Ton
van der Meer
Geschiedenis
van de bibliotheek der Theologische Faculteit in Tilburg en haar kapucijnenboeken
Pater Piet Cools
(afbeelding links) is in 1911 in Tilburg geboren. Hij werd missionaris
van het H.Hart. Deze congregatie is hier in Tilburg beter bekend als
paters van de Rooi Harten. Deze naam kregen ze wegens het rode hart
dat ze in de beginjaren op hun toog droegen. In 1967 werd pater Cools
benoemd tot bibliothecaris van de Theologische Faculteit Tilburg.
Bibliothecaris zonder bibliotheek. In hetzelfde jaar was immers de TFT
opgericht. Verschillende bisdommen, orden en congregaties besloten te
gaan samenwerken wat betreft de opleiding van hun kandidaten. De
achterliggende gedachte was dat ook voor de katholieke kerk de tijd
niet stil stond. Dat er minder kandidaten kwamen was een gegeven.
Belangrijker was dat de initiatiefnemers verzekerd wilden zijn van een
bijdetijdse, pastorale en wetenschappelijke vorming. Vooral de eis tot
kwaliteitsverbetering is de aanzet tot het ontstaan van de huidige
theologische faculteiten. Goede bibliotheekvoorzieningen zijn daarvoor
noodzakelijk.
De Theologische Faculteit Tilburg
Het begon allemaal in 1963 op een
studiebijeenkomst van professoren van groot-seminaries. Eén van de 66
dogmatiek-professoren, pater Luchesius Smits, kapucijn, hield een
toespraak. Zijn rede: "De urgentie van de studie-reorganisatie
voor de Nederlandse Groot-Seminaries" kan gezien worden als het
startsein tot het ontstaan van de theologische samenwerkingsverbanden.
De cijfers waren duidelijk. In mei 1963 telden de Nederlandse
groot-seminaries voor zielzorgers 1929 studenten met tenminste 383
professoren (gastdocenten niet meegerekend). Het grootste had 188
studenten met 14 professoren; het kleinste 16 studenten met 9
professoren. Van het grootste belang in de ogen van de deelnemers was
echter dat de kwaliteit van de opleidingen omhoog moest. Als centrale
vraag voor de toekomst in de opleiding tot zielzorger stond de
onderlinge verhouding tussen cultuur, beroep en wetenschap voorop. De
culturele vorming moet breed genoeg zijn om de student in staat te
stellen zichzelf en de mensen van zijn tijd te begrijpen. De opleiding
is gericht op een priesterlijke bediening die afgestemd moet zijn op
de hedendaagse mens in zijn eigen cultuurgebied. De professoren
behoren deel te nemen aan wetenschappelijk onderzoek. Uit eigen
ervaring zullen zij dan kunnen laten aanvoelen hoezeer de theologie
zoekende kan zijn. Op welke wijze zij de kommer van de moderne mens om
de diepste zin van zijn bestaan overneemt, verheldert en begeleidt. Om
dit te bereiken moest de hele structuur van de groot-seminaries
grondig veranderen.
In Udenhout stond het groot-seminarie
van de paters kapucijnen. De kapucijnen hadden uitstekende contacten
met de R.K.Leergangen in Tilburg. Tilburg als vestigingsplaats voor
één van de gezamenlijke opleidingen lag voor de hand. In 1964
besloten de paters kapucijnen, de missionarissen van het Goddelijk
Woord en de missionarissen van de H.Familie samen te werken in het
Gemeenschappelijk Instituut voor Theologie in Tilburg. De
R.K.Leergangen boden klaslokalen aan voor de studenten uit Udenhout,
Teteringen en Waalwijk. Tijdens de eerste jaren van het Instituut
kwamen er o.a de missionarissen van het H.Hart en de bisdommen van ‘s-Hertogenbosch
en Breda bij. Ze wilden via een nieuwe stichting, verbonden aan de
Katholieke Hogeschool te Tilburg, een erkende theologische faculteit
aan die Hogeschool oprichten. In 1967 werd de TFT opgericht. In de
eerste jaren was de financiering van de TFT geheel ten laste van de
initiatiefnemers. Docenten, en ook de bibliothecaris, kwamen van de
samenwerkende groot-seminaries. De studenten kwamen binnen als
kandidaten voor de bisdommen, orden en congregaties. In de thuisbasis
konden zij beschikken over een "eigen", vaak zeer goed
voorziene bibliotheek.
Pater Cools werd dus bibliothecaris
van een faculteit die nog geen eigen bibliotheek had. Van het algemene
beginsel: "een goede theologische faculteit kan niet zonder een
goede bibliotheek" was iedere participant overtuigd. Dit beginsel
moest pater Cools in daden omzetten. Hij ging op strooptocht. Het
resultaat van deze strooptochten kan gereconstrueerd worden vanuit de
eerste meters boeken van de TFT. Bezocht en gestroopt werden de
bibliotheken van de missionarissen van het H.Hart, missionarissen van
het Goddelijk Woord, missionarissen van de H.Familie en de
minderbroeders kapucijnen. Deze boeken zijn niet voorzien van de eigen
stempel van de TFT. Bijna voorzichtig is er een briefje ingeplakt met
de woorden "In bruikleen bij de bibliotheek van de Theologische
Faculteit Tilburg". Tussen de buit van pater Cools staat af en
toe een zielig boekje met een eigendomsstempel van de TFT. Voor de
opbouw van zijn bibliotheek kon pater Cools putten uit de grote
collecties van vroegere seminaries.
In de beginjaren werd de dynamiek van
de TFT uitgedrukt door de plaats; in de buurt van het station in
Tilburg. In een tijd dat de economie geleidelijk aan de normerende rol
van de godsdienst gaat overnemen was de eerste huisvesting van de TFT
in het voormalige gebouw van de Kamer van Koophandel bijna van een
symbolische betekenis. In dat gebouw was meer rekening gehouden met
boekhouden dan met een boekerij. De boeken en tijdschriften die binnen
kwamen kregen een plaats op zolder en in de kelder. En overal waar
maar ruimte was. In de Stationsstraat had de TFT geen bibliotheek. De
TFT was een bibliotheek.
Als in 1970 de TFT een rijksbijdrage
gaat ontvangen, kan een begin gemaakt worden met het in stand houden
en het uitbouwen van een degelijke theologische bibliotheek. De
TFTbibliotheek zorgt geleidelijk aan zelf voor de aanvulling van de
eigen collectie. Er ontstond plotseling een enorm luxe-probleem. De
gezamenlijke seminaries hadden een boekenbezit van ruim 2.500.000
banden. De rijkscommissie van Advies inzake het Bibliotheekwezen
bevestigde dat de bibliothecaire waarde van dit boekenbestand in zijn
totaliteit aanzienlijk was. Men overdrijft niet, stelde zij vast, met
de bewering dat het een wezenlijk deel uitmaakt van het Nederlandse
boekenbezit. In december 1973 verscheen het rapport "De
katholieke kerkelijke bibliotheken in Nederland". Pater Cools is
in datzelfde jaar in februari overleden. We kunnen veronderstellen dat
hij bij het begin van deze rapportage zijn bijdrage geleverd heeft.
