HOME
SPECIAAL
TEKSTEN
AUTEURS
INTERVIEWS
BRABANTS

Print pagina


Victor Vroomkoning

Vijf gedichten in een korte autobiografie

Victor Vroomkoning studeerde Nederlandse taal- en letterkunde en filosofie te Nijmegen. Tot 1995 was hij werkzaam in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs. Hij is medewerker van het Kritisch Literatuur Lexicon (inzake de schrijvers A. Alberts en Frans Kusters). Een enkele andersoortige publicatie daargelaten, publiceert hij uitsluitend gedichten. Zijn werk werd/wordt opgenomen in een groot aantal Vlaamse en Nederlandse literaire tijdschriften. Zijn gedichten worden geregeld gebloemleesd en werden nogal eens onderscheiden. Zijn gedicht 'Vuilniszakken' behoort inmiddels tot de canon van de Nederlandstalige poëzie.

VUILNISZAKKEN

Zoals ze daar 's morgens

op de stoep tegen elkaar

aan geleund warmte zoekend

in hun plastic jassen

staan te wachten, grijs,

vormeloos, vol afgedankt

leven, tegelijk broos

en weerloos. Je zou ze

weer naar binnen willen

halen, je ouders

wachtend op de bus.

 

Vroomkoning was voorzitter van de Johnny van Doorn prijs, is sinds jaar en dag voorzitter van de SNS-Literatuurprijs, en is jaarlijks als jurylid actief voor de Gelderse Kunstbende. Hij treedt geregeld in het hele land op. Onlangs gaf hij in het kader van 'Keer dan het getij en schrijf!', initiatief van het Anjerfonds, een masterclass poëzie.

Hij publiceerde een zevental bundels:

De einders tegemoet (De Stiel, Nijmegen, 1983)

De Laatste Dingen (Wel, Bergen op Zoom, 1983)

Klein Museum ( Agathon, Houten, 1987)

Echo van een echo (Manteau, Antwerpen-Amsterdam, 1990)

Oud Zeer (Manteau, Antwerpen-Amsterdam, 1993)

IJsbeerbestaan (De Arbeiderspers, Amsterdam, 1999)

Verloren Spraak (Fado Press, Tilburg 2000).

Samen met collega-dichter Jos Versteegen stelde hij een bloemlezing van funeraire poëzie samen: Een zucht als vluchtig eerbetoon (Meulenhoff- Manteau, Amsterdam-Antwerpen, 1995).

Onder het pseudoniem Stella Napels publiceerde hij de geruchtmakende bundel Lippendienst (De Arbeiderspers, Amsterdam 1997).

Vroomkoning schrijft over de kleine, intieme dingen des levens, over ouders, kinderen, liefde en dood, over wat zich tussen mensen ontwikkelt, wat ze ontroert, wat hem daarin ontroert.

Het meest wezenlijke voor Vroomkoning is dat de werkelijkheid bestaat uit een beperkt aantal relaties, die alle datgene in zich dragen wat de dichter in een interview, de onontkoombare breking' noemt. Dichten is dan wel een creatieve daad maar een die het leven stolt; wat was, blijft; wat is, moet eerst verleden worden, verwerkt, totdat het wordt ingelijfd bij wat blijft.

De dichter put doorgaans uit eigen ervaring. Wat hij niet uit eigen of afgeleide ervaring kent, krijgt nauwelijks plaats in zijn verzen.

In het gedicht Bedrijvigheid (uit: IJsbeerbestaan) zegt hij het zo:

 

BEDRIJVIGHEID

Ik heb veel meegemaakt.

Vanaf mijn eerste dag

zocht ik mijn ouders

in mijn ouders tot hun

oogopslag vanmorgen.

Ook leefde ik veel levens

tussen vrouw en kinderen,

kreeg steeds kennis aan

de vrienden die ik had.

Onderwijl bereisde ik

de halve wereld in mijn

land, verhuisde aldoor in

mijn stad en zwierf door

de vier tuinen van mijn

tuin. Ik keek mijn ogen

uit naar het weekdier

in mijn dagelijkse bad,

herlas mijn twintig boeken

twintig maal, herschreef

mijn honderd verzen

onophoudelijk en had lief

alsof ik nooit had liefgehad.

 

Vroomkoning schrijft toegankelijke, ogenschijnlijk autobiografische, anekdotische verzen. De kleine, persoonlijke dingen om hem heen, zijn microkosmos, maken hem en de lezer iets duidelijk over het leven in het algemeen. Zijn gedichten werken bij de lezer dan ook meer op herinnering en herkenning dan op verbeelding en verwarring.

Alle bundels, alle gedichten, vertonen een vrij grote consistentie in toon, thematiek en beeldspraak. De toon is die van ingetogen drama, van stilte na de storm. Het waait, sneeuwt en ijzelt in zijn gedichten, men overwintert of schaatst, eenden en vissen zitten vastgevroren in vijvers. De dichter redt ze (soms) en daarmee ook zichzelf (soms). Zoals in:

 

TUIN

Tuin weer slagroomtaart,

hier en daar een wakkere

krokus, kaarsje wegens

het verjaren. Te mooi

om aan te snijden met

maat vierenveertig.

Toch moet de vis gelucht

onder het borstplaat

van de vijver.

 

Weer terug achter het

warme kijkglas tel ik

de achten die ik achter-

liet. Alleen bij sneeuw

de kraakheldere afdruk

van mijn ijsbeerbestaan.

 

Er is veel stilstand, veel dood in zijn verzen. Niet omdat hij die omarmt, integendeel: omdat hij die tracht te ontkomen, compassie heeft met mensen die 'stilstaan', figuurlijk of letterlijk, bijvoorbeeld zij die voor de dood uit leven.

 

UUR U

Vader en ik, wij zijn de luidkeelse

zwijgers. Ik hoef maar moeder

te fluisteren, of daar gaan we

met zestig minuten oorverdovende

stilte. Hij was al een man van halve

woorden, maar sinds haar dood

hoeft niets meer uitgesproken.

 

Af en toe hoor je hem slikken,

glinstert er iets aan zijn ogen

maar zijn gezicht een masker van

papier-maché, een bedje ijskoude

asperges zijn biddende vingers.

 

Achter hem trouwt hij haar,

zijn vingers in de hare, zijn kop

lachend naar haar toegenegen.

 

De gedichten van Stella Napels, unaniem bestempeld als erotische poëzie, laten een heel andere kant van het dichterschap van Vroomkoning zien. Macht en geweld staan hierin centraal:

 

UIT RIJDEN

Hier is je sleutel, rinkelt hij.

Hij zal ervan lusten.

 

Onderweg, beide handen aan het stuur,

ben ik weerloos onder zijn vingeren.

 

Geen mens die onder de ijlte

van mijn stof zijn geile spin

vermoedt tot in de kilte van mijn grot.

 

Ik zoek de boom

waarmee ik hem de dood insla.

 


NAAR BEGIN VAN DEZE PAGINA