Brabants boereninterieur omstreeks 1900. Brabant-Collectie,
Tilburg University
De kunstenaar Jan Strube (1892-1985 ) werd door de literator
Bert Voeten omschreven als een schilder ‘met ’n diepen zin
voor traditie en ambachtelijkheid.’
Strube was een geboren Amsterdammer (met voorouders uit
Duitsland) die zich voor de liefde in Noord-Brabant vestigde
en die Brabantse thematieken in zijn kunst verwerkte. Strube
werd in zijn wens kunstenaar te worden gesteund door zijn
ouders en volgde een kunstopleiding aan de voorloper van de
Rietveldacademie. Zijn vrouw Dina Bogers kwam uit Leur (nu
deel van Etten-Leur). Ze woonden als gezin wisselend in
Amsterdam en in Noord-Brabant. In 1929 kwamen ze voorgoed
naar het Zuiden, een verhuizing naar een destijds minder
bloeiend cultureel klimaat, wat Strubes carrière heeft
bemoeilijkt, maar die wel het Brabantse karakter van zijn
werk heeft bepaald.
Mogelijk uit heimwee van Dina, keerde het gezin (er waren
twee dochters) terug naar hun houten huisje nabij het
Liesbos (omgeving Breda), waar ze eerder al hadden gewoond.
Dina weefde wollen kleden en kussens, die ze verkocht om
het schamele gezinsinkomen aan te vullen. Ook was ze actief
met het spinnenwiel. Ze zou overlijden in 1966.
Tijdens de Duitse bezetting was Strube aangesloten bij de
Kultuurkamer. Hij ontwierp in deze periode ook een bruinrode
postzegel van een paardenkoets, bereden door een koetsier
met hoge hoed. Strube kwam destijds ook met nog enkele
andere, afgekeurde ontwerpen voor de PTT.
Er waren in de loop der jaren meerdere exposities van
Strubes werk. Op zijn negentigste verjaardag werd er in
galerie de Pomp in Princenhage nog een laatste
tentoonstelling gewijd aan Strube, die tot op hoge leeftijd
bleef werken en mede productief was omdat hij om zes uur in
de ochtend al aan het werk ging.
Volgens zijn biograaf Anton Joosen streefde Strube kunst
voor het volk na: ‘Volkse taferelen en herkenbare
onderwerpen. Alledaagse dingen, zoals het leven in de stad
of op het platteland. Markten, kermissen, werken op het
land, stillevens, oude boerderijtjes, stille straatjes.’ (5)
De hard werkende en sober levende Strube, die ook tekenles
gaf, maakte olieverfschilderijen, tekeningen, houtsneden en
deels met de hand ingekleurde litho’s (steendrukken). In wat
volgt ga ik in op enkele litho’s van Strube die zich
bevinden in de Brabant-Collectie van Tilburg University. In
hoeverre is zijn ze nostalgisch en wat zijn de
overeenkomsten en verschillen met Strubes tijdgenoot Anton
Pieck?
Thematieken, stijl en kleurgebruik
Strube beeldde graag het Brabantse boerenleven uit, zoals
dat in de vroege twintigste eeuw aan het verdwijnen was of
al was verdwenen. In het boek van Anton Joosen over Strube
typeert Joosen diens boereninterieurs als volgt: ‘Met grote
precisie tekende hij zeer gedetailleerd, steen voor steen de
boerenschouwen, de veelkleurige plavuizen en de attributen,
zoals borden, koffiemolens, ketels, lampen, spekhaken en wat
dies meer zij.’ (45)
Strube, die zelf zijn litho’s afdrukte, toont het eenvoudige
boerenleven in grijze, beige en bruine kleuren. De kleuren
zijn gedempt, wat de litho’s een uniform karakter geeft. De
mensfiguren in zijn litho’s en schilderingen zijn vrij
karikaturaal. De genoemde schrijver en journalist Bert
Voeten schreef erover: ‘Deze menschen zijn geen dégenerés.
Maar men mag ook niet van den schilder verwachten dat hij er
de modellen van een schoonheidswedstrijd van maakt.’