Dit rapport geeft aanbevelingen met het oog op de optimale
functionering van deze bibliotheken binnen de Nederlandse
kerkprovincie en binnen het Nederlandse bibliotheekwezen waarvan zij
een wezenlijke component vormen.
De TFTbibliotheek

Bij de dood van pater Cools bestaat
de TFTbibliotheek pas enkele jaren. Als beginnende wetenschappelijke
bibliotheek behoefde zowel het onderdeel dat direct nodig is voor het
goed functioneren van de opleiding, als ook een uitgebreider bestand
dat noodzakelijk is voor onderzoek aanvulling. Naast de boekerij van
het eerste uur, verzameld door pater Cools uit de collecties van de
participanten heeft de TFT slechts een kleine, maar zeer
gespecialiseerde collectie van het voormalig Liturgisch Centrum te
Nijmegen verworven. In samenspraak met de eigenaars komt de commissie
met het voorstel de bibliotheken van de paters kapucijnen, van het
bisdom ‘s Hertogenbosch en misschien die van de missionarissen van
het H.Hart bij de TFT onder te brengen. Met de paters kapucijnen was
al in beginsel overeengekomen hun bibliotheek in zijn geheel over te
nemen. Verspreid over verschillende depots telde deze collectie
300.000 banden, met 110.000 verschillende titels. Het bisdom ‘s
Hertogenbosch zocht nog naar een mogelijkheid om de collectie van
100.000 banden van het groot-seminarie Haaren onder te brengen bij de
Katholieke Hogeschool Tilburg. De missionarissen van het H.Hart
overwogen hoe hun collectie van 30.000 banden vanuit het gymnasium en
de 65.000 banden van hun groot-seminarie op den lange duur dienstig
kon zijn aan de Tilburgse opleiding.
Een collectie van deze omvang kan
enkel een plaats vinden binnen een universiteitsbibliotheek. Dit
kerkelijk boekenbestand kan zeer zinvol functioneren binnen de
Katholieke Hogeschool Tilburg. Deze bestaat juist uit faculteiten van
menswetenschappen. De Katholieke Hogeschool Tilburg wordt Katholieke
Universiteit Brabant. In 1974 wordt bij Koninklijk Besluit de TFT
erkend. Hiermee is dan de basis gelegd dat de bovengenoemde
bibliotheken bij de TFT geplaatst kunnen worden. In deze periode
verhuist de TFT naar de nieuwbouw op de campus. Het wetenschappelijk
aspect van de reorganisatie van de groot-seminaries is hiermee
verzekerd. Seminarie-professoren moeten voortaan voldoen aan de eisen
die aan universiteitsprofessoren worden gesteld. De TFTstudenten
kunnen gebruik maken van het college-aanbod en de culturele
manifestaties van de universiteit. Er komen studenten die geen
kandidaat zijn van een bisdom, orde of congregatie. Zelfs vrouwen, de
eerste als religieuzen, doen haar intrede.
Pater Cools heeft een bibliotheek
samengesteld van handboeken, standaardwerken, naslagwerken,
bronnen-materiaal en tijdschriften die in de eerste behoefte van de
opleiding voorziet. Deze kwam op de TFTleeszaal. Of de universiteit er
enige symboliek in zag; de TFTleeszaal kwam op de hoogste verdieping.
Het dichtst bij de hemel. Onder de nieuwbouw waren enorme kelders.
Deze boden ruimte om de uitgebreide kerkelijke collecties in
afwachting van hun inwerking op te slaan. De mogelijkheid om de
bibliotheken van Haaren en de kapucijnen over te nemen wordt door de
TFT met beide handen aangegrepen. Haaren had een grote centrale
bibliotheekruimte. Alle boeken stonden daar volgens vakgebied
geordend. Een goede catalogus om het juiste boek te vinden was daar
niet noodzakelijk. Bovendien was het de gewoonte dat de Haarense
professoren hun eigen bibliotheek inrichtten. Op den duur kwamen de
belangrijkste professorenboeken terecht in de seminarie-collectie. Bij
de kapucijnen is dit totaal anders. Ieder klooster heeft zijn boeken
en geen enkele kapucijn kan een boek "het mijne" noemen . Al
naargelang de specifieke behoefte van klooster of kloosterling worden
in naam van het klooster boeken aangeschaft.
Minderbroeders kapucijnen
Een kapucijn heeft geen eigen boeken.
Om de armoede beter te onderhouden en om alle verkleefdheid aan
aardsche zaken en alle bijzonderheden in het gebruik daarvan allengs
uit de harten der Broeders weg te nemen, bevelen wij, dat er in al
onze Huizen een behoorlijke bibliotheek zij. (Citaten uit de
kloosterregel van de kapucijnen zijn cursief gedrukt.) Een bibliofiele
kapucijn is tegen de kloosterregel. Het voorschrift geen eigen boeken
te bezitten werd zeer ernstig genomen. Indien eenige Broeder
bevonden werd eigenaar te zijn, zal hij van alle bediening der Orde
beroofd worden; doch indien iemand dusdanig bij zijnen dood bevonden
werd -hetgeen God verhoede- worde hij van de kerkelijke begrafenis
beroofd; en evenzoo hij, die zonder vergunning... , boeken of eenige
andere zaak buiten onze kloosters in bewaring zal geven, worde als
eigenaar gestraft. Heerzoon, heerbroer, heeroom een prachtig boek
cadeau doen werd bij de kapucijnen niet op prijs gesteld. Als het
gebeurde, ging het boek regelrecht naar de bibliotheek voor
gemeenschappelijk gebruik. Indien het nodig en nuttig was stelde het
klooster boeken beschikbaar. Hiermee zijn we meteen op een kenmerk van
de kapucijnen-collectie gekomen. Er zitten geen persoon-gebonden
deelcollecties in. Alleen in sommige boeken van na 1960 is er een
persoonsvermelding. Wel werd soms een boek voor langere tijd ter
beschikking gesteld aan een pater. Dit wordt dan op het titelblad
vermeld met "ad usum fratris...". Hij was dan gerechtigd het
op zijn kloostercel te bewaren.
