B i j z o n d e r  n a t u u r l i j k
door Wim van de Wouw

 - Werk in het dennenbos -

Na mijn uiteenzetting van het hakhoutbeheer, ga ik nu verder over het beheer en onderhoud van de naaldhoutbossen. Vooral over het onderhoud van het hier meest voorkomend bostype n.l. het grove dennenbos, of wel de pinus sylvestris. En wat gaat allemaal vooraf voor zo'n bos z.g. kaprijp is?


Stuifmeelbloem van de denneboom


Vrouwelijke bloem van de denneboom

Ik wil beginnen met de aanplant van het bos, en het verdere beheer, van voor de tijd dat alles ook in de bosbouw werd gemechaniseerd.
Het aanplanten geschiede in het voorjaar, en zo nodig nog in de vroege zomer.

Uitgaande van een met ploeg of schop bewerkte bodem, waarmede ook de onderliggende harde oerlagen waren gebroken, kon met de aanplant worden begonnen.
Met schop of steek werden door één man de sleuven gestoken waarin de jonge aanplant moest worden gepoot.

 
Een plantgatensteek

Het plantmateriaal, was eerst opgekuild, om uidroging van de wortels te voorkomen, en was gebundeld in bosjes van 100 stuks, deze bosjes werden losgemaakt. Als de plantbodem droog of erg los was werden eerst de wortels in een ton met water nat gemaakt en dan door het zand gewreven, dat zich door het vocht aan de wortels hechtte, zodoende werden betere aangroei- resultaten bereikt.
Gelijk na het poten in de sleuf moest de plantsleuf goed met de voet worden aangestampt.
Het was zwaar werk en vooral het planten was zeer belastend voor de rug, omdat er steeds in gebukte houding gewerkt moest worden, en er continu doorgewerkt  moest worden.
De man die de sleuven stak, gewoonlijk de oudste, kon regelmatig rusten omdat hij door de planter toch niet  kon worden ingehaald.
De plantdichtheid bedroeg gewoonlijk zo'n 10.000 stuks per hectare.
Als er teveel uitval was moest er in het volgend jaar nieuw pootmateriaal  tussen geplant worden, dit noemt men ,,inboeten”.

Als de stand van wilde konijnen te groot was, moest rondom het beplante perceel een gaasraster geplaatst worden om vreetschade door de konijnen te voorkomen.

 
Een boswerker

Na zo'n 10 tot 12 groei-jaren, afhankelijk van de grondkwaliteit, kwamen de eerste opbrengsten en kon er gedund worden.  Zo'n dunning bestond gewoonlijk uit stammetjes van ongeveer 15 cm. omvang. Die waren vooral geschikt als bonenstaak, of daklat voor de rieten of strooien daken, de zwaardere exemplaren werden verkocht als hopstaken, de kopers waren gewoonlijk afkomstig uit het dorp Schijndel, waar in het verleden veel hop werd geteeld. Zo'n eerste dunning bracht gewoonlijk 5 tot 20 cent per staak of lat op, naar gelang de kwaliteit en dikte.

 
Het uitsnoeien

De tweede dunning gebeurde afhankelijk van de groei tussen de 15 en 25 jaren, het z.g. ,,sliethout” dat was het hout dat geschikt was voor licht mijn- en paalhout.

De bomen waren inmiddels gegroeid en werd om de zoveel tijd gedund, zo'n dunning bestond dan uit geriefhout zoals schoorbomen en steigerhout en voor timmerwerken die met rondhout werden uitgevoerd.
Elk jaar werden publieke houtverkopen gehouden, daarvoor werden de gevelde bomen en het andere hout op z.g. ,,koopen” gelegd en genummerd waarna het dan door een notaris werd geveild.
Voor het echter zover was, moest het hout eerst met de spanzaag of bijl worden geveld en uitgesnoeid en werd op de schouder door één of twee man uitgedragen, tot aan de weg, waar het in ,,koopen” werd gelegd.
Dit alles was zeer zware arbeid, dat dikwijls ook nog slecht betaald werd.

Na de veiling door de notaris moest er door de kopers in een of ander boscafé afgerekend worden en werd er niet alleen aan de notaris geofferd, maar eveneens aan Bachus, met het smoesje dat dit laatste offer de kou die geleden was moest verdrijven.

Aan de kopers, meest boeren- tuinders en aannemers, werd gewoonlijk één of twee weken de tijd gegeven het gekochte hout te ruimen.
Veel van dit gerief hout werd voor gebruik eerst gewaterd wat inhield dat het in een sloot, vijver of gracht werd gegooid, waar het dikwijls in bleef liggen tot het gebruikt werd.
Dit wateren was bedoeld de duurzaamheid van het hout te verhogen. Door het water wordt zetmeel aan het hout onttrokken, met als gevolg een grotere duurzaamheid en kwaliteit.
Het hout dat niet gewaterd werd, werd voor gebruik gereed gemaakt, door het met een z.g. schilschop van de schors te ontdoen, dat was om insectenvraat [meutel] te voorkomen, en het drogen te bevorderen.