Er gaat een sobere rust uit van Strubes depicties, al
spreekt Voeten juist van ‘heftig psychisch leven,’ waarmee
hij niet de hier getoonde litho’s kan bedoelen. Het is deze
rust die deze litho’s een nostalgisch karakter geeft. Ze
drukken een niet complex leven uit, ver weg van stadse
jachtigheid en moderniteit. Zo weet Strubbe over het
eenvoudige, niet welvarende boerenleven, een romantisch waas
te plaatsen.
Strube behoorde tot de, mede door hem gestarte,
kunstbeweging van de ‘Populisten.’ Maarten Jager schreef er
op 12 juni 1981 in de Telegraaf het volgende over,
naar aanleiding van een tentoonstelling in de Markiezenhof
in Bergen op Zoom: ‘De ‘’Populisten’’ wilden door middel van
een vertellende schilderkunst de kloof tussen kunstenaar en
publiek overbruggen. Zij hadden een voorkeur voor alledaagse
onderwerpen, zoals straattaferelen, markten en kermissen en
het leven op het platteland. Vanwege het anekdotische
karakter van hun ‘’stads- en dorpsnovellen werd het
‘’populisme’’ wel ‘’prentenboekenstijl’’ genoemd.’
Strube was ook voor hij zijn vrouw ontmoette al gefascineerd
door Noord-Brabant. Hij zegt er zelf in gesprek met
heemkundige Herman Dirven over: ‘Brabant heeft mij vanaf de
eerste keer dat ik ermee kennis maakte geweldig
aangetrokken; voor mij was het een tegenstelling van het
ronde Zuiden tegenover het platte Noorden; het was hier
romantischer, vooral in vergelijking met het nuchtere
Noorden.’ Hij zegt over de Brabanders die hij afbeeldde, dat
die het materieel misschien niet goed stelden, maar
geestelijk wel: ‘…ik wil het ook gaarne zeer geestelijk
zien, en dan moet ik zeggen dat deze Brabantse mensen
leefden binnen een patroon van geborgenheid en kerkelijke
zekerheid zoals zij dat kenden; en dat ze in hun eenvoud en
onbekendheid met de rest van de wereld dikwijls zeer
gelukkig waren. Onderdanigheid of kruiperigheid kenden deze
mensen niet, ze waren tevreden en eenvoudig, en daarom
protesteerden ze niet.’ Het gaat Strube dus om het in beeld
brengen van mensen die met weinig al tevreden waren, geen
sociaal activisme ontplooiden. Strubes gedachtengoed kan dan
ook als conservatief worden aangemerkt.
Dirven schrijft over de kunstenaar: ‘Zo zegt Strube dat hij
het hoofdzaak vindt, dat iemand van binnenuit tevreden is en
dat belangrijker acht dan b.v. rijk zijn, dit ook kan laten
zien in zijn gelaatsuitdrukkingen, in zijn gehele manier van
lopen, enz.. En dat moet volgens Strube een kunstenaar weten
te pakken en vast te leggen.’
Met weinig al content? Brabant-Collectie Tilburg University
Anton Pieck: overeenkomsten en verschillen
Het is de genoemde ‘’prentenboekenstijl’’ die een
vergelijking met de veel bekendere Anton Pieck oproept. Ook
Pieck had veel zorg voor details. Bij hem waren detail,
decoratie en ornament geen bijzaak maar hoofdzaak; het
bieden van pittoreske plaatjes was Piecks hoofddoelstelling.
Pieck wordt niet zonder reden een nostalgisch kunstenaar
genoemd. Hij toonde hoe het vroeger zou zijn geweest,
nadrukkelijk zonder sociaal onrecht en ellende op de
voorgrond te plaatsen. Zijn werk is net als dat van de
populisten anekdotisch, eerder dan gelaagd. Ook Pieck wil
toegankelijke kunst bieden.