Niet alleen de kapucijn had geen
eigen boeken. Zelfs de afzonderlijke kloosters niet. De provincie was
de eigenaar. De algemene bibliothecaris kan, volgens het reglement van
1910 "Over de bibliotheken" de grotere werken plaatsen in
die kloosters, waar ze, om het gebruik, het beste thuis horen. De
stempels in de boeken kan men zien als een eigen reis- en
verblijfdocument. Hoe meer stempels, des te bewogener is het leven van
het boek geweest. Deze stempels zijn een uitdrukking van de
kloosterlijke gelofte van armoede en gehoorzaamheid. Indien mogelijk,
is één exemplaar voldoende voor de hele provincie. Het boek gaat
waar het gelezen wordt. Een boek heeft een functie. Het moet gelezen,
bestudeerd of bemediteerd worden. Het moet dienen voor studie, nuttig
zijn voor het apostolaat of opwekken tot stichtelijk leven. Een
ongelezen, "maagdelijk" boek hoort niet in een
kapucijnen-collectie. Een kapot gelezen boek heeft de hoogste staat
van volmaaktheid bereikt. Als het de moeite waard is, geeft
restauratie het eeuwige leven.
De eeuwenoude leefregel van de
minderbroeders kapucijnen, een uitwerking van het geestelijk testament
van de heilige Vader Franciscus, is duidelijk. En dewijl hij, die
Christus, het boek des levens, niet weet te lezen en na te volgen,
geene leer heeft om te kunnen prediken, daarom bevelen wij den
Predikanten, opdat zij Hem bestudeeren, dat zij niet vele boeken
meedragen, dewijl toch in Christus Jezus alle schatten der goddelijke
wijsheid en wetenschap zijn. Doch de boeken, die hun noodzakelijk
zijn, zullen zij in gemeenschap hebben en niet in het bijzonder, zoals
altijd de meening geweest is van onzen zeer geliefden Vader. En om de
armoede beter te onderhouden, en uit de harten der Broeders alle
genegenheid en bijzonderheid te verbannen, beveelt men, dat in al onze
kloosters eene middelmatige kamer zij, waarin men de H.Schrift, de
godvruchtige en H.H.Vaders, en andere noodzakelijke boeken zal hebben;
doch de nutteloze boeken der heidenen , die de mensch meer
wereldgezind dan christelijk maken, zullen in onze kloosters niet
toegelaten worden; en indien er eenig was, zal men het volgens de
beschikking van de P.P.Generalen of Provincialen den eigenaars
wedergeven of verbranden. Dat teruggeven en verbranden is een
vertaling van het woord "eliminentur". Het moet meteen
verwijderd worden.
Het kapucijnenleven zelf is een
geleefde navolging van de boodschap van Christus. Op goed geluk en in
het volste vertrouwen op God gingen zij rond. Zonder geld, zonder
reservekleren, zonder schoenen. Als leer al taboe was voor hun voeten,
dan zeker voor hun boeken. De toestand van vele kapucijnen-boeken kan
omschreven worden als "provisorisch gebonden in karton",
"in onbedrukt papieren omslag (zoals uitgegeven)" of
"geïmproviseerd gebonden in afwachting van een echte
binder". Volledig in hun geest zou men bij deze boeken beter
kunnen spreken over een blote-voeten-band.
In dit voorschrift van de
kapucijnen-constitutie doemt het beeld van een monnik op uit de roman
"De naam van de roos" van Umberto Eco. Rijkelijk verluchte
handschriften en kostbare banden zijn een gruwel. Zelfs liturgische
boeken moeten bij de kapucijnen van een degelijke eenvoud zijn. De
Missaals en de Breviers, alsmede al onze andere boeken, moeten
eenvoudig gebonden zijn, zonder gezochte en kostbare sloten. Prachtige
banden enkel om te pronken of indruk te maken kwamen niet voor.
Studie en wetenschap
Ook in het klooster gold: jong
geleerd is oud gedaan. De kapucijnen in de Nederlanden wilden
aanvankelijk, eind 16e eeuw, het gebruik van boeken binnen enge
grenzen houden. " Nieuwelingen mochten slechts één godvruchtig
boek tot hun gerief hebben. Wat verder onthouden moest worden, moesten
zij zelf noteren in een klein schrijfboek. Met hun
schrijfpapier en ganzenpennen moesten ze wel profijtig omgaan. Bij de
oudere religieuzen waren er die iedere week, ja dagelijks, een nieuwe
pen moesten hebben of ze inkorten. Terwijl goede religieuzen zich soms
jarenlang met dezelfde konden behelpen, al schreven zij ook
boeken." (De historische informatie in dit artikel komt vooral
uit het 10delige werk van pater Hildebrand; De Kapucijnen in de
Nederlanden en het prinsbisdom Luik; Antwerpen, 1945/1956. Citaten uit
dit werk staan tussen aanhalingstekens.)
Deze levenshouding is niet strijdig
met een degelijke wetenschappelijke onderbouwing van hun studie en
pastoraat. Hildebrand’s conclusie van het wetenschappelijk peil van
de studies plaatst het boekenbezit van de kapucijnen in een juiste
context. " Stellig stonden de Kapucijnen inzake wetenschap niet
op het peil van de Jezuïeten, die bijna heel hun leven met studie
bezig zijn, al is het ook veelal met letterkunde. Bij de Kapucijnen
streefde men mèèr naar een praktisch doel; men zocht eigen volmaking
en wilde zich bekwamen voor de biechtstoel en mèèr nog voor het
predikambt." Kwaliteit moet, luxe is uit den boze.
Pastoraat
De minderbroeders horen bij de
bedelorden, die vanaf de 13e eeuw ontstonden. In de leefregel van de
kapucijnen, in 1528 ontstaan als een zelfstandige tak van de
minderbroeders, staan twee evangelieteksten centraal. Hun ideaal is
Christus navolgen in zijn armoede. Niet met een boekje in een hoekje,
maar kwetsbaar in het volle leven. Hun levenstaak is apostolaat. Dat
wordt bepaald door de opdracht van Christus aan zijn apostelen. Hij
riep het twaalftal bij zich en zond hen twee aan twee uit. Goud-,
zilver-, noch kopergeld moogt gij in uw gordels dragen, geen tas, geen
twee onderkleden, geen schoeisel, geen reisstaf
meenemen,...(Matteüs,X,10). Elk klooster telde minstens twaalf
minderbroeders. Prediking en biechthoren was hun voornaamste opdracht.
Brugman was een minderbroeder. Helder, eenvoudig en duidelijk. De
predikanten zullen zich onthouden van verfijnde, opgesmukte en
gezochte woorden. Zelfs de meest eenvoudige kerkganger moet het
kunnen bevatten. De kleinheid van de eigen kerken kan men als een zeer
strategische zet beschouwen. Vanuit hun kloosters trokken zij er op
uit om in de grotere kerken te gaan preken.
Voor de eenvoudige gelovigen zorgden
zij ook als een speciale vorm van apostolaat voor eenvoudige
gebedenboekjes. "Kapucijnenuitgaven zijn meestal van geestelijke
aard. Veelal kleine onooglijke boekjes, die men thans door het gebruik
geheel versleten terugvindt. Een bewijs hoe die affectieve literatuur
door de godvruchtige zielen gretig werd verslonden."
