Sèpkes
Ed Schilders
De man die geen
'ober' kon roepen. Dat ik hem goed gekend heb, mag ik niet
zeggen. Ik heb hem een beetje gekend. En dat was een aangenaam
beetje, ook al omdat die schaarse ontmoetingen altijd
plaatsvonden in een café. Of misschien moet ik wel zeggen:
ondanks dat ze in een café plaatsvonden, want over het café
heeft Cornelis Verhoeven ooit geschreven: 'Ik heb eens in een
café heel hard "ober" geroepen om eens te proberen
hoe dat voelde. Het resultaat was dat iedereen het hoorde en
naar mij keek, behalve de ober.' En hij voegde eraan toe: 'Met
praten heb ik altijd pech.'
Afgelopen zondag
overleed Cornelis Verhoeven in een ziekenhuis in zijn
woonplaats Den Bosch, na een leven van 73 jaar en rond de 80
boeken. Met schrijven had hij dus beduidend meer geluk dan met
praten, al is zijn lezerspubliek, zoals dat heet, nooit heel
erg groot geweest. Maar wie hem las, kon niet anders dan onder
de indruk raken van zijn helderheid, de mildheid waarmee hij
dacht, en de uiterste precisie waarmee hij te werk ging. Wie
hem kent, zelfs al is het maar een beetje, kent zijn sierlijke
en precieze schoonschrift met inkt uit een vulpen; het beste
symbool voor de wijze waarop hij ook zijn boeken en
vertalingen schreef. Misschien was hij vooral een auteur wiens
werk gewaardeerd werd, en wordt, door auteurs, vakgenoten, die
maar al te goed weten hoe moeilijk het is om met een vulpen te
denken.
Zou de man van
80 boeken, die zich deels bezighouden met de klassieke oudheid
en filosofische beschouwingen, iets met Tilburg hebben? Zou de
auteur die al sinds jaar en dag in Den Bosch woonde en werkte,
iets te zeggen hebben over Tilburg? Dat waren de knellende
vragen toen ik Cornelis Verhoeven voor het eerst ontmoette
tijdens een feestelijke boekpresentatie van Jan van Laarhoven
Boeken in een Tilburgs café. Temeer daar hij in Udenhout
geboren en getogen was, en Udenhout was onlangs door die grote
stad Tilburg althans formeel opgeslorpt bij de gemeentelijke
herindeling. Maar ik verzorgde in die tijd voor deze krant de
rubriek 'Geschreven Stad', en ik zou het mezelf nooit vergeven
hebben als ik toen had nagelaten Cornelis Verhoeven te vragen
om aan die rubriek mee te werken.
Erg veel
vertrouwen in zijn wat vage toezegging had ik niet, maar dat
zal ongetwijfeld gekomen zijn door de pech die hij altijd had
met praten. Het duurde niet lang of er viel een enveloppe in
mijn brievenbus met zijn eerste bijdrage, niet lang daarna
gevolgd door een tweede. Beide stukken werden gekenmerkt door
de perfecte tastbaarheid waarmee Verhoeven zijn herinneringen
bij de lezer kon brengen. Het een ging over het
bedevaarthuisje van Peerke Donders in Tilburg-Noord, het
andere over het sindsdien nog verder teloor gegane gebied dat
de Rauwbraken heet.
Een kort citaat
uit het stuk over Peerke Donders (let op de terloopse
verwijzing naar de gemeentelijke herindeling): 'Al minstens
een halve eeuw ben ik niet in die buurt geweest en ik heb er
ook geen heimwee naar. Toch kan ik nog altijd niet aan Tilburg
denken, met terugwerkende kracht mijn geboortestad geworden,
zonder meteen ook aan Peerke Donders, zijn kapel, zijn
ingetogen gezicht en zijn sèpkes te denken.'
Wie beide
stukken (nog eens) volledig wil lezen, kan dat op de web site
Cultureel Brabant. Ik heb ze hier
geplaatst als een herinnering aan de man die geen 'ober' kon
roepen, maar die zich als geen ander de dingen kon herinneren.