Zoals
Sneeuwwitje...
voor Tosca
Zoals
Sneeuwwitje in haar schrijn van dromen,
ligt nu mijn
liefste slankgelijnd
en argeloos in
sluimering verfijnd,
bevlokt door
roze bloesems uit de bomen.
En mij
troubleren anemoonaromen,
terwijl zij
vredig ademhalend deint,
zo teder, dat
het zelfverwijt weer schrijnt,
haar vaak
verrukt te hebben zonder schromen.
Om deze broze
vrede te bewaren
streel ik haar
weelderige, bruine haren,
kus
vlinderachtig haar ontloken mond.
De hoofse Dood
zou haar misschien zelfs sparen
en net als ik
ontroerd, rond blijven waren,
als hij haar zo
sereen in dromen vond.
(Zes minnaars,
1950)
Melancholie
Waarom ik
triestig ben, ik weet het niet,
maar ik kon hier
ook met een zoontje vissen
op dartele
forellen,
terwijl ik nu,
alleen in suizelend riet,
niet eens een
liefste strelen kan.
Het driftig
water met verflenste bloesems
stroomt heen
in schaduwen der
zomerbomen
en droevig
klinkt
een enkel
merellied...
(In rijping,
1952)

(voor Gerard den
Brabander)
Als grand
seigneur in slonzig pak
biedt hij een
vriend met gulle gestes
van harte klare
en tabak
der laatste
centen die hem resten.
Een minnaar, die
een vrouw wil testen
tot in haar
adeldom en zwak.
Voor vrijheid
blijft hij dwingers pesten
als tierend,
zwierend, lyrisch wrak.
(Bagatellen,
1957)
N’importe
qui...
de telefooncel
van mijn nieuw
geloof
staat nu
doorzichtig open
konkreet en
irreëel
ik draai voor
mijn plezier
de nummers van
de mogelijkheden
want ik leef
hier
en elders los
van mijn verleden
krijg ik intiem
kontakt
dan streef ik
naar kommunikatie
totdat de
vrouwestem verzakt
in wonderlijk
diepzinnig suizen
een vreemde
symphonie
van bijna
monotone stemmen
die mij van
erotomanie
nu eens
vervoeren dan beklemmen
(Eigen credo,
1958)
