Augustus
Op het veld, het koren,
Het zingende, suizende, zachte koren,
Blonde zangers
Gouden helmen
Krijgers zonder wapendos.
Tusschen het koren, bloemen, bloemen,
Helle, roepende klaprozen rood,
Vurige droomen
Flikk'rende vlammen
Zoo in leven, zoo weer dood.
Tusschen het koren, maaiers, maaiers,
Zeisende, zingende, wreede maaiers
Het koren buigt
Het koren valt
Het koren suist niet meer.
En de rilde roepende klaprozen rood
Zoo in leven, zoo in dood
Zij vallen
Zij dooven
Zij leven niet meer.
Nu zingen de zwaaiende maaiers hun lied:
Het koren is dood, het koren is dood,
Op blonde lijven, druppels rood,
Dat zijn de wiegende wuivende bloemen
Dat zijn de klaprozen, rild' en tood.
Nu is het koren, het koren dood. |