INHOUD CEES ROBBEN
HOME

CuBra

Deze tekst verscheen oorspronkelijk in het tijdschrift Brabants, kwartaaluitgave over Brabantse Taal

Copyright © Ed Schilders & Cees Robben Stichting

 

 

 

CEES ROBBEN

artikelen uit tijdschrift Brabants door Ed Schilders

Kruikezeiker

Hoe oud is het woord ‘kruikezeiker’, de spotnaam waarmee Tilburgers aangeduid worden (en soms ook Dongenaren)? Die vraag werd me onlangs voorgelegd door een taalkundige. Het is zeer waarschijnlijk dat ‘kruikezeiker’ al eeuwenoud is, want het piesen in kruiken om de urine te verkopen als grondstof voor het bleken van laken komt al bij Bredero voor in het toneelspel De Spaanse Brabander. In de taalkunde geldt echter dat een woord pas begint te bestaan als het op papier is vastgelegd, en dat viel erg tegen, wat betreft ‘kruikezeiker’. De vraagsteller kende zelf een gedrukte bewijsplaats uit de jaren ’50 van de vorige eeuw. Ouder is bijvoorbeeld een handschrift met een verzameling Tilburgse dialectwoorden uit 1916, waarin het woord voorkomt als ‘Kruikzijkers’. A. Hallema schrijft over deze spotnaam in 1946 in zijn boek over scheld-, schimp-, en spotnamen, en verwijst daarbij naar een handschrift van A. Sassen, die het woord optekende aan het eind van de negentiende eeuw.

Hoe kan het dat een zo bekende spotnaam, zo weinig in druk verschenen is? Columnisten als Kubke Kladder en Naarus, die al voor de oorlog in het dialect publiceerden, gebruiken haar bijvoorbeeld niet. Terwijl het toch ook altijd een geuzennaam geweest is. Zelfs in zijn befaamde ‘Brabantse scheldprocessie’ (1941) gebruikt Piet Heerkens alleen het kortere ‘kruiken’. Ik denk dat het antwoord op die vraag te vinden is in een prent van Cees Robben. Het is een van zijn prenten waarin hij de tekst de ruimte gaf in rijmvorm. 

We zien drie mensen aan wie door een man een kruik wordt getoond (in het Textielmuseum?). De kruik heeft inderdaad de vorm waarvan men aanneemt dat dit het kruikezeikersmodel is. De man probeert het uit te leggen: ‘Ik zal ’t oe zegge:/ Dees is naa de kruik/ Die vruuger ge wit wel/ zô vur ’t gebruik/ Van jao-uh… of nee-uh/ Want kek zie-de-mar… kek-uh/ Hoe zal ik ’t zegge… Zo gaat het nog twee strofen door, en het eindigt met de regel: Dč zaat in de kruik… Het woord ‘zeik’, of ‘zččk’ is zorgvuldig vermeden. Robben heeft die gęne perfect aangevoeld. Het spreekt vanzelf dat dat ook de reden is waarom ‘kruikezeiker’ nooit in de wat oudere kranten of dialectbundels verschenen is.