) en: Kultuur tusschen puin in Noord-Brabant en Limburg (Eindhoven, 1945).

Een schat van gegevens, voor literaire vorsers van belang, ligt opgestapeld in de levensschetsen van Limburgse letterkundigen die hij jarenlang in De Bronk deed verschijnen. Wie bijvoorbeeld iets wil weten over J. D. Dautzenberg, Alphons Laudy, Chrétien Mertz, Emile Seipgens, M. Molenaar m.s.c., P. Kemp, Paul Haimon, Mr. Frans Erens, Felix Rutten, J. Schreurs, mag aan deze schetsen niet voorbijgaan.

Toch geloof ik dat de grootste verdiensten van Knippenberg liggen op het terrein waarop hij thuis was als geen ander van zijn generatie, namelijk de heemkunde en de folklore. Reeds vroeg getuigde daarvan een boekje in de trant der regionale literatuur over het leven van de Limburgse boer: Melters van Dennenhof (1922). In de jaren 1923 tot 1930 zagen achtereenvolgens het licht verzamelingen van Limburgse, Brabantse en Gelderse sagen, in samenwerking met J. Kleyntjens S.J. uitgegeven. Het talloze malen herdrukte boekje van beiden: Van Goden en Helden, ligt in hetzelfde vlak van belangstelling. Van 1957-1961 verscheen van hem en van Fr. S. Rombouts een Heemkundige Bloemlezing in 4 delen (Tilburg, Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis).

Grote voldoening schonk hem dat hij in 1958 de persoon van zijn proefschrift nog eens kon vieren door de uitgave: Reyer Anslo, Parysche Bruiloft. Treurspel, met inleiding en aantekeningen (Zwolle, N.V. UitgeversMaatschappij W. E. J. Tjeenk Willink).

Kan men dit alles voldoende vinden om een mensenleven mee te vullen, toch is daarmede Knippenbergs publicistische arbeid nog niet volledig genoemd.

Hij volgde het tijdsgebeuren met Pro Pace, Tijdzang (Helmond, 1934); In den gloed der Oranjezon (Helmond, 1936), Het Wien Neêrlandsch bloed en zijn dichter (Helmond, 1936), Negen grote Oranjes (Helmond, 1939). Men dient deze geschriften niet naar hun literaire betekenis te beoordelen, maar moet ze zien als populaire behandelingen van onderwerpen die in de tijd van hun verschijning actueel waren.

Ter verpozing als het ware schreef hij een boekje waarin hij zijn levensopvatting gaf: Zon over het leven, Literair-culturele verkenning (Helmond, 1948) en Memoriaal. Herinneringsbeelden (Helmond, 1949). Men leert hem hieruit kennen als een in de grond gelukkig mens, optimistisch door zijn levensinzicht, ondanks de tegenslagen, waarmede hij in zijn gezin te kampen kreeg.

Dit benijdenswaardig optimisme deed hem als schoolleider te Helmond de faam verwerven van een goede vader voor docenten en leerlingen, leider van zo'n kleine, gezellige school als de vooroorlogse tijd die op vele plaatsen van ons land nog kende. Mede door dit onderwijs voltrok zich in Oost-Brabant de culturele emancipatie, die dit gebied thans geleidelijk omhoog stuwt.

De belangen van het onderwijs had hij vroeger reeds op een andere wijze gediend als redactie-secretaris van het blad R.K. Studiebelangen, het orgaan van de gelijknamige vereniging en van de R.K. Lerarenvereniging St. Bonaventura. In zijn kwaliteit van leider ener school der Vereniging Ons Middelbaar Onderwijs in Noord-Brabant schreef hij in 1952: Dr. H. W. E. Moller. Levensschets (Tilburg, 1952) en in 1954 Gedenkschrift bij het 40-jarig bestaan dezer vereniging.

Tussen al deze werkzaamheden door vervulde hij vele spreekbeurten en hield lezingen in zeer verschillende kring; zo bijvoorbeeld op het Derde Congres voor Nederlandsche kunstgeschiedenis te Mechelen in september 1927 over Sacramentshuisjes, voor de Tilburgse Volksuniversiteit Kleine Academie in 1938 over Volkshumor en Levenswijsheid, op het Achttiende Nederlandse Philologencongres te Nijmegen, waar hij sprak over Constantijn Huygens en Eurycius Puteanus.

Als docent voor de opleiding Nederlands aan de R.K. Leergangen heeft hij vele leraren Nederlands helpen vormen. Gevormd in de school van Jan te Winkel hechtte hij grote waarde aan de literair-historische studie van de letteren, wat hem meermalen in conflict bracht met zijn leerlingen. Allen prezen echter de grote nauwgezetheid en toewijding, waarmede hij deze niet altijd even dankbare taak vervulde.

Volledigheidshalve wordt hier nog vermeld zijn werk voor de R.K. Openbare Leeszaal te Helmond, waar hij meer dan 25 jaren de taak van voorzitter vervulde.

Een streng wetenschappelijk vorser is Knippenberg niet geweest. Daarvoor vroegen te veel in zijn oog interessante zaken de aandacht, zodat hij zijn werkzaamheid over vele terreinen verdeelde. Misschien ook moet men in deze veelzijdigheid, die het probleem vermeed, een uiting zien van de emancipatorische ijver die hem bezielde. Deze ijver vloeide voort uit een geloofsovertuiging, die van een zeldzame diepte was. Daardoor gedreven werkte hij rusteloos tot zijn laatste dag. Het gewest waarin hij het vruchtbaarste deel van zijn leven sleet en welks toekomst hij mede bepaald heeft, eert hem als een belangrijke figuur par droit de conquête.

W. H. BEUKEN

BIBLIOGRAFIE

Een overzicht van wat Knippenberg geschreven heeft in boekvorm, in tijdschriften en dagbladen is niet te geven.

Zijn voornaamste geschriften tot 1922 vindt men in de Lijst van geschriften van de leden der vereeniging (t.w. de Vereeniging tot het bevorderen van de beoefening der wetenschap onder de katholieken in Nederland); Leiden, G. F. Théonville, 1922. Hierop verscheen een eerste Supplement van geschriften tot 1930 ('s-Gravenhage, 1931) en een tweede Supplement lopende tot 1940 ('s-Gravenhage, 1941).

Voor zijn bijdragen aan het Tijdschrift voor Taal en Letteren tot 1933 kan men raadplegen het Register van Jaarg. I-XX (1913-1933), Tilburg, 1935.

Van 1933 tot het staken van dit tijdschrift einde 1941 verschenen van hem daarin nog 15 artikelen en 6 boekbesprekingen.

Bijdragen aan De Nieuwe Taalgids tot 1958 vindt men vermeld in het Register op de Jaargangen I-L door Dr. L. Koelmans (Groningen, 1960). Na 1958 heeft hij daarin niet meer gepubliceerd.

Overigens zijn de voornaamste na 1940 afzonderlijk verschenen publicaties in bovenstaand Levensbericht genoemd.

De familie Knippenberg bezit een volledige lijst van al zijn publicaties, door hem met grote accuratesse bijgehouden.