De bibliotheek
Hun leven is een navolging van
Christus. De vossen hebben holen, en de vogels in de lucht hebben
nesten; maar de Mensenzoon heeft niets, om er zijn hoofd op te leggen
(Lucas IX,58). Armoede volgens het evangelie is hun ideaal.
Zelfs de kandelaars voor de eredienst moeten van hout zijn. Deze
armoede komt ook tot uitdrukking in hun gebouwen. Wat niet strikt
nodig is, wordt niet gebouwd. Onze kerken zullen klein en armoedig
zijn, doch stichtend, eerzaam en zeer zindelijk. In het koor staan
eenvoudige koorbanken voor het koorgebed. De enige andere
gemeenschappelijke ruimte is de eetzaal, de refter. De
bouwvoorschriften hiervoor zijn ook strikt. De hoogte van den
refter moet in verhouding staan tot zijne lengte, maar over het
algemeen zal hij niet hooger zijn dan 3.80 M., uitgenomen het geval,
dat de lucht zeer slecht zou zijn, dan mag hij een weinig hooger
gemaakt worden. In de kloosterregel staat dat de boeken geplaatst
moeten worden in een "conveniens locus", op een geschikte
plaats. Later wordt dit vertaald tot "eene middelmatige
kamer". Gewoonlijk was dit de ruimte boven het koor. Ook werden
vaak boeken en tijdschriften ter consultatie in de refter geplaatst.
Ze mogen niet meegenomen worden. In het reglement van 1910 "Over
de bibliotheken" staat dan ook nog steeds: "De in omloop
zijnde tijdschriften en couranten worden, om te verhinderen, dat zij
verloren geraken, na lezing, ordelijk opgeborgen in een daartoe
bestemd kastje in den refter." In opleidingshuizen stonden
vroeger de boeken in de klaslokalen. Op de cellen was er geen
boekenplank. Als men al een boek had, kon dat bewaard worden op een
plank aan het voeteinde van de brits, die eens per jaar met Pasen van
nieuw stro voorzien werd. De kapucijnenkloosters verschillen dan ook
zeer veel van de indrukwekkende abdijen, waar kostbare bibliotheken de
geleerdheid en voortreffelijkheid van de orde ten toon spreiden. Om
van bisschoppelijke en pauselijke paleizen maar niet te spreken. Deze
opvatting van Christus navolgen klonk velen als een ketterij in de
oren. In de eerste jaren van hun bestaan werden de minderbroeders van
de H.Franciscus wegens hun grote nadruk op de armoede van Christus die
zij wilden naleven dan ook vaak van ketterij beschuldigd.
De kapucijnen in de Nederlanden
De minderbroeders ontstonden in de
13e eeuw als volgelingen van Franciscus van Assisië. Tegenwoordig
zouden we zeggen dat hun armoede-ideaal vanuit het evangelie enigszins
fundamentalistisch in de oren klinkt. Zelfs van hun eigen familienaam
zien ze af. Ze krijgen een kloosternaam gevolgd door de naam van hun
geboortestad. Er zijn sinds 1882 30 kapucijnen geweest die "van
Tilburg" als plaatsnaam voeren. Hun levensstijl is uitermate
bevorderlijk voor hun pastoraat. Frank en vrij kunnen zij gaan waar de
bediening hen roept. En ze kunnen weer gemakkelijk voor een nieuwe
opdracht naar een ander klooster gestuurd worden. Een verhuiswagen is
niet nodig. Als ze al een schoenendoos zouden hebben, kunnen hun
persoonlijke bezittingen daarin vervoerd worden. Zelfs hun kleding is
standaard. Dat de habijten niet langer zijn dan tot de enkels,
breed elf palmen en voor de zwaarlijvigen twaalf. Het koord zorgt
voor de finishing touch.
Hun werkterrein is de brede kringen
van het volk. De overgrote meerderheid was noodgedwongen even arm,
zonder dat ze de levensregel van Franciscus volgden. De levensregel is
streng. Het leven is sterker dan de leer. Op de bruiloft van Kana
veranderde Jezus water in wijn. En zijn kleren waren klasse. Soldaten
onder het kruis dobbelden er om. Al spoedig werd er gevraagd; mag het
iets meer/minder zijn? Er waren zeer felle disputen over. Kerkelijke
en wereldlijke overheden bemoeiden zich er mee. De drang tot kerk- en
kloosterhervorming leidt in 1528 tot het ontstaan van de kapucijnen.
Eind 16e eeuw komen zij met de
Spaanse legers de Nederlanden binnen. In Maastricht (1609), ‘s-Hertogenbosch
(1611), Breda (1625) en Velp bij Grave (1645) worden kloosters
opgericht.
De overwinning van de Staatse legers
had de sluiting van de kloosters in ‘s-Hertogenbosch (1629) en Breda
(1637) tot gevolg. In 1644 trokken zij zich officieel uit de Hollandse
Zending terug. Velp wordt hun enige missiepost. Voor Rome was
Nederland een missiegebied. In wat voor situatie zij verkeren is
duidelijk uit een van hun meest geconsulteerde handboeken: Pastorale
missionariorum. Het is geschreven door de dominicaan J.Verjuys, van
1657 tot 1667 missieprefect in de Hollandse Zending. In 1664
publiceerde hij zijn "Pastorale missionariorum". Het
handboek voor priesters die volgens Rome werkten in de "missie in
de door ketters bezette delen van de Nederlanden". Het
TFTexemplaar was aan flarden gelezen. Onlangs is het gerestaureerd. Op
het voorblad staat dat pastoordeken van Velp dit boek "anno
1670" geschonken heeft aan de "bibliotheca pp.capucinorum
Velpensium". Met dezelfde hand staat hier op de titelpagina
"capucinorum velpensium 1760". "Wellicht heeft men in
1760 voor Velp een lijst van boeken opgesteld".
In 1796 werd de orde in de
Nederlanden opgeheven. Alleen het klooster van Velp blijft over. In
1810 moet ook dit laatste klooster ontruimd worden. Op voorwaarde dat
ze geen nieuwe leden zouden aannemen, mocht het weer in 1814 betrokken
worden. Willem II, de koning, gaf in 1840 verlof om weer kandidaten
aan te nemen.
