Herfst
De
grijze lucht is dichtgevloeid, de winden
Zijn
nukkig. Asters bloeien in mijn tuin,
De
perzik is nog groen, maar geel en bruin
Van
blaren is de grond onder de linden.
Gist’ren
nog reed ik door het losse duin;
Een
wisseling van kleuren, die verblindden
Haast,
was de schoonheid van het eerst’ ontbinden:
De
macht’ge glorie van het wordend puin.
Zo
wordt het winter, lief; wees niet bevreesd,
Wanneer
de losgebroken stormwind gieren
Zal,
lijk bezeten door een boze geest.
Of
als de takken krakend om ons zwieren
Zullen,
wees dan niet bang voor dat tempeest:
Wij
kunnen in ons hart de lente vieren.
Uit:
‘At her casement’, Tilburg, z.j.