CuBra

    


  INHOUD VOETREIS NAAR VENETIË
  INHOUD PIET SCHELLEKENS
HOME
  AUTEURS
  POEZIE

Hoofdstuk 10.  Winterkou.

Op 7 december vertrokken we weer met de trein naar de plek waar we enige weken geleden gestopt waren.
Elke keer als wij op pad gingen, leek het wel of de weergoden het onderste uit de kan haalden.


De twee eerdere keren waren dat de extreme regenval en overstromingen en dan nu weer een enorm pak sneeuw.
Vooral in de hoger gelegen gebieden lag de sneeuw soms in een 40 centimeter dikke laag over de aarde, waardoor we helemaal geen, of juist een helebóel paden meenden te zien.
Hier en daar was vóór de sneeuwval bos gekapt.
Boomstammen en takken lagen over de paden uitgespreid, mooi verstopt onder een maagdelijke witte deken.
Het bleek een veld vol valkuilen en verborgen obstakels, waar het erg oppassen was geblazen. Regelmatig raakten we van het pad af en moesten dat dan weer met veel moeite zoeken.
Inmiddels was het al lang donker geworden en waren we voor de derde keer verdwaald, we kwamen maar niet uit het bos vandaan.
Ik wilde doorlopen en uit het bos geraken, Frederik wilde stoppen en ter plaatse bivakkeren, wat we uiteindelijk deden.
Ik spande een jonge berk tot een grote halve boog en zette die met touwen vast.


Ondertussen egaliseerde Frederik de dik besneeuwde bodem.
Dan het doek over de gekromde berk, bij het hoofdeinde wat open en bij het voeteneind dicht in verband met de snijdende wind.
We rolden de isolatiematjes uit, legden daarop de slaapzakken, poetsten de tanden met sneeuwkristallen en dan heel snel uitkleden en er inkruipen.
Brrrrrrr, het was die nacht minstens –12 graden hoorden we achteraf.
Daarbij begon het ook nog eens hard te waaien en hadden we ons blijkbaar vergist in de windrichting. Oooo, wat was het koud. Het was zó erg dat ik hoofdpijn kreeg vanwege één gaatje ter grootte van een pingpongbal.
Dat had ik bij mijn hoofd opengelaten voor wat frisse lucht.
Frederik had de kou helaas verkeerd ingeschat.
Hij had te weinig kleding aangehouden, zodat hij langzaam verkleumde.
Om hem tegemoet te komen, kroop ik met veel moeite weer uit mijn slaapzak de kou in voor extra kleding, om vervolgens tot de ontdekking te komen dat twee bijna identieke rugzakken met vele ritsen in het donker tot een labyrint kunnen worden.
De volgende morgen konden we er écht niet uit.
Waar ik geademd had was een laagje ijs ontstaan op de slaapzak, zelfs mijn snor was bevroren.  Eerst maar het overhemd in de slaapzak getrokken, was niet leuk.
Toen die enigszins opgewarmd was, met de broek hetzelfde gedaan.
Maar de broekspijpen waren tot de knieën keihard bevroren van het lopen door de hoge sneeuw.
Koud, koud, koud!!!
Frederik er dan eindelijk ook uit met een gezicht nog witter dan de sneeuw.
Snel alles ingepakt en lópen om warm te worden.
De zon brak door en hielp ons om er de moed in te houden.
Na enkele kilometers hadden we het lekker warm, aten wat gedroogd fruit en voelden ons prima.

Door naar hoofdstuk 11