Vanuit hun enige overgebleven
kloosters in Velp en Brugge begint in 1845 samen met België de
wederopbloei van de Nederlandse kapucijnen. De afscheiding van België
in 1830 speelt in de geesten door. Nadat in 1880 de 34 stemrondes in
de Belgisch-Nederlandse provincie niet tot enig resultaat leidde,
greep Rome in. Rome benoemt de overste van Velp tot provinciaal van
een zelfstandige Nederlandse provincie. Hij neemt zijn intrek in het
nieuwe klooster in Tilburg. De nieuwe zelfstandige Nederlandse
provincie heeft kloosters in Velp (1645), Handel (1851), Langeweg
(1876) en Tilburg (1879). Met Latijnse les aan twee jongens in een
spreekkamer beginnen in 1887 de kapucijnen aan een eigen opleiding. In
1894 komt vanuit Rome een aansporing om met een eigen doortimmerd
opleidingsprogram te beginnen. Er wordt zwaar over nagedacht. Na
ongeveer een jaar werd het totale studieprogram voor klein- en
groot-seminarie naar Rome opgestuurd. Het kon op èèn velletje uit
een schoolschrift. In het geheel 24 regels. Spoedig daarna werd er
echt serieus werk van gemaakt. Toen in 1918 de R.K.Leergangen in
Tilburg werd gevestigd ontvingen de meeste leraren van het
klein-seminarie hier hun opleiding. In 1920 kunnen de kapucijnen
schrijven: "De professoren zijn gegradueerd of hebben een
speciale opleiding genoten." De opleiding en vorming van eigen
leden krijgt de volle aandacht.
De kapucijnen worden grotendeels een
Brabantse orde. Hun studiehuizen zijn alle in Noord-Brabant. Het
klein-seminarie is in Langeweg bij Terheijden. Toen dit in de oorlog
werd vernield, was dit in afwachting van de nieuwbouw in Oosterhout
enige tijd in Tilburg gevestigd, onder andere in het R.K.Militair
Tehuis. Het noviciaat en de missieprocuur waren in Tilburg. Het
groot-seminarie in Helmond, Den Bosch en Udenhout. De opleiding voor
de broeders was in Udenhout. Als ze parochies aannamen was dat op
plaatsen waar de wereldheren liever niet benoemd werden. Vanuit
Babberich (1883) bij Zevenaar aan de Duitse grens namen zij de
zielzorg onder de Nederlandse gastarbeiders in Duitsland voor hun
rekening. In IJmuiden waren ze werkzaam onder de kanaalgravers. In
Rotterdam bij de havenarbeiders. Vaak stonden hun kloosters in de
buurt van gasfabrieken in grote steden. Zij deden aan jeugdwerk in de
buurten waar het hard nodig was.

Het is dan ook niet toevallig dat de
kapucijnen in Tilburg hun klooster vestigden op de Korvel. Dicht bij
de arbeiders. In die buurt waren grote wollenstoffenfabrieken. In 1905
vertrokken vanuit de Tilburgse missieprocuur de eerste missionarissen
naar Borneo. Dat ze iets voor de arbeiders betekenden mag blijken uit
het feit dat ze even hun weefgetouwen mochten stil zetten om de helden
uit te zwaaien. De toestroom van de Tilburgse bevolking was zo groot
dat ze stormenderhand het perron overrompelden om hen uitgeleide te
doen. Op pastoraal gebied waren ze zeer gezien. Als ze volksmissies
preekten was politietoezicht nodig om de menigte in goede banen te
leiden. Ze waren een leeuw op de preekstoel en een lam in de
biechtstoel. De katholieken hadden een paasplicht. In de Paastijd
moesten ze de communie ontvangen. Biechten ging er aan vooraf. De
kapucijnen waren zeer geziene biechtvaders. Met acht biechtstoelen was
hun kleine kerkje ruim voorzien. De zondagsplicht werd door de
gelovigen zeer serieus genomen. Als toppunt van hun pastorale
flexibiliteit kan men de "vissersmissen" ‘s morgens om 4
uur zien.
Na de oorlog stonden de kapucijnen
aan de wieg van het Tilburgse jeugdwerk. Doorleren na de lagere school
was enkel aan kinderen van gegoede families gegeven. Ook al bestonden
er beperkende maatregelen, de meesten werden al op jeugdige leeftijd
in het arbeidsproces ingeschakeld. Met 14 jaar hoorden ze al bij de
groten. Omdat er thuis weinig te beleven was, kwamen ze op de straat
terecht. De levensstijl van de kapucijnen wordt gekenmerkt door
uiterste soberheid. Dit betekent niet dat er geen aandacht was voor
hygiëne. Voor henzelf en voor die aan hun zorgen waren toevertrouwd.
Badgelegenheden waren in de arbeidershuizen niet aanwezig. Eigen
groepsuniformen en een kaartje voor het badhuis losten dit probleem
op. Natuurlijk moest er een mis zijn. Een gratis ontbijt na de mis
zorgde voor de deelname.
De laatste jaren is de kapucijn uit
het straatbeeld verdwenen. Ongeveer twintig jaar geleden riep mijn
zoon blij verrast vanuit de wandelwagen "Mama, een
kabouter". Als trouwe bezoeker van het sprookjesbos in de
Efteling was hij een ervaringsdeskundige. Kabouters herken je aan hun
puntmuts en baard. Niet de bonen, behalve als arme-lui’s doperwt ook
uitstekend geschikt als veevoer, heeft de kapucijnen hun naam gegeven,
maar de puntkap. Trouwens het materiaal waarvan hun pij gemaakt was,
was even trendy als de blauwe jeansstof. De broeders kleeden zich
met het geringste, ruwste, grofste en het minst kostbare laken, dat
zij gevoeglijk kunnen hebben in de Provincie, waar zij wonen.
Kleur doet er niet toe. Het was de capuchon die opviel. Er moet iets
ingezeten hebben. Anders zou het niet opvallen. De capuchon diende als
voormoderne rugzak. De kabouter was de termijnbroeder. De levensstijl
van de kapucijnen was gebaseerd op het bestaansminimum. Ze leefden van
wat de gelovigen hun gaven. De termijnbroeder zorgde er voor dat het
in het klooster kwam. Hun geestelijke zusters de clarissen hadden en
klokje om te laten horen dat er geen brood op de plank was.
Tegenwoordig zijn de kapucijnen
opgezadeld met een luxe-probleem. Er komt geld binnen. Er is bijna
geen ruimte meer voor hun principiële, religieus beleefde
onzekerheid. De termijnbroeder verkocht missiekalenders. Om geen tijd
verloren te laten gaan, had hij zijn boterhammen opgeborgen in zijn
puntkap. Er zijn geen kosten meer voor een eigen opleiding; ze krijgen
betaalde functies; de groep wordt ouder, er komt AOW binnen. Wat te
doen met deze weelde? In die tijd haperde de Nederlandse economie. Het
teveel gaat naar de arbeiders. Stimulans wordt opgericht tot
stimulering van de kwantiteit en kwaliteit van de werkgelegenheid in
het bedrijfsleven. Het doel wordt als volgt omschreven.
