Belevenissen van een Juffertje in 't Groen
door Anouk Reefman
 

 

In het Honderd

Kijk, een Juffert moet wàt doen om aan egels te komen. Ik weet nog steeds niet waarom ze het vertikken om bij ons in het bos te wonen.
Er zijn wel een paar reacties binnengekomen van lezers, zij het op een beperkt aantal van mijn prangende vragen. Dat een vrouwtjes- of mannetjesegel geen eigen geslachtelijke naam draagt heeft het meest tot de verbeelding gesproken[1]. Ideeën over de oorzaak van een selectieve toebedeling van namen blijven vooralsnog uit. Wel een koe en stier, een reegeit of bok maar geen egelien en egeleo?


Petieterig en sprieterige egeltjes.© Willem Vreeburg

Het splitsen van (on)benoemde zoogdieren in de categorie profijtdieren en bijkeukenbeesten levert vooralsnog geen inspiratie op voor oorzaken/antwoorden [2]. Welke theorie of wetenschap zich met die ongelijkheid bezighoudt blijft ook openstaan. ‘Egologica’ biedt daarom geen aanknopingspunten en de boel lijkt voor mijn innig gewenste neuzigen in het honderd te lopen. En resulteert zo nìet in een toekomstige aanwezigheid van een honderdtal locale egeltjes.


Drie kleine egeltjes zaten op een hoop.

Ik vraag me wel eens af of niet-alledaagse vragen of ideeën meer sjoege opleveren als we er een recept van gebak of cake tussenplakken.
Dan leest u een juffert over profijtdieren en bijkeukenbeesten, en ongemerkt gaan we over op een passende hoeveelheid eieren en de afweging van citroen dan wel vanillesmaak.
Sommige lezers voelen zich pas geroepen om te reageren als pertinente onzin de boventoon voert.


Wie trakteert er straks nog op egelpeertjes?

Ondertussen heeft deze Juffert nog niet de moed opgevat om aan egelzorg te beginnen. Naar verderop uit dit stukje zal blijken, is dit een vrij intensief karwei en zoiets levert geen voldoening op als het enkel resulteert in panklare hapjes voor de grotere gestreepte of roodharige neuzigen onder ons (dassen en vossen).


Panklare hapjes?

Echter, zeker al tien jaar ontbreekt het aan sporen van lege egeljassen, en ik wil dus de locale egelloosheid niet afdoen met een verwijzing naar een menu van andere zoogdieren. Zeugjes en beertjes en rekels als stilzwijgend geaccepteerde boosdoeners? En wat als er bijvoorbeeld wèl nog ergens vrouwtjesegels uithangen en de mannetjes collectief hebben besloten er de brui aan te geven (verkeersslachtoffers)?


Een (l)egel of een verkeersregel?

Feit blijft dat veel zoogdieren wel een eigen geslachtelijke naam hebben en egels niet. Is het zo vanzelfsprekend om ‘niets’ als waarheid aan te nemen? Waarom (niet)? Of wachten we op een definitieve plek op de rode lijst voordat we hem of haar als egel ‘zien’ en vragen we ons af waar we aan voorbij zijn gegaan?


Een pot nat stikt in een mcdonaldsdrink

Deze juffert pleit voor democratisering van de natuur. Allen hebben recht op een gelijkwaardige plek, waardering en aanzien. Een eventueel onderscheid tussen hoge en lage ordes onder zoogdieren is inmiddels wel bien passé hoor! Zoveel hebben we er nou ook niet meer van rondlopen. Als we cultuur al sinds 1950 democratiseren [3], kan dat onderhand NU toch ook met de natuur?


Egeltjes bij de hand nemen?© Familie Maris

Verbeter de wereld, begin bij jezelf, deze Juffert wil een start met wezenlijke woorden en daarmee zorg en aandacht voor àlle zoogdieren. Ziet u trouwens zelf nog wel eens ergens een egel? Wanneer was dat voor het laatst en leefde het beestje nog? Is de verkeersintensiteit van boven de rivieren zoveel groter dan in Brabant, dat ze daar over tig egelopvangcentra beschikken en wij er maar één hebben en wel in een uiterste puntje van de provincie Brabant (Roosendaal)? Of gaat het zo goed met de Brabantse egels, behalve op de Pettelaar als postzegel?


Een hongerig egeltje.

Nou wil ik best komend voorjaar voor de opvang van verweesde egeltjes zorgen. Maar dan wel mèt het vooruitzicht dat die bijdrage noodzakelijk is en zin heeft. Menselijke zorg voor kleine egeltjes is veel en geen vrijblijvend werk, leerde ik uit de praktijk van de Hilversummer egelopvang. Wellicht vallen er meer Brabanders voor te interesseren, want Hilversummer succes-egels worden tegenwoordig ook in onze Efteling uitgezet!? Je zou toch zeggen dat ze die beestjes daar beschermen om ze in ieder geval op ‘eigen’ grondgebied te kunnen behouden?


