Dichter
und Bauer
Diep
in het boerenland ben ik geboren,
Maar
daarmee is dan alles ook gezegd;
’k
Heb hot en huu geroepen maar de voren
Die
ik geploegd heb lagen nimmer recht.
Ik
liep op hoge klompen maar het koren
Dat
ik gezaaid heb, deed het altijd slecht;
En
sprong en stond het varken naar behoren
Dan
kwam nóg van het zaad geen big terecht.
Nu
zaai ik enkel nog wanneer ik dicht
En
zie: de oogst is haast niet te verzetten,
De
paarden zweten voor het halve mes.
De
hengst springt in ’t oktaaf van mijn sonnetten
En
reeds in het sextet draaft vederlicht
Het
veulen met een smetteloze bles.
|