Participatiemaatschappij op ideële grondslag, die via het verstrekken
van risicodragend kapitaal aan ondernemingen een bijdrage levert aan
de kwantiteit en kwaliteit van de werkgelegenheid:
- strategische en
financieel-bedrijfseconomische ondersteuning;
- sociaal-organisatorische
ondersteuning;
- ontwikkeling van sociaal beleid,
medezeggenschap en werknemersparticipatie.
Overduidelijk dat de weinige
kapucijnen, die er nog zijn, met hun tijd meegaan.
Voordat professor Ruud Lubbers met
zijn leerstoel globalisering Tilburg op de wereldkaart zette, kan
Tilburg een kosmopolitisch karakter niet ontzegd worden. Peerke
Donders ging naar Suriname, François Janssens was vorige eeuw
bisschop in de Verenigde Staten en Tilburg leverde zijn zouaven.
Enthousiast werden in 1905 de eerste missionarissen uitgezwaaid.
Daarna volgden vele paters, fraters, broeders en zusters. Het
kosmopolitisch karakter van Tilburg kreeg zijn eigen uitdrukking in
het Volkenkundig Museum. Het materiaal vanuit Borneo nam daar een
belangrijke plaats in. De bezoekers konden zo kennis maken met de
leefwereld van hun familieleden in verre landen. Het Museum is
gesloten. Van de collectie van de kapucijnen wordt een degelijke
catalogus gemaakt. Als er een veilig en verantwoord museum komt, wordt
alles weer teruggegeven aan de mensen in Borneo. Het gaat dezelfde weg
als hun boeken. Als wat ze hebben elders beter functioneert, wordt het
overgedragen. Zo zijn onlangs ook de handschriften en ander bijzonder
bibliotheek-materiaal vanuit hun archief aan de TFTbibliotheek
overgedragen. Hiervan wordt nu een aparte catalogus gemaakt.
Oude drukken
Waar komen de oude drukken uit de
kapucijnencollectie vandaan? Alleen Velp heeft op een korte periode na
de stormen doorstaan. Bij de aanschaf van boeken waren de kapucijnen
vòòr 1900 vooral gericht op de praktijk. Preekbundels voor de
predikanten, moraalboeken voor de biechtvaders, theologische werken
voor docenten en studenten, vrome literatuur voor geestelijke lezing
en schoolboeken voor de gymnasiale opleiding.
Het echte eigen oude boekenbezit van
de Nederlandse kapucijnen kent men terug aan een handgeschreven
"capucinorum velpensium". Gezien de omstandigheden moet men
veronderstellen dat deze bibliotheek van geringe omvang was. Er zijn
enkele berichten over de kapucijnenbibliotheken in de Nederlanden, die
dit vermoeden bevestigen. Velp komt daarin niet voor. "Voor hun
studies, hun predikatie en zelfs eenvoudig voor hun geestelijk leven
hadden de Kapucijnen boeken nodig; ook had ieder klooster een
bibliotheek, gewoonlijk boven het koor." Daar moet men geen al te
grootse voorstelling van maken. "Men bracht er allerlei dingen
die er hoegenaamd niet thuishoorden: kruiden om te drogen, graan om te
bewaren enz." "Later stelde men wel strengere eisen en in
1783 verlangde men dat de bibliotheek zo mogelijk niet meer tot klas
of recreatieplaats diende." Maar zo ontzettend hard groeide de
collectie in Velp niet. "Het Caeremoniale van 1759 vond dat de
Oversten ieder jaar een werk voor de bibliotheek zouden moeten
bezorgen, terwijl men in de Kustodie van de Allerheiligste
Drievuldigheid het al goed vond, zo ze dit èèns in de drie jaar
konden doen." Velp hoorde bij deze Kustodie. Als dit als
minimumeis gesteld wordt, moet men geen al te grote verwachtingen
koesteren over de boekenaanschaf daarvoor.
Wederopbloei
Uit het voorafgaande kan een
verkeerde indruk zijn ontstaan. Vanuit de orde van Franciscus zijn er
vele voortreffelijke wetenschappers voortgekomen, met professoren aan
de universiteiten van Oxford en Parijs. In de scholastiek stonden de
franciscaan Bonaventura en de dominicaan Thomas van Aquino op eenzame
hoogte. Met de voortreffelijkheid van hun eigen sterren liepen de
minderbroeders niet te koop. Bovendien bestonden er strikte regels die
het uitgeven van boeken beperkten. In het begin van deze eeuw heeft
een geweldige omslag plaatsgevonden. Het kwaliteitsmerk voor het
klein-seminarie van Langeweg komt hieruit voort. Dit is ook te lezen
in de herziene levensregel van 1911. Waar docenten aan andere
seminaries professor genoemd worden, heten ze bij de kapucijnen
lector. De Lectoren zullen de voortreffelijke en zoo veilige leer
uitleggen van den H.Bonaventura, den Serafijnschen, en van den
H.Thomas van Aquino, den Engelachtigen Leeraar. Wat de handboeken
betreft zal men, bij gelijke verdiensten, de voorkeur geven aan
schrijvers onzer Orde. Hoewel nog steeds bescheiden, klinkt
er besef en waardering voor hun eigen kwaliteit in door. Om de
kwaliteit op peil te houden wordt een uitstekende
bibliotheekvoorziening noodzakelijk geacht. Onze bibliotheken
moeten volgens den tegenwoordigen wetenschappelijken eisch ingericht
worden, en zoo veel mogelijk voorzien zijn van de voornaamste werken
der oude en nieuwe schrijvers.
Hun opleidingen worden er op gericht
de eeuwenoude sterke kanten van hun apostolaat te bevorderen. Opnieuw
zijn zij in de zielzorg voor prediking en het geven van retraites
beschikbaar. Op sociaal gebied houden zij zich bezig met
drankbestrijding, eer en deugd, liefdadigheid en de sociale kwestie.
In de kapucijnencollectie zitten talrijke boeken, boekjes en
pamfletten over drankmisbruik en de sociale leer van de kerk. Zeer
vele zijn door eigen leden geschreven. Kennis van zaken wordt vereist
over allerlei onderwerpen. Voor de zielzorg onder migrantenarbeiders,
woonwagenvolk, drankzuchtigen, zeelieden, klanten van de reclassering,
jeugd van de arme volksklasse en voor de opleiding van missionarissen.
In deze context moet men ook het proefschrift van de kapucijn Alfred
van de Weijer zien. In 1955 schreef hij "De religieuze praktijk
in een Brabantse industriestad; een sociografisch onderzoek in
Tilburg." Juist het feit dat de kapucijnen op allerlei gebied
actief waren, maakt hun boekenbezit zo boeiend en verrassend. Mogelijk
komt de interessante deelcollectie over kaartspelen voort uit hun
patronaatswerk. Voordat de boeken aan de TFT werden overgedaan, werd
het totale boekenbezit van de kapucijnen ontdubbeld. Voor deze
"ontdubbeling" werden de boeken samengebracht in het
R.K.Militair Tehuis in Tilburg. Een tehuis voor dienstplichtigen was
ook apostolaat van de kapucijnen. Er werd voor geschikte literatuur
gezorgd. Vele Dickens-uitgaven in de TFTcollectie komen van de
R.K.Militairen-Vereeniging in de Capucijnenstraat in Tilburg.
