Belevenissen van een Juffertje in 't Groen
door Anouk Reefman
 

Hazeldieven

Er bestaat een eigenzinnig dartel streepje onder de bosbewoners die de herfstverkleuring altijd vèr voor is. Een notenkrakertje pur-sang, dat met zijn clowneske gedrag mijn mondhoeken, met het waaien van de wind mee, doen omkrullen.

De herfst toeft al een tijdje getint door de duizend-en-één kleuren groen van het gebladerte. De biomassa draait gewichtig haar top-uren.
En ja, het is volop stoofperen en notentijd op de Pettelaer.


Een streepje herfst.

De beuken-, hazel- en walnotenbomen laten tig-tig vruchten vallen, begeleidt door de wind die niet langer zachtjes ritselt, maar bij vlagen hard waait. De zonnestralen worden passend spaarzamer, zeker qua intensiteit. Ze schijnen van veel verder weg op ons plekje van het halfrond.


Een lichtdoorval op ons halfrond.

In de ochtend verademen deze ‘Riants du Soleil’ het vocht naar boven.
Het merendeel van de bosdieren verkast onmiddellijk naar de hoogste regionen voor een louterend zonnebad tussen de takken.


De groene specht neemt een zonnebad.

’s Middags speelt de zon langs schaduwen van voorbijtrekkende wolken in een afwisselend golvenspel. Samen maken zij een continu bewegend dambord over het veld met wit bloeiende boekweit voor ‘t huis.


Een veld bloeiend boekweit.


Boekweit en profiel.

Een prachtige dag.

Vandaag besluit ik om op de weidedoorgang bij de nieuwe dassenburcht hazelnoten te rapen. Het is er voorzichtig lopen, want je rolt zó onderuit met al die gevallen hazels. Ik heb een mandje meegenomen en één voor één pluk ik de nootjes uit de diepe afdrukken van paardenhoeven.
Oké, geen hazelnootboortor dit jaar, zo’n beest dat in elke vrucht een gaatje heeft geprikt. En de oogst is ook nog eens veel rijker dan voorgaande jaren. Zullen onze dasjes heus geen probleem mee hebben.

Al snel zoek ik de dikste nootjes tussen het valfruit uit en voel me daarover een beetje schuldig. Het zegt weer veel over de mens, al gaat het maar over één mandje op tienduizend vruchten.

Hoor ik plotseling een snerpend ‘chip’, ‘chip’, ‘chip’ boven me, dat gepaard gaat met een ruisend geritsel. Ik houd even mijn adem in en probeer het geluid thuis te brengen. Ik herken ’t wel?
Neuh, t is geen muis die daar hoog is beland, het is een eekhoorn!
Een eek die zijn geluid maakt alsof ie pepertjes in zijn neus heeft.

 
Nou, en ècht wel dat ie op zijn beurt gulzig blijkt!
Dit eekje voelt bovendien eerst eens even fijntjes aan elke jas van de hangende nootjes of het formaat ‘m wel bevalt!

Hij gaat zonder schroom voor de aller-dikste hazelnoten daarboven.

Tjonge jonge. Ik schiet een serie foto’s en pas dan zie ik het nest, hoog in een boom. Krijg nou wat! Zou dat een eekhoornnest zijn? Maar die zag ik nooit eerder.

De eek klimt er bovenop en zijn koppie verdwijnt naar binnen, zijn staart krult een groot vraagteken op de takken.
Vervolgens vliegt Eek, met gevoel voor show-timing, als een heuse Icarus van hot naar hazel-her.

Christus-te-paard!
Ik vlieg het land over naar huis, waar binnen de zoveelste pan stoofperen klaargemaakt wordt. Kaneel en fruitsuikers komen me tegemoet.
“Nou? Je raadt het nooit: ik weet waar de eken geboren zijn!”
Waarop een laconiek “ts-ts” volgt, na het zien van de foto’s.

“Een eek, juffert, jongt meestal in een soort volgestopt, ondoorzichtige kom en wel boven in een drievork-tak van een naaldboom.”
“Oh ja? En wat is dit dan?”
“Da’s een eek die een mens in de maling neemt!”


a ja, een juffert begint er wat van te begrijpen.