Seizoenen
O wisslende seizoenen van het jaar,
die altijd eender altijd anders keert:
gij hebt mij bonte regelmaat geleerd
en groei en bloei, herlevend wonderbaar.
O lente, die de knoppen openscheurt;
o zomer met uw al te weeldrig haar;
o herfst, die stooft uw duizend vruchten gaar;
o winter, die stil donker in mij neurt!
O wisslende seizoenen van het hart,
hoe raakt gij nimmer in elkaar verward,
wanneer gij wentelt wild en roekeloos?
O schone regelmaat die nooit verstart:
lente die smacht, zomer met uw gebloos,
herfst die bemint, en winter die verhardt. |