Collectievorming
We moeten tot de conclusie komen dat
dit enorme boekenbezit van de kapucijnen vooral opgebouwd is in deze
eeuw. Hierboven wezen we al op de mentaliteitsverandering die sprak
uit de herziene levensregel van 1911. Het is wel interessant dat
voorschriften over de bibliotheek voorafgingen aan de herziening van
de constituties. De blauwdruk voor deze collectievorming is het
reglement "Over de bibliotheken" van 1910.Het is een zeer
opmerkelijk geschrift van slechts 6 bladzijden. Vanuit het enige
beschikbare exemplaar in de Nederlandse bibliotheken zal ik daarom
ruim citeren. (De citaten zijn cursief weergegeven).
De doelstelling van dit reglement
wordt in het eerste artikel duidelijk omschreven.. Daar het
onmogelijk is in elk klooster een geheel complete bibliotheek te
hebben, zullen de bibliotheken der verschillende kloosters onzer
Provincie zòò geregeld worden, dat ze te zamen een volledige
bibliotheek vormen.
Deze algemene doelstelling mag
niet ten koste gaan van de degelijkheid van iedere
huisbibliotheek. In elk klooster moet een flinke bibliotheek
zijn voor dagelijksch gebruik... en moet op elk gebied eenige
degelijke werken bezitten. Doubletten is een noodzakelijk
gevolg van kwaliteit.
Opleidingshuizen en kloosters
worden aangewezen waar èèn of meerdere vakken zoo compleet
mogelijk gemaakt worden. (b.v... in Tilburg de H.Schriftuur van
het N.T., de moraal, het jus canonicum, de liturgie en de
pastoraal...). In het Tilburgse klooster werden in 1910 de
kapucijnen voorbereid voor hun werk in de zielzorg.
Het toezicht op het welslagen van
dit bibliotheekplan berust bij een algemene bibliothecaris. Dit
reglement maakt duidelijk dat de kapucijnen aan het begin staan
van collectievorming. De algemeene bibliothekaris zal zorgen
langzamerhand, zooveel mogelijk, ook de grootere werken ten minste
eenmaal voor de Provincie aan te schaffen.
Alle bestellingen van boeken en
tijdschriften voor de afzonderlijke kloosters lopen via de
algemene bibliothecaris. Tegelijk wordt een
inter-klooster-bibliothecair leenverkeer voor de nieuwste
tijdschriftnummers geregeld. Met uitsluiting. Wordt de termijn
van 14 dagen na ontvangst overschreden, dan zal men het
tijdschrift niet meer ontvangen.
Wat is een algemene
bibliothecaris zonder een algemene catalogus? Om de
bibliotheken nuttig te maken voor geheel de Provincie zal de
bibliothekaris van elk klooster, zoodra de bibliotheek daar in
orde gebracht is, een afschrift van den "catalogus" aan
den algemeenen bibliothekaris zenden tot het vervaardigen van een
"catalogus" van alle bibliotheken. Hierna kan een
begin gemaakt worden met een verplaatsing van de boeken naar een
bibliotheek waar ze beter functioneren.
Wat er zoal in de afzonderlijke
bibliotheken staat is bij het hoofdbestuur niet bekend. Iedere
bibliothecaris moet een eigen kloostercatalogus maken en die
opsturen. Zijn in een bibliotheek oude handschriften of
incunabelen, dan moet de bibliothekaris deze in den
"catalogus" aangeven door onderstreping.
Het in stand houden van de
huisbibliotheek en een volledige bibliotheek voor de hele
provincie is geen vrijblijvend zaak. Ieder schijnt overtuigd van
de nut en noodzaak van deze voorziening. Het boekenbudget wordt
geregeld. Indien en voorzoover het noodig mocht zijn, zal het
provinciaal bestuur bepalen, wat door verschillende kloosters voor
de bibliotheken moet worden besteed of bijgedragen.
De opbouw van deze
gemeenschappelijke bibliotheek wordt zeer serieus genomen. Dat er
hiaten zijn in het oude bestand wordt als een gemis ervaren waar
werk van gemaakt moet worden. Er is niet zoveel uit Velp
gekomen. Catalogen, prospectussen, enz. van boekhandelaren,
veilingen, enz. moeten aan de bibliothekarissen worden gegeven,
opdat zij dezelve terstond kunnen nazien.
Met dit bibliotheekreglement moet
iedere bibliothecaris in zijn nopjes zijn. Mogelijkheid en middelen
worden gegeven om zijn taak goed te vervullen. In sommige boeken zit
nog informatie van boekverkopingen. Een set met mooi wit perkamenten
band met opdruk verdient bijzondere aandacht. Het exlibris vermeldt
"Seminarii Culemburgensis S.J." De jezuïeten zijn ook een
bedelorde. Het Caeremoniale van de minderbroeders kapucijnen in de
Nederlanden van 1594 wijst er uitdrukkelijk op dat men altijd over hen
met veel lof moet spreken. Een Caeremoniale is een boek waarin de
liturgische voorschriften voor de eredienst staan vermeld. Bij de
kapucijnen staan op het eind sommige gedragsregels. " Ook wanneer
men kwaad over de Jezuïeten hoort vertellen, moet men ze verdedigen.
Zegt men b.v. dat ze veel bezittingen hebben, dan antwoorde men dat
dit met volle recht gedaan wordt, daar ze geen strenge gelofte van
armoede hebben zoals de Kapucijnen. En zo beweerd wordt dat ze rijker
leven dan de kinderen van Franciscus, moet men zeggen dat ze dit nodig
hebben." . Binnen de kloostergemeenschap kan deze aanwinst van
rond 1910 misschien beschouwd zijn als een trofee.
Om deze houding te begrijpen moet men
een klassiek kloostergrapje kennen. Een dominicaan en een jezuïet
zijn in een dispuut verwikkeld over welke orde het meest aan God
behaagt. Ten einde raad wordt een minderbroeder te hulp geroepen die
een nauwe relatie met de hemel onderhoudt. Per kerende post komt het
antwoord. "Alle orden zijn me even lief". Is getekend: God
de Vader S.J.
