Alle 20 genomineerde gedichten voor de poëziewedstrijd van Brabants Landschap.

Brabants Landschap organiseerde in het kader van haar 75 jarig jubileum een poëziewedstrijd met als thema ‘Brabant in de Ban van Buiten’. Er werden 152 gedichten ingestuurd. De jury selecteerde 20 gedichten die in aanmerking zouden kunnen komen voor een prijs.De 20 genomineerden hebben op zondag 27 april jl. hun gedicht voorgedragen. De bijeenkomst werd gehouden op de binnenplaats van het kantoor van Brabants Landschap op het kasteellandgoed Nemerlaer in Haaren.

Ann Langeraet uit België werd door de jury uitgeroepen tot winnaar van de wedstrijd. Eervolle vermeldingen gingen naar: Kees Hermis uit Oisterwijk en Hans Dekkers uit Ulvenhout.


Eerste prijs:

Tableaux Vivants

 

ik heb een venster geplant

in het midden van een weide

een glazen wand

van links naar rechts

met gratis zicht op groen

 

en als ik me soms eenzaam voel

of argeloos gelukkig

zoek mij dan niet

maar tref mij hier

voor mi jn Brabantse schilderij

 

waar de seizoenen nog bruusk stilstaan

en uitbundig weer verdwi jn en

voor een klas van madeliefjes

die wild uitzwermt

en steels een paardebloem

omarmt

 

zo zie ik mijzelf versneeuwen

in een krans van witte kroost

 

vanmorgen stond er plots een koe

voor mi jn raam

ik heb haar laten staan

 

misschien was ze wel verwonderd

over wat ze zag

 

Ann Langeraet

 


Eervolle vermelding:

Voorlopig landschap

 

Het lag er al voordat er sprake was

van tijd, toen het nog leeg was aan

het begin en het nog worden moest

wat het nu is, met zand en bomen, beken

 

Levende blauwdruk van oud land

waarvan het hemeldak door buizerds

opengeschroefd wordt als de dagen

stil, onbestemd zijn en vertraagd

 

Altijd op weg zichzelf te voltooien

blijft het veranderlijk, voorlopig en

oorspronkelijk tegelijk

 

Aandachtig Brabandland dat in

meanderend water het wisselend licht

van de seizoenen draagt

 

Kees Hermis


Eervolle vermelding:

 

Brabant Buiten

 

Laag hangen boven de verdwaasde stad,

rumoer en jachtigheid.

Hun stenen echo rolt en raast,

en door de tijd gedreven,

kerven strakke strepen haast,

mijn al getekend leven.

 

Door koortsig voortijlen bevangen,

in oppervlakkigheid verzand,

zoek ik het land van mijn verlangen,

wijk ik naar de overkant.

 

Waar de tomeloze wereld wegebt

en stilte mij zo innig omvat.

Sprankelend licht zich tintelend voort rept,

speels kleuren strooiend op mijn pad.

Waar, traag gedragen door de lucht,

een buizerd zweeft

op zachte zucht.

Wuivend ruisend hebben dennen

hun zoete geur in hars gevat.

Spiegelend, dieppeinzend water,

rimpelt door een vallend blad.

 

Ik, dorre zwerver van de haast,

bloei op in ommekeer.

’t Verblinde oog verliest zijn waas,

verdoofde oren horen weer.

En in mij wordt,

uit alles wat ik had verloren,

opnieuw de eerste mens geboren.

 

Dit wonder van natuurbehoud,

herwonnen levenskracht,

zo ongekunsteld, puur in eenvoud,

spreidt voor mij haar volle pracht

           ten toon

Dit land, dat is mijn Brabant, buiten.

           Buitengewoon.

 

Hans Dekkers



Brabant in de Ban van Buiten.

 

De grootste analfabeet

wordt poëet in het Brabant

vennen, duinen, hei en bossen

je staat al buiten voor je het weet.

 

Ogen te kort – vogels horen

geuren snuiven met de neus

proef en raak in de ban

zie in de verte die mooie toren.

 

75 jaar Brabants Landschap

een jubileum dag mag herdacht

zij is van ’t goede hout gesneden

deez’ dichter zette gelijk haar eerste stap.