Een schilschop

Het hele jaar werd er in de bossen gesprokkeld en werden dode takken met lange haken van de bomen gebroken, uiteraard alleen als door de boseigenaar een sprokkelvergunning was verstrekt, wat gewoonlijk een paar kwartjes per jaar kostte.
Het gesprokkelde hout werd met de kruiwagen naar huis gereden, of op de rug naar huis gedragen.
Dit werk gebeurde meest door kinderen van arbeiders die het, erg genoeg, in die tijden niet zo breed hadden, maar mee moesten helpen letterlijk en figuurlijk ,,Het vuur brandende te houden”.
In de zomer werden er ook veel bosbessen geplukt, die hier St. Jansbizzeme werden genoemd en op andere plekken weer ,,Klokkebaaien”, dat was verschillend.
En een rijke vogelstand bevolkte het bos.
Na 80 tot 100 jaar kwam de kaalkap, wat inhield dat de hele opstand gekapt werd. De daarvoor geschikte bomen werden op kwaliteit en bruikbaarheid geselecteerd, voor stuthout in de kolenmijnen en om verzaagt te worden tot plank en balkhout. Slechte kwaliteit werd verkocht als brandhout.

Een zware dunning of kaalslag werd gewoonlijk uitgevoerd door een houthandelaar die betiteld werd als ,,Houtbreker”, en gewoonlijk de opstand of dunning per kubieke meter of per stér [stapel kub. meter] had gekocht.
Als de bomen met de snoeibijl waren uitgesnoeid en met de kantelhaak gekanteld om het snoeien aan beide kanten goed te kunnen uitvoeren, werden de bomen met het paard uitgesleept.


Kantelhaak
.
Het slepen

De voerman moest het paard door en langs zo weinig mogelijk snoeihout mennen, want dit snoeihout werd ook  weer uitgesnoeid en tot musterd gebonden.
Dit gebeurde op dezelfde manier zoals beschreven bij hakhout, maar deze musterd was van veel mindere kwaliteit dan de musterd van schaarhout.

Bij erg koud weer werd door de houthakkers een vuurtje gemaakt van een z.g. ,,harsdas” die bestond uit een lekkende harslaag gewoonlijk in de top van de boom, zo'n ,,harsdas” kon zo worden aangestoken. Het walmde wel vreselijk, maar het gaf onder schafttijd toch enige warmte.

 
Een harsdas

Met de bomenklem werd de dikte en met de meetband de lengte van de bomen gemeten, waarna in het tabellenboekje, de inhoud kon worden afgelezen, om zo het totaal van de kubieke meters te berekenen.

 
Schuifmaat boomklem


Kubeerboek


Kubeertabellen

Een groot probleem ontstond door de import als bodemverbeteraar van de Amerikaanse vogelkers [Prunus-Serotina] later genoemd de ,,Bospest”. Door het ontbreken van een natuurlijke vijand werden hele bospercelen overwoekerd.

Door bestrijding van dit onkruid, vooral door de natuurbeschermingsorganisaties, is dit kwaad grotendeels uitgeroeid, dit  echter ten koste van vele manuren en flinke financiële offers.

 


Bospest rooien

Deze lang niet volledige beschrijving over het werk en de exploitatie van het dennenbos, voor de tijd van de mechanisatie, eindigt hier.

De mechanisatie van de bosarbeid is begonnen met de komst van de kettingzaag, en nadien volledig gemechaniseerd.
Tegenwoordig worden de bomen uitgereden met traktoren  en z.g. Dumpers, die zelfs tot in de moerassige broekbossen het hout verwijderen.
Ik vrees dat door de bodembeschadigingen veroorzaakt door deze zware machines, die met wel 10 ton lading uit de meest ontoegankelijke terreinen gevelde bomen verwijderen, grote schade aan natuurterreinen word aangericht. De toekomst zal het leren, ik hoop dat ik ongelijk heb.

Ook in de jaren '50 van de vorige eeuw zijn m.i. grote fouten gemaakt door de verkoop door boseigenaren van het bodemmos uit de dennenbossen.
Met grote vrachtwagens werd het mos afgevoerd. Dit mos werd gebruikt  naar ik meen voor de Azaleateelt.
Hierdoor ontstond uitdroging van de bosbodem, vooral in de jaren 1957 en 1959 die zeer droog waren.
In de plaats van de mossen kwam de grassoort ,,Bochtige Smele”, en waren insectenplagen aan de orde van de dag.

 
Te veel insecten

Dit is verleden tijd. Maar beste lezer geniet op uw wandelingen in de bossen, van de rust, bezie de heksenkringen, en alle schoonheid die het bos te bieden heeft, luister naar vogels en laat alles staan.
En waardeer zonder al teveel kritiek [we laten allemaal wel eens een steek vallen] het werk en de inspanningen van de instellingen die dit genieten mogelijk maken.

Mijn gezegde is:

Wie kritiek heeft op het mijne

Hij gaat naar huis en kijkt naar het zijne

Vindt hij daarin geen gebreken

Hij kome terug dan mag hij spreken

 

Met groeten van:
Wim v.d.Wouw


Snoeihout