Toen in 1853 de hiërarchie hersteld
werd, kon Mgr.Zwijsen niets anders doen dan het bestaande
opleidingsinstituut van de jezuïeten in Culemborg als
aartsbisdommelijk seminarie gaan beschouwen. Heel uitgebreid verhaalt
Mgr.Alfrink in een feestrede in 1956 met hoeveel tegenzin de
jezuïeten in 1907 de leiding van dit seminarie aan het bisdom
overdragen. Bij deze overdracht zullen boeken overcompleet zijn
geweest. Met graagte hebben kapucijnenbibliothecarissen zich daar over
ontfermd. Gezien de geweldige collectie die binnen een korte
periode is opgebouwd, moeten de kapucijnen zeer actief bezig geweest
zijn op de boekenmarkt.
Een "virtueel" geheel
complete bibliotheek
Als alle bibliothecarissen hun taak
nauwgezet hebben uitgevoerd, moet de algemene bibliothecaris
overstelpt zijn met telkens weer aanvullingen op de catalogus. Verder
moet hij bepalen of een titel misschien beter thuis hoort in een
andere bibliotheek. Met nieuwe stempels en nieuwe plakkers. Dit
probleem vraagt een grondige oplossing. De oplossing vinden we
uitgewerkt in de "Systematische indeling der bibliotheken van de
minderbroeders capucijnen" van 1940. Het schijnt dat de ordening
van de boeken tot dan toe heel eenvoudig was. Groot bij groot en klein
bij klein. Aan pater Theobald van Etten werd opgedragen daar
verandering in te brengen. "Ze worden niet meer geplaatst, zoals
tot heden het geval was, in grote groepen, die met elkander in geen
enkel verband staan, met een aanduiding van formaten, doch volgens de
inhoud van de boeken en die inhoud in een bepaald systeem
gerangschikt. Dit systeem is de decimale classificatie". Deze
uniforme ontsluiting had een geweldig voordeel. Het is een concrete
uitwerking van het plan dat alle afzonderlijke bibliotheken tezamen
een volledige bibliotheek vormen. "Zij leent zich uitstekend voor
het plan om een volledige gelijkvormigheid in opstelling en
catalogisering in al onze bibliotheken door te voeren, terwijl
verplaatsingen van bibliotheken of onderdelen ervan zonder
nummerverandering kunnen geschieden."
Dit betekent dat van een
bibliothecaris, behalve vrome intenties, voortaan ook bibliothecaire
deskundigheid wordt gevraagd. De verantwoordelijkheid voor de
uitvoering van dit plan ligt bij de algemene bibliothecaris. Geschikte
medewerkers worden gezocht. Desnoods voor enkele jaren. Omdat hij
wegens oorlogsomstandigheden niet naar de missie kan vertrekken, wordt
pater Achilleüs Marijnissen gevraagd of hij in tussentijd bij dit
werk kan assisteren. De kwaliteit van deze catalogisering is van dien
aard, dat de kapucijnencollectie als eerste "particuliere",
niet-universitaire bibliotheek onder bibliotheeknummer 40 via de
Koninklijke Bibliotheek geraadpleegd kan worden. De oorlog ging
voorbij. En het werk is nog niet klaar. Toen eenmaal de volledige
bibliotheek ingewerkt was, werd deze, met uitzondering van wat
kostbare werken, overgedragen aan de TFT. Op ongeveer 1500 banden
Engelse en Duitse letterkunde na, is deze collectie -met uitzondering
van doubletten- onder signatuur TFK opgenomen in de TFTbibliotheek.
Deze titels voor zover ze al in het automatisch bestand zijn ingevoerd
kunnen via de KUBbibliotheek geraadpleegd worden. Pater Achilleüs
werd de eerste beheerder van de TFTleeszaal. Samen met pater Cools
vormde hij in het begin de volledige personele bezetting van de
TFTbibliotheek.
De TFT woonde in bij de Katholieke
Universiteit Brabant. De leeszaal bevond zich op de elfde verdieping.
De boekenmagazijnen met de ongeveer 250.000 banden uit de kerkelijke
bibliotheken waren in de kelders. Het faculteitsbureau zat in het
hoofd-noodgebouw. Colleges werden gegeven in nood-noodgebouwen. De
werkkamers van de docenten waren thuis. In 1980 kon de faculteit aan
de Academielaan een eigen gebouw betrekken. Een prachtig gebouw dat
oorspronkelijk bedoeld was voor studentenvoorzieningen. De culturele
manifestaties die onder de naam "Posjet"plaats vonden in dit
gebouw verplaatsten zich naar het nieuw opgerichte
"sociaal-cultureel centrum voor muziekconcerten: het
Noorderligt". Daaruit is het popcluster, " 013",
voortgekomen. De andere voorzieningen, zoals de eetgelegenheid voor de
studenten, de mensa, gingen naar de campus. In waarlijk kapucijnse
geest werd de vroegere mensa ingericht als leeszaal.
Geraadpleegde
literatuur:
Luchesius Smits: De urgentie van de
studie-reorganisatie voor de Nederlandse grootseminaries;
studiebijeenkomst te Culemborg, 22 mei 1963; 60 blz.
De katholieke kerkelijke bibliotheken
in Nederland: rapport van de Commissie Kerkelijke Bibliotheken
uitgebracht aan het Nederlands Episcopaat en de Stichting
Priester-Religieuzen; Breda, 1973; III,34 blz.
Regel en testament van onzen Heiligen
Vader Franciscus, benevens de constitutiën der Minderbroeders
Kapucijnen; Tilburg, Snelpersdruk van N.Luijten, 1884; 157 blz.
Constituties der Minderbroeders
Kapucijnen van den H.Franciscus; ‘s-Hertogenbosch, Typ.Cap., 1911;
133,18,XXIV blz.
Over de bibliotheken; (Den Bosch),
Typ.Cap.Busc., 1910; 6 blz.
Pater Hildebrand; De Kapucijnen in de
Nederlanden en het prinsbisdom Luik; Antwerpen, Archief der
Kapucijnen, 1945/1956; 10 delen.
Minderbroeders-kapucijnen in
Nederland: zoeken naar nieuwe wegen en vertrouwen in de toekomst,
(red. Sjef van der Horst); Amstelveen, Luyten, 1985; 163 blz.
Feestnummer van "Roomsch
Leven", aangeboden door de Administratie en Redactie bij
gelegenheid van de herdenking der 50-jarige vestiging van de Eerw.
Paters Capucijnen te Tilburg, 1 mei 1932; (Tilburg), Drukkerij Henri
Bergmans, 1932.
Honderd jaar Kapucijnen Tilburg;
(door Flavius van Riel); 1982; 44 blz.
Systematische indeling der
bibliotheken van de Minderbroeders Capucijnen van de Nederlandsche
Provincie; (‘s-Hertogenbosch, 1940); 45 blz.
Aartsbisschoppelijk klein seminarie,
Culemborg/Apeldoorn, 1906-1956, Gedenkschrift; Utrecht, 1965; 62 blz.
16 november 1999
|