 


 

 

Thea van Dijk-Brandt


De Blauwe Kamer

 

-          landgoed aan de rivier De Mark –

 

 

de blauwe lanen weten van geen tijd

en de rivier volgt wijds zijn eigen lijnen,

de weide bloeit, de vlinders dansen er,

een land kan niet veel mooier zijn,

 

het meisje denkt aan toen: het zorgeloos

genieten, het spelen tussen egelboterbloem

en het groot blaasjeskruid, het kijken naar

de mooie blauwe reiger, zijn jacht op vis,

 

nu schikt zij met bekwame hand de dekens,

zij dooft het licht, het blauwe duister heerst,

een late vogel vliegt voorbij, - de slaap kan

zij niet vinden, de liefde laat haar niet met rust.

 

 

Irene Meijers-Mol



De Haarsteegse wiel

 

 

Om mij te kennen

Moet de de Wiel kennen

De Haarsteegse Wiel

 

Kort nadat ik mijn lief vond

Na onze zoen na zoen

Nam ik haar mee

 

Kijk, dáár zag ik voor het eerst

Het wonder van de ijsvogel

Ademloze overweldiging in blauw

 

Dáár bouwden we vroeger hutten

Dáár zwommen we ’s zomers

Dáár rookten we stiekem en dronken bier

 

Dáár liepen mijn beste vriend en ik

Twee door het leven gekneusde mannen

Zochten houvast bij elkaar

 

Om mij te kennen

Moet je de Wiel kennen

Mijn lief houdt van de Wiel

 

 

Godfried van der Heijden

 



Brabant in de Ban van Buiten.

 

 

Brabant in de ban van buiten,

want wie kent ze niet:

de Mortelen, het Karregat, de Grote Peel

en al die vele parken in het Brabants woongebied.

 

Ik loop er graag te wandelen:

een grote rugzak en mijn wandelschoenen aan,

en de stokken van de Nording Walking

waarmee ik me een weg door Brabant baan.

 

De natuur op zijn mooist.

Nog nèt niet aan de herfst begonnen.

De bladeren zijn groen;

nog enkele zaden pàs ontgonnen.

 

Een wandelkaart…ach… hoeveel heb ik er al bij elkaar?

Eén van de Kampina, één van de Loonse en Drunense Duinen…

Heerlijk om op zondagmiddagen

er met de kinderen door heen te struinen.

 

Je geeft ze een tekenvel met potloden mee

en een loep om te kijken naar elk blad;

elk beestje dat ze vinden en me laten zien…

de Brabantse natuur is een kostbare schat.

 

 

Carla Mennen

 


 


Edele Brabant, Were di

 

 

GIJ Brabant, mijn Brabant, ik heb u zo lief

zacht land, oh zo prachtig, zo machtig en fief

 

vol weiden en akkers, geen een is gelijk

rivieren en vennen, vol stromen, zo rijk

jouw bossen en vlaktes, jouw zand en jouw klei

jouw steden en dorpen, dat al is voor mij

de paden, de lanen, zij rijgen aaneen

de dijken, struwelen en torens dooreen

 

verstilde kapellen voor troost en gebed

ik koester deez’ plekskes die GIJ zoveel he’t

 

de vogels in ’t zwerk, de beesten op stal

jou hoeven, gedoetjes, gastvrij bovenal

 

landerijen, kastelen, zo statig en trots

in heerlijkheid toeven, majesteitelijk, prots

 

o gij pronte vrouwen en gij pronte meens’

ge bent nog met velen, verstrooid hers en geens

 

o rampzalig noodlot, oranje gekleurd

van Leuven en Poppel GIJ ooit werd verscheurd

verdriet, knarsetandend, nog stil, ongehoord

een stuk afgesneden, ik woon slechts in Noord

 

toch van de morgenwarmte tot d’ochtendkou

tot mijn dood dierbaar Brabant, hou ik van jou

en al wat ik voelen kan, horen en zie

mijn geluk bent GIJ, Edele Brabant, Were di

 

 

Leo Willemen



Het bonte land

 

 

Magnetisch werkt het bonte buiten,

het beekgeaderde boerenland,

waar de wandelaar kan struinen

door het reliëfrijk levend zand.

 

Onweerstaanbaar zijn de heide,

het veenlandschap, het pluis, het riet,

de donken, broekbossen en weiden,

de plantenweelde in het dalgebied.

 

Je ontmoet bolle akkers en vennen,

waar aarde breekbaar reikt naar lucht,

waar boven de kanalen en meren

het blauwe trilt van vogelvlucht.

 

Een mozaïek van weiland en kreek,

poelen, loofbossen en sloten;

het trekt aan je: het kronkelwoud

met peppelgroenlicht overgoten.

 

Intens genieten is het lopen

in veerkrachtig juwelig gebied,

begeleid door het Brabantse

water- en windruisende lied.

