Koster
In de Brabantse
volkshumor speelt naast meneer pastoor en meneer
kapelaan ook de koster een rol. Over zijn
uitzonderlijke beroep is niet veel geschreven, maar
een korte blik in ‘Het kosterboek’ van een zekere
W.v.K., gepubliceerd in 1925, maak ik op dat het,
zeker in de hoogtijdagen van het roomse leven een
minder eenvoudige betrekking geweest is dan ik als
misdienaar altijd gedacht heb. De katholieke kalender
met zijn talloze rituelen en zijn ver doorgevoerde
symboliek, stelde hoge eisen aan de conciërge van
Onze-lieve-heer. Wie geïnteresseerd is in de humor
rond de koster, mag ik verwijzen naar website www.cubra.nl
(Cultureel Brabant). Daar zijn onder andere
kosterliedjes te vinden, verzameld door Ben Hartman,
een vers van Piet Heerkens over de (domme) koster van
Bakel, en het komische vers ‘Gebed van gekke Trien’.
In een van de liedjes die Hartman optekende, komt het
populaire motief voor van het luiden der klokken bij
een bruiloft. De lichte klok wordt geluid als de bruid
nog maagd is, de zware als ze zwanger is voor het
huwelijk!
In de tijd dat Cees
Robben zijn ‘Prent van de week’ opbouwde met
kleinere tekeningen en langere verzen, gaf hij ook
zijn weergave van een anekdotische voordracht die nog
steeds in omloop is. Toon de koster vindt na de mis in
een bank een kunstgebit. Een dame, Jennemie, meldt
zich even later. Ze zegt dat ze haar gebit heeft laten
liggen. De koster: ‘Ge jokket, want gij het al oew
taanden nog… en liege meude nôot.’ Dan geeft
Jennemie toe dat het de valse tanden van haar man
zijn: ‘Want laot ik dees gebit hier Toon (namelijk
als ik naar de kerk ga en hij thuisblijft) in zènne
dikke kop/ Dan it ie hil d’n vorse worst en al m’n
soepvlees op…’

Robben heeft
diverse, zeg maar ‘kosterlijke’ situaties
getekend. Op de prent die hierbij is afgebeeld, is de
koster aan het werk met kaarsen en kaarsendover. De
pastoor spreekt hem aan: de lamp van de preekstoel is
kapot, en daardoor staat er op die preekstoel ‘geen
licht’. In een andere prent bestelt een man bij de
koster een mis, en hij wil weten of hij vooraf moet
betalen. ‘Jao, vur oe èège bestwil’, antwoordt
de sluwe koster, ‘want zoo gauw ge betaold het,
begient de genade al te werken…’ In het boek ‘Robben
en rooms’ vond ik een prent die de vakkennis van de
koster illustreert. De celebrant vraagt hem: ‘Moet
ik de prefatie zingen köster?’ Het antwoord luidt:
‘Nèè paoter, tis vandaog ’n stille mis… We
zingen alleen mar wè möpkes…’
|