Ee n Couveuse egeltje

Pasgeboren mini egeltjes zijn in eerste instantie couveuse gebonden en nog afhankelijk van moedermelk uit een piepklein poppenflesje. Er zijn ook peuteregels en die worden bij diverse mensen thuis in de tuin grootgebracht. Voorwaarde is dan dat de tuin omheind is en ‘egelproof’. Egeltjes zijn nieuwsgierige neuzigen, zij kruipen overal in, op, achter en komen zo wel eens met hun koppie vast te zitten, hetgeen het egeleinde kan betekenen. Opvang egels eten het liefst zacht kattenvoer uit blik, en schrik niet: als je vier egeltjes hebt, gaat dat er met kilo’s tegelijk doorheen.

 
Egelopvang & eten.

Voorwaarde is dan ook het maken of aanschaffen van een speciaal egelhuis met een slurf, zodat buurtpoezen het laten afweten. Zo’n huis heeft een eetkamer en een slaapkamer. Hooi, stro, blaadjes en oude handdoeken vormen een bed waar ze willen slapen of de winterslaap doorbrengen tot aan het voorjaar.


Egel-huis © F. Maris

Heb je de egels nèt goed op gewicht, gaan ze de winterlang slapen en als ze wakker worden kun je weer opnieuw beginnen, zodat ze genoeg reserves hebben om elders zelfstandig te leven.


Winterslaap tot de warmere lentedag.

Ondertussen is het van belang dat de egels niet te vertrouwd worden met mensen. Want zijn ze eenmaal klaar voor het grote zelfstandige werk, dan wordt het er niet gemakkelijker op als de egel zomaar spontaan toeloopt naar elke mens dat zijn pad kruist.


fffffffood!

Hun wilde gedrag moet dus zo goed mogelijk intact blijven en dat valt niet mee. De egel is namelijk een ontstellende viespiet en poept overal, ook in, op en achter de etensbakjes. In de drinkbakjes (water!) drijft met grote regelmaat van alles rond. Als egels eten, smakken ze zo luidruchtig dat burengerucht niet lang uitblijft. Ze brommen tegen elkaar, of blazen als ze balen en jawel: ze fluiten hun moeder als ze de weg kwijt zijn!

Kortom zorgegels zijn eigenlijk zeer aanwezig. Hij/zij beschouwt de mens zonder gêne als zijn persoonlijke Matsoembo, die dagelijks voor hun afwast en het hok verschoont en het eten rijkelijk serveert.
Van meet af aan, elke dag, ook in weekenden en vakanties.


Eten met poep is geen gezonde vaste prik.

Nu zorgen wij hier voor veel beesten, een paar meer maakt dus niet veel uit in de dagtaak. Toch zou ik het zeer waarderen als u verder mee wilt denken over de noodzaak hiervan.
Alvast bedankt uit het honderdste hart van dit juffertje.



[1] Inmiddels weet ik dat een vrouwtjes- of mannetjesegel NIET benoemd wordt, of het moet ‘Egelin’ en ‘Egeluit’ wezen, dan wel de Engel (met dank aan Cees van de Wouw, Hennie Appel en Joep Eijkens). Of gewoon de egel als ‘bijkeukenbeest’ negeren en er waar nodig een ‘zeug’  van maken, net als bij de cavia’s?( Bart Heinsbergen)  

[2] Mijn internetvriendin Cococee meent dat het om boerderijdieren gaat als een beest wèl een eigen geslachtelijke naam draagt. Ooit waren we allemaal boeren? De rest zijn volgens haar ‘kleine dieren’ en die blijven onbenoemd. Het één-pot-nat kenmerk van bijkeukenbeesten, onderschrijft ze met de eigenschap van egels (ook in het nest al) die de gewoonte hebben om te spugen op hun lijf. Waarom ze dat precies doen is onbekend, het heeft met een speciaal reukorgaan te maken (Jacobson).De egel raakt er van in grote opwinding. (Over spugen: uit folder Natuur en Vogelwacht, Alblasserwaard)

[3] Eerder haalden we cultuur als Kunst met de grote K, als pieken van de beschaving, uit de edele stadsschouwburg en democratiseerden het cultuurbegrip naar ‘geleefde cultuur’. Cultuur was niet langer enkel voorbehouden aan intellectuelen en kunstenaars. Het gaat sindsdien om alledaagse uitingen en levenswijzen van mensen. Zowel om de manier waarop men dingen ervaart als om de manier waarop men die ervaring vervolgens uitdrukt (Anil Ramdas over de oprichting van het Centre of Contemporary Culture studies te Birmingham in een inleiding op ‘Het Minimale zelf en andere opstellen’ van Stuart Hall 1991, SUA A’dam)