 

 

Christinanne van de Wal



 

 

Langs de Dommel

 

We waren nog zo jong,

Matthijs.

Je koele handen lagen

als schelpen op mijn huid.

Lief noemde je me, en mooi

en ook, mijn vrouw.

Jij en ik, in lang vervlogen tijd,

ergens langs de Dommel.

 

Tegen de avond,

Matthijs,

omhelsden we elkaar.

Urenlang -de tijd stond nog aan onze kant.

Het was warm,

in het weiland vol broeierige beloften.

Boven ons hoofd hing de geduldige maan

en verzilverde de Dommel.

 

Net als jij koos ik een ander,

Matthijs,

om lief en leed

en het bed mee te delen.

En toch, telkens als het zomert en de maan is rond,

wandel ik over het gras naar het water.

Ik zoek je mond weer, je handen, je ogen,

en laat mijn verlangen stromen naar de Dommel.

 

 

Pia de Jong

 



Wed

 

 

Waar ik de beek oversteek

tussen munt en vergeetmijniet

zingt ze zich zilver een weg

om mijn voet, die haar

verwachtingsvol ontmoet.

 

Waar ik de beek oversteek

en haar gestroomlijnde stem

mij als een tweede huid

voetje voor voetje omsluit

wetten kiezels het eelt.

 

26 augustus 2007.

 

 

Tanya van der Wacht



 

 

Brabant

 

Laagland lantert

tussen uitgestreken dorpen,

mozaïek van gras en akkers.

 

Wolkenvelden slepen

beelden mee van slaperige

hoeven, schuilend achter struiken.

 

In de verte luiert een vertrouwde

tweeling: kerk en kroeg

wiegen met bedaarde wind.

 

Maar in ’t landschap ligt verborgen

onophoudelijk gezwoeg,

het geluk van zweet en ploeg

buigend onder stille zorgen.

 

 

Michel Krott

 



 

 

EIKEN-PROCESSIERUPSEN

 

Wij zijn getooid met krijt-gestreepte vesten,

oranje knopen, haren zilvergrijs.

We lopen in processie streeksgewijs

en kruipen kunnen wij het allerbeste.

 

In bos en veld we bouwen onze nesten

en leggen wegen aan op zoek naar spijs.

Als jullie slapen gaan we stil op reis

en slechten eiken tot de stammen resten.

 

Pak ons maar aan en we branden je rood.

’t Spinsel is taai, waar we kronk’lend in vluchten.

Denk niet te gauw dat ’t met ons is gedaan.

 

Klein zijn we wel, maar we fokken in’t groot.

Vreten gaan wij in de verste gehuchten.

Fris lokt het groen, waar de bomen nog staan.

 

Harrie Govers

 


 


BRABANTS LANDSCHAP

 

 

WANNEER IK DOOR BRABANT RIJD

LANGS DE VELDEN

HEIDE EN BOSSEN

GAAN AAN MIJ VOORBIJ

VOEL IK ME BEVRIJD

WEG VAN DE DRUKTE

DIE HEERST IN DE STAD

IK STAP AF EN

STA EVEN STIL

IN DE BOSSEN

RUIK IK DE HERFST

EN RAAK IK

IN DE BAN

VAN BUITEN

 

IK ZIE EEN PAD

KRONKELEND

TUSSEN DE BOMEN

MENSEN LOPEN

HAND IN HAND

ZOU ER OOIT

EEN EIND AAN KOMEN

AAN AL DAT MOOIS

HET BESEF

OM TE BEHOUDEN

KOMT

WANNEER JE OUDER BENT

EN ZO AF EN TOE

JE VAN DE DRUKTE

AFWEND

 

 

Mieke van Emden

 

 


 

 

Joseph Gindra  (schilder, Jemeppes s. Meuse 1862 – Bladel 1938)

 

               Gindra’s land

                                                                      

               Die het penseel hief in Brabants heem

               om schoonheid te vinden

               waar armoede en lijden was

               ontsloot meer dan hij voorzag

 

                Hij gaat voor mij uit

                ls ik hier zwerf langs oude wegen

                van dorp tot dorp mijn zomerreis

                met Gindra’s land verweven

 

                De boerin bij het hooi en de herder

                groeten de man die langs komt

                in dreven die zich laten heugen

                als het beeld van wat verdween.

