INHOUD SWINKELS
HOME
TEKSTEN
AUTEURS
INTERVIEWS
BRAABANS
SPECIAAL

Deze cyclus gedichten behoort tot het bekendste werk van Carel Swinkels. De gedichten werden gedrukt in o.a. 'Noordbrabants schrijversboek' (1980), en in de gelijknamige bundel van de Brandon pers (1978)

Carel Swinkels

DE GODEN SLAPEN

1

Het terras draagt alle sporen

van de goden

 

een gebarsten amfoor

van gietijzer

staat aandachtig voor

een omgevallen zonnewijzer

 

en binnen loopt

de oude generaal

nog steeds in rok:

 

de gouden epauletten

14 - 18 zijn versleten

 

maar de witte roos

bewaard in regenwater

en reeds halfversteend

tot zacht ivoor

glinstert als een

oude beretand

in zijn knoopsgat.

 

Precies een meter achter hem

loopt Jean, de valet de chambre,

hij draagt de avondcape

gevoerd met rose zijde

 

hij weet wel dat de deuren

voorgoed zijn dichtgesneeuwd

en de sleutelgaten volgeteeld

met sterke jonge kakkerlakken

 

maar steeds als de klokken luiden

omdat de veldslag nu gewonnen is

vraagt hij fluisterend

hoe laat wenst U uit te gaan

mon général?

 

 

2

 

De grijze dame schrijft al jaren

op het patienceleitje bij de haard

Roger is back, my dear

Roger is back in town.

 

Zij veegt de woorden van haar lei

met een batisten doekje

en legt de kaarten langzaam uit

zij rilt en roept de dienaar naderbij

 

de wezenloze negerpop

blijft staan en

grijnst slechts

onverdroten.

 

Zij zet het vuurscherm voor het raam

zij neemt de pop behoedzaam

in haar armen

en veegt de roze lippen schoon

 

I love you, zegt ze zacht

I really love you, Roger.

 

 

3

 

De groene dame

met de gele zonnehoed

heeft het water

uit Karlsbad bewaard

in kristallijnen flesjes

die in haar valiesje

van klimop

mogen schuilen

tegen vrieswind

en kou.

 

Er groeit ook zomermos

op haar eens zo

verrukkelijke borsten

maar dat laat zij zo

het zou jammer zijn

een zachtgegroeide

en natuurlijke orde

te verstoren.

 

Wel snuift zij altijd even

als de mist

tussen de bomen kruipt

en de herfstwind

weer doffe stemmen aandraagt

die langzaam

uit een bedreigde hemel

roepen:

 

Bonsoir madame

wij groeten U zeer

de herfst lijkt

reeds nakend

in deze contreien.

 

 

4

Wie niet gelooft

in het verstoorde grint

de eensklaps uitgebloeide lelie,

de appelboomgaard

met de kleine ladder,

de grijze appels

verrimpeld aan de boom

kent van de goden slechts

de buitenkant

 

maar niet de longen

in de klok

de snuifdoos

en de sierbokaal

 

zij staan terzijde

en dekken straks de aftocht

samen met de wandelstok

met gouden knop

het grint glijdt langzaam terug

de lelie staat in bloei

er komen zo te zien

veel appels aan de bomen.

 

 

5

 

Ik denk wel eens

hadden de goden

nog maar dorst

liepen zij nog

maar naakt

door de ochtend

op zoek naar

hoge toppen

van ongenaakbaarheid

de zomerse karaffen

ledigend, als betrof het

een lichte wijn

van vroeg romeinse

allure.

 

Maar nee,

de goden slapen

zij zijn vermoeid

zij slapen door de ochtend

als de ijsbrekers

langzaam vorderend

een pluimpje rook

uitstoten.

 

Heel anders dan

in de dagen

toen er nog

een God was,

altijd en alom

tegenwoordig

en steeds op zijn post

voor een recht en

ordentelijk rokend

offer.

 

 

6

Wij staan gebukt

als in de vroege ochtend

alles harder wordt

en kouder

dan wij dachten.

 

Een kous met een

open grote teen:

de zon mag mooi zijn.

en veelbelovend

in het vroege gebeuren

maar waar zijn de goden

de veelbeproefde

de onvergetelijke

die nu zouden moeten zeggen:

 

er zijn weer

warme broodjes heren

gaat rustig zitten

onze geest komt over U

en zegent allen

die U vergezellen.

 

 
TERUG NAAR BEGIN VAN DEZE PAGINA