Op de aan Strube gewijde website
http://janstrube.org wordt een kanttekening geplaatst
bij de overeenkomst tussen hem en Pieck: ‘Over het brede
geheel laat Strube zich toch echt niet met Pieck
vergelijken. In een overzichtstentoonstelling zou het
verschil tussen beide kunstenaars onmiddellijk naar voren
springen. Jan Strube zou veelzijdiger overkomen met zijn
talrijke stillevens in olieverf en zijn typische Brabantse
litho’s in zijn onmiskenbare stijl. Anton Pieck is
daarentegen onbetwist de man van de negentiende-eeuwse
prentbriefkaarten, posters, kalenders en niet te vergeten
zijn sprookjesachtige Eftelingcreaties.’’
Het fantasievolle element ontbreekt inderdaad bij Strube, zo
lijkt het, dat paste niet bij de alledaagsheid die hij wilde
uitdrukken. Strube bracht zeker ook niet-Brabantse locaties
in beeld (zoals Parijs), maar het grootste deel van zijn
werk heeft toch een Brabantse thematiek. Dit is anders bij
Pieck, die via de Efteling wel een band heeft met Brabant,
maar die niet als Brabants kunstenaar kan worden aangemerkt.
Brood bakken, 1931. Brabant-Collectie, Tilburg University //
Boerenerf. Brabant-Collectie, Tilburg University
Conclusie
Strube was geen groot kunstenaar, in die zin dat hij een
vernieuwende stijl hanteerde of gewaagde onderwerpen koos.
Er zit geen diepere betekenis verborgen achter zijn kunst;
hij wilde vooral toegankelijk zijn. Strube was een
conventioneel figuratief schepper. Zijn mooiste werken zijn
misschien zijn stadsgezichten van Breda, die met hun oog
voor detail de sfeer ademen van het werk van Pieck, met hun
oog voor het pittoreske. Men zou deze litho’s ook kunnen
vergelijken met de etsen die Hendrik de Laat van Den Bosch
maakte.
Jan Strube kan in die zin de Brabantse Pieck
worden genoemd, dat hij net als Pieck een
‘’prentenboeken’’-stijl hanteerde, met veel zorg voor
details. Er gaat uit het werk van beiden een rust uit van
een voorbij tijdperk. Allebei zijn ze puur figuratief, wars
van het experiment. Allebei kunnen ze als nostalgische
scheppers worden aangemerkt, die aansluiten bij de
ambachtelijkheid van het verleden. Door in te zoomen op de
details ‘nostalgiseert’ Strube; de vreugde om het minste
detail past bij de genoemde ambachtelijkheid; bij een
kunstbenadering ‘van vroeger’, geheel los van
vernieuwingslust en abstracte vormen. Strube sluit met zijn
werk aan bij de vermeende arbeidzaamheid en eerlijkheid van
de gewone mensen, de gewone Brabanders, bij conservatieve
morele waarden ook. De avantgarde komt nergens langs in zijn
litho’s en zijn andere scheppingen
Waar de door het Dickensiaanse Verenigd
Koninkrijk gefascineerde Pieck, in zijn werk voor de
Efteling en voor sprookjesboeken, het pad van het realisme
(maar niet van het pittoreske) echter nadrukkelijk verliet,
bleef Strube (op enkele sprookjesachtige voorstellingen na)
trouw aan zijn visie om vooral het alledaagse leven te
willen afbeelden. Hij bood alledaagse nostalgie, terwijl
Pieck juist ook oog had voor het onalledaagse.
Grote Kerk Breda, Brabant-Collectie Tilburg University
//
Grote kerk Breda. Brabant-Collectie, Tilburg University.
Bronnen
Herman Dirven. ‘De schilder Jan Strube’, Hage nr. 11,
september 1974, 6-10.
Maarten Jager, ‘Populisten brachten kunst voor het volk’,
Telegraaf, 12 juni 1981.
Anton Joosen, Het leven en werk van Jan Strube (1892-1985)
(Prinsenbeek 2007)
Peter Nissen, ‘De folklorisering van het onalledaagse’,
oratie Tilburg 1994.
Bert Voeten, ‘Het werk van Jan Strube. Schilder met ‘n
diepen zin voor traditie en ambachtelijkheid’, Dagblad
van Noord-Brabant, 21-11-1941.
https://janstrube.org
https://nl.wikipedia.org/wiki/Jan_Strube |