 

 

Maarten van Kessel

 



Een  Brabants ven

 

 

een pad rond een Brabants ven

eikels vallen op je hoofd

kleurige bladeren op de grond

ven tot aan de rand gevuld

gisteren nog een regendag

 

een blauwe en een zilverreiger

meerkoeten, eenden, meeuwen

helaas, twee honden in het water

wolken haften, lange draden

zilverkleurige beweging

 

de nooit opgevende Amerikaanse eik

geeft warme herfstgloed

zwavelkopjes op de stompen

langs het pad eindelijk zwarte

maar wit bepoederde bramen

 

vandaag twee keer het ven rond

vijf buizerds wolkenhoog in de lucht

de twee boomvalken van gisteren

niet meer gezien, verder getrokken?

morgen toch weer even kijken

 

 

Lilian Smits

 


 


Drunenseduinen-struinen

 

De wind windt zich om mijn vingers en ik weef de lucht door mijn hand

voor mijn ogen te houden. Enkel wolken-vormen open wonden op 't broze

breekbaar bladerdak. (Ik herinner me hoe ik mijn arm door de jouwe stak

en hoe onze stappen sonoor - geladen geluiden - de massieve stilte door-

braken. De taktaktak-ken geknipt voor en geknapt door onze voeten,

en hoe ik sprak van 'het bos dat naar herfst ruikt en vice versa'. Jij lachte

besmuikt om deze loze woorden die zomaar mijn mond uitfladderden.)

 

Weer loop ik langs het rimpelmeer waar de eenden over bomen varen

die weerkaatst worden op het wateroppervlak. (Ik herinner me dat jij die

gladde spiegel brak, door met wat keien / kastanjes / kluiten grond te gaan

gooien, hoe ik schreeuwde en hoe de eenden zich plooiden in beriette en

bestruikte oevers.) Het water moeten verlaten; ik zit mijn voeten vluchtig op

de hielen want niets ligt hier lamlendig stil te zijn. Het paadje baadt in zand,

de duinen wuiven wervelstof in het rond en ieder moment hopen bladeren op

 

het moment voorgoed hun biezen te pakken. Dit is geen tijd van vertrekken

of simpelweg verrotten. Weldra klampen de bomen hun brakke botten nog

wat dichter in hun holle stam. (Ik herinner me hoe jij wel de benen nam, jij

vloog en boog niet voor herfst- of winterstormen, 'wind je toch niet zo op'-

maar dat klonk slechts als geruis in je oren.)

 

 

Nelleke Honcoop



De Peel, augustus 2007

 

 

kuieren over

paadjes waar ooit mijn overgrootvader met

zijn handen de plaggen stak uit natte grond

zijn blaren gesprongen

 

thuis zat zijn vrouw boven

weer een wiegje

blauwe ruitjes

stof voor de ramen

verschoten van de zon

 

nu loop ik hier

de heide bloeit

drab op het water roept: loop op mij!

een koe loom

een pad, een adder

dit stille land, ik kan er tegen leunen

 

mijn ogen zijn spleetjes

mijn tenen blauw

 

ik ben verliefd op een verleden dat ik nooit heb gekend

 

 

Renée Jenniskens



Buitenmens

 

 

Ik sta met beide schoenen in de grond

mijn broek beschermt tegen de wind

vossen klimmen langs mijn been

in mijn jas bewaar ik kleine dieren

vogels spelen in mijn haar

het zonlicht vangt mijn kroon

 

als ik ooit omval

word ik vuur.

 

 

Jacoline de Heer

 



Essentie

 

De wolkensmid

smeedt gouden ijzers

op het aambeeld oliezwart

 

de houtelf

geeft de eik instructies

bereid u voor op strijd en smart

 

azuren flarden klare winter

gezwind verscholen

in de daken

 

vervuld van angst

door eerder treffen

wetende: ’t zal er kraken

 

en plots weerklinkt de houtduifhoorn

 

een zwaar gordijn artillerie

regent barsten in de bast

gevolgd door gulden schichten

 

hij buigt de eik, hij zwiept en siddert

soms wekt hij twijfel

zal hij zwichten?

 

Heilig was hij, heilig blijft hij

ondanks dit vuur

op zijn blazoen

 

maar strekken deed hij en strekken zal hij

door zwart en goud

herrijst het groen

 

daar staat hij

tot de kern geschonden

met vocht en vlammen overdekt

 

maar overeind

zijn vruchten torsend

en ook, onwetend, mijn respect

 

dan zegt de stem

van een accountant

zo mannen, dat was spannend hoor

 

pagina 16

meterstanden

en geef de koffie even door

 

en in gelijkstroom luwt Gods toorn

 

 

 